Martha Nussbaum: mijd de markt, neem een cursus filosofie

Door Wouter Hillaert, op Thu Sep 03 2015 11:59:20 GMT+0000

Verander de wereld, begin bij het onderwijs. Of meer precies: blijf binnen dat onderwijs voluit inzetten op humane vakken als filosofie, geschiedenis, kunst en cultuur. Dat is de nagel waar de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum nu al jaren op klopt. Voor haar zijn kunstopleidingen dan ook geen nijvere fabriekjes voor nieuwe artiesten, maar vuurtorens voor de toekomst van de democratie. Althans, toch in theorie: ‘In de praktijk zie ik dat zelfs de verbeelding van jonge kunstenaars veel te besloten blijft.’

Nussbaum (1947) is haar eigen beste voorbeeld van een veelzijdig gecultiveerde burger. Haar roots liggen bij de klassieken en bij filosofie, een opleiding waarmee ze in de jaren 1970 als eerste vrouw beslag wist te leggen op een Junior Fellowship aan Harvard. Vanzelf werd feminisme haar tweede natuur. Derrida discrediteerde ze ooit als ‘simpelweg niet het bestuderen waard’ en filosofen als Allan Bloom verweet ze hun ‘stumperige’ kennis van niet-westerse culturen. Vandaag is Nussbaum professor Recht en Ethiek aan de Universiteit van Chicago, met extra aandacht voor onder meer gender en mondiale rechten. Haar boeken verraden een alziende blik op mens en zelfs dier: Sex & Social Justice, The Fragility of Goodness, Animal Rights, The New Religious Intolerance … Ze leverden haar eretekens op aan meer dan vijftig universiteiten en hogescholen, verspreid over de hele wereld.

68_Hillaert_Martha Nussbaum -® Jerry Bauer.jpg

Minstens zo voedzaam voor haar mentale gezondheid beschouwt Nussbaum haar blijvende betrokkenheid bij wat zich afspeelt in schouwburgen en musea: ‘Ik ben en blijf een gepassioneerd kunstliefhebber. Ik speel niet alleen zelf muziek als gedreven amateur, maar ik ben ook betrokken bij meerdere artistieke organisaties. Voor de Lyric Opera in Chicago schrijf ik bijvoorbeeld programmateksten bij hun creaties, en aan de universiteit onderwijs ik ook de cursus “Opera as Idea and as Performance” met Anthony Freud, artistiek directeur van de Lyric Opera.’ Al wordt Nussbaums kijk op de staat van de hedendaagse kunst en kunstenaars sterk bepaald door een Angelsaksisch klimaat waarin overheidssubsidies eerder uitzondering dan regel zijn, misschien maakt juist dat van haar wel de ideale gesprekspartner over kunst en onderwijs in Europa. Sinds de Bologna-verklaring van 1999 besluipt ook hier de vermarkting van het hoger onderwijs de vakopleidingen van musici, theatermakers, beeldend kunstenaars.

Werd Nussbaums boek Not for Profit: Why Democracy Needs the Humanities (2010) daarom zo enthousiast omarmd in ons cultuurveld? Tegen de besparingsdrift in heel Europa bood haar verdediging van de waarde van ‘zachte’ kennis in het reguliere onderwijs extra rugdekking in de strijd om het belang van kunst en cultuur. ‘Feitelijke kennis en logica volstaan niet om zich gepast te verhouden tot de omliggende wereld’, zo begint haar hoofdstuk over literatuur en kunst in Not for Profit. ‘De derde vaardigheid van burgers, nauw verbonden met de eerste twee, is wat we “narratieve verbeelding” noemen: het vermogen om te bedenken hoe het voelt om in de schoenen van een ander te staan, om intelligent diens verhaal te lezen en zijn of haar emoties, dromen en verlangens te begrijpen.’ Cruciaal voor dat vermogen zijn volgens Nussbaum de ‘artes liberales’: die studiegebieden die de oude Grieken essentieel achtten voor de opvoeding van vrije mensen. Vandaag verwijst de term ‘liberal arts’ naar taal en literatuur, filosofie en psychologie, kunst- en muziekgeschiedenis … Zonder een intensief bad in die humane vakken geen volwaardige burgers, geen bloeiende gemeenschap, vindt Nussbaum.

Ik kan me geen toekomst voorstellen zonder humanities – tenzij als een donker apocalyptisch beeld dat ook de dood van de kunsten impliceert

‘Humane wetenschappen hebben drie ingrediënten te bieden aan alle studenten’, vat ze nog even samen. ‘Er is het vermogen tot socratisch zelfonderzoek: de vaardigheid om bij jezelf te analyseren waarom je gelooft wat je gelooft, om bedachtzaam en rationeel in debat te gaan met anderen, en intelligent en zorgzaam kritiek te geven of het oneens te zijn met opponenten. Tegelijk helpen humane vakken je om mondiale vraagstukken in de ogen te kijken als een betrokken wereldburger, en niet gewoon als lid van een lokale groep of gemeenschap met een beperkte traditie. En ten derde trainen ze een gecultiveerde verbeelding, waarmee je begrip kan opbrengen voor de problemen en aspiraties van vele soorten mensen.’

Waarom is het zo nodig om juist vandaag de humane vakken te verdedigen?

‘Ik verdedig ze vooral tegen de steile opkomst van onderwijsmodellen die zich hoofdzakelijk op winst richten. Tegen de gouverneur van North Carolina, die volhoudt dat elke klas in publieke universiteiten moet kunnen aantonen dat ze jobs creëert voor de staat North Carolina. Tegen de nieuwe vrouwelijke rector van de Universiteit van Wisconsin at Madison, die zegt dat zij van de universiteit “een motor van economische groei” voor de staat Wisconsin wil maken. Tegen de voortdurende afbouw van menswetenschappelijke departementen over het hele land. Ik kan me nu eenmaal geen toekomst voorstellen zonder humanities – tenzij als een donker apocalyptisch beeld dat ook de dood van de kunsten impliceert. Denk aan de futuristische roman Oryx and Crake van Margaret Atwood, waarin de high-achievers naar een waaier van technische academies gestuurd worden, terwijl de losers afgedankt worden naar de “Martha Graham Academy”, de trieste ruïne van zowel de kunsten als de humane wetenschappen. Dat is waar we op afstevenen, als die beperkte focus op economische groei het alleenrecht krijgt. Daartegenover verdedig ik een idee van burgerschap. We zijn allemaal burgers van een natie, geroepen om op vele manieren deel te nemen en bij te dragen. Willen we onze democratie gezond houden, dan zijn die drie genoemde capaciteiten bij jonge burgers bijna verplicht, en daar hebben humane vakken een cruciaal aandeel in.’

Wat betekent dat voor jonge mensen die van kunst hun hoofdstudie hebben gemaakt? Of voor de kunstscholen die hen opleiden? Zie je voor hen een specifieke rol weggelegd binnen die heropwaardering van humane studies in onze samenleving?

‘Vroeger prees ik kunst steevast als een natuurlijke bondgenoot om die drie democratische vermogens verder te helpen ontwikkelen bij burgers. Het artistieke proces was voor mij hét voorbeeld van wat ons huidige winstgedreven onderwijs heel hard nodig heeft. Maar sinds ik meer inzage kreeg in artistieke organisaties, zoals de uitmuntende kunstschool Colombia College in downtown Chicago, valt het me op dat de kunsten ook zelf te lijden kunnen hebben onder een winstgedreven oppervlakkigheid. Onder druk van de markt gaan sommige jonge kunstenaars zich al te makkelijk gedragen als technici, die hun sterk ontwikkelde skills lustig te koop aanbieden aan de hoogste bieder, om winst te maken voor zichzelf of voor een of ander groot bedrijf. Daar doemt dan een ander apocalyptisch beeld op: een waarin kunstenaars blind mee opgaan in de slinkse opwaartse dynamiek van een puur technische wereld. Ook kunstenaars kunnen stupide winstfantasieën krijgen, en dan is het makkelijk om te bezwijken voor de lokroep van een marktgedreven cultuur. Zo dreigen ze de eigenlijke meerwaarde van een humane opleiding uit handen te geven: een dieper doorzicht in alle smart, verrukking en complexiteit van een mensenleven, die alleen de kunsten vol kunnen vatten.’

68_Hillaert_Nussbaum_Philosophia et septem artes liberales, De zeven vrije kunsten – tekening uit de Hortus_700.jpg

Je ziet je eeuwige bondgenoten echt overlopen naar de vijand?

‘Ik begon in elk geval te begrijpen dat zelfs jonge kunstenaars dringend meer humane vakken moeten krijgen. Kunstenaars mogen dan wel ruimhartige en bedachtzame dissidenten zijn, en gedreven worden door een gecultiveerde verbeelding, ze lijken meer en meer geneigd om zich te conformeren en te vermarkten, in plaats van hun diepste zelf te ontwikkelen. Kunstscholen zijn de beste plekken om daarin tussen te komen, bijvoorbeeld met verplichte vakken als geschiedenis, filosofie en literatuurstudie. Voor een rijke en sociaal verantwoordelijke ontwikkeling als individu zijn die vakken onontbeerlijk. Daarom koos Columbia College wijselijk voor een verplicht pakket humane vakken, ongeacht de specialisatie van de student.’

Wat hebben jonge kunstenaars daarbij te winnen? Waarom moeten juist kunstscholen extra inzetten op meer menswetenschappelijke leerstof?

‘Neem dat vermogen tot socratisch zelfonderzoek … Vanuit ons romantische beeld van de kunstenaar als luis-in-de-pels is het makkelijk om aan te nemen dat kunstenaars al van nature socratische denkers en kritische waarheidszoekers zijn. Er zijn ook zoveel mooie voorbeelden van artistieke subversiviteit. Toch is het in elk tijdsgewricht zo geweest dat de meeste kunstenaars brave conformisten bleken, terwijl slechts enkelingen hun tijd echt durfden uit te dagen. Kunstenaars zijn dan ook niet minder ontvankelijk voor modegrillen, groepsdruk en autoritaire figuren dan andere burgers. Socrates van zijn kant vergeleek zich met een horzel op de rug van de democratie. Hij stak ze, om ze extra alert te maken. Hij liet zien dat mensen alleen maar meer zichzelf kunnen worden door zichzelf kritisch te leren bekijken, dat ze hun overtuigingen anders gewoon kopiëren uit de hen omringende cultuur. Ook voor kunstenaars geldt dat: of het zijn conformisten, of ze blijken een horzel voor het collectieve ideeëngoed over ethiek, recht of mondiale verantwoordelijkheid. En daarin kan de studie van literatuur of filosofie een groot verschil maken. Ik geef één voorbeeld: filosofische debatten over de diepere wortels van stigmatisering, vooroordelen of homofobie zijn gretig onderzocht door kunstenaars die zulke thema’s aansnijden in hun werk. En daar zijn ook vele partnerships uit voortgekomen: in het Victory Gardens Theater, in de Chicago Lyric Opera, op nog andere plekken in onze samenleving waar de stem van de kritische rede hard nodig is. Kennis van de socratische denkwijze kan een jonge kunstenaar niet alleen sterken in zijn onafhankelijke instelling tegenover rages en peer pressure, maar ook in wat hij sociaal kan bijdragen.’

Kunstenaars zijn niet minder ontvankelijk voor modegrillen, groepsdruk en autoritaire figuren dan andere burgers

Wereldburgerschap noemde je als tweede vermogen. Is dat niet een heel hoge verwachting voor jonge kunstenaars?

‘Nee, juist voor hen is een elementaire kennis van de wereldgeschiedenis, en meer inzicht in mondiale problemen en ongelijkheid, extra urgent. Kunst draagt vandaag immers steeds meer bij aan een groeiende wereldcultuur. Maar al hebben getalenteerde kunstenaars bijna per definitie veel fantasie, toch blijft hun verbeelding al te vaak besloten en te lokaal ingebed. Wereldburgerschap is dus misschien wel het meest duidelijke terrein waar de kunsten kunnen leren van de humane wetenschappen, via geschiedenis, literatuur en sociologie. Kunstenaars groeien op in een bepaalde tijd en op een bepaalde plek, maar contact met het verleden en het heden van andere culturen – en met hun eigen diverse lijnen – kan hun betrokkenheid enorm verdiepen. Ik denk aan de Houston Grand Opera, die al jaren een voortrekkersrol speelt in het uitdragen van opera naar multi-etnische gemeenschappen. Voor Tales of Houston zocht hij bewust naar samenwerking met historici en zelfs filosofen, ter omkadering van zijn project om mensen uit verschillende etnische groepen, elk gekoppeld aan een jonge componist, het verhaal te laten vertellen van hoe ze ooit in Houston zijn terechtgekomen. Historisch denken gaf opera een heel nieuwe plek in de stedelijke cultuur. Opera heeft zijn mantel van elitarisme afgeworpen en is nu veel dieper betrokken bij de menselijke ervaring van de werkelijkheid.’

Hoe kan dat er concreet uitzien op kunstscholen?

‘Ik noem een voorbeeld dat ik twee jaar geleden gaf in een toespraak voor de eerstejaars kunststudenten van Colombia College, onder wie die van fashion design: mijn favoriete realityshow_Project Runway_. Daarin moeten jonge designers een modeshow zien op te zetten. In een aflevering werden de vier finalisten naar vier verschillende Europese steden gestuurd. Dat vond ik een spectaculaire demonstratie van hoe geschiedenis en culturele kennis – ook al gebeurde dat daar natuurlijk al te kort en te kunstmatig – iemands artistieke oeuvre enorm kunnen uitdagen en verdiepen. Kandidaat Daniel kwam in Berlijn uit bij een streng modernisme en een set van duistere historische associaties, waardoor hij zijn nogal timide retroaanpak in een keer van zich afschudde. Patricia, een Mexicaanse designer, ontdekte in Parijs dat ze niet altijd hoefde terug te vallen op native tradities, maar dat ze zich ook kon laten inspireren door het lot van de Parijse onderklasse. Doe kunststudenten naar een ander continent reizen, en je opent een hele nieuwe wereld. Als kunstscholen iets moeten opwekken, is het nieuwsgierigheid. Door hun studenten nieuwe wegen in te duwen.’

Spreken de huidige kunstscholen al die vermogens bij hun studenten voldoende aan?

‘Een groot probleem vind ik dat menswetenschappelijke vakken soms zo inspiratieloos onderwezen worden dat studenten ze juist gaan verachten. Op sommige scholen moet veel meer aandacht uitgaan naar een interactieve pedagogie, omdat die bij kunststudenten veel meer verbeelding en persoonlijke betrokkenheid opwekt. Massaonderwijs is voor dat soort vakken absoluut uit den boze. Zelfs de Amerikaanse traditie van liberal arts-onderwijs in kleine klasgroepen van vijftien à twintig studenten valt soms nog te lui uit, maar vooral in Europese opleidingen zie ik nog veel slecht onderwijs, omdat docenten vaak niet opgeleid zijn om levendig les te geven. Als je daar als school niet veel tijd en energie in wil stoppen, moet je zelfs niet beginnen aan meer humane vakken. Dan zijn zij compleet zinloos.’

En qua missie? Tot welke tendensen in de buitenwereld moeten kunstscholen zich misschien bewuster verhouden?

‘Volgens mij gaat het om een dubbele verhouding. Aan de ene kant moeten opleidingen zich voluit openen voor de wereld, in functie van een groter bewustzijn van de meerstemmigheid van andere culturen, vroeger en nu. Aan de andere kant moeten ze hun studenten juist goed inkapselen tegen de marktgedreven aard van de kunstwereld in zowat alle disciplines. Hoe houden ze die druk af? De beste theaterscholen in de VS, zoals Juilliard in New York, verbieden jonge acteurs om betaalde arbeid aan te nemen zolang ze studeren. Anders dreigt hun jarenlange zelfkritische onderdompeling in de eigen artistieke ontwikkeling jammerlijk ondermijnd te worden door de wetten van vraag en aanbod. Ik volg die visie volledig. De missie van jonge kunstenaars moet de menselijke complexiteit zijn. Die raakt snel verloren als zij voor het geld gaan. En als die inzet verloren gaat, gaat alles verloren.’

Ik zou meer jonge kunstenaars willen zien denken vanuit persoonlijke doelstellingen en visie, in plaats van vanuit financiële overwegingen

Tegelijk is de financiële situatie van jonge kunstenaars natuurlijk wel heel precair, leert zowat elk onderzoek.

‘Dat is de lastige paradox van kunstcreatie, ja. Echte dissidente kunstenaars blijven meestal arm – denk aan de impressionisten en hun levenslange strijd om middelen. Daarom zou ik graag meer ondersteuning zien voor jonge kunstenaars, zodat ze hun ambacht kunnen ontwikkelen zonder continu andere jobs te moeten aannemen. In Europa bieden grotere repertoiregezelschappen hun acteurs nog een min of meer stabiel inkomen, maar dat zie je in de VS nauwelijks gebeuren. Toch zou ik meer jonge kunstenaars willen zien denken vanuit persoonlijke doelstellingen en visie, in plaats van vanuit financiële overwegingen. Humane vakken, met verbeelding onderwezen binnen een interactief en ervaringsgericht model, vormen alvast één manier om dat soort gefundeerde artistieke ontwikkeling te stimuleren.’

Je scherpe tegenstelling tussen humane studies en financiële opbrengst zou willen zeggen dat een sterke investering in zachte kennis zich nooit terugbetaalt?

‘Zeker wel. Laat me afsluiten met het verhaal van een voormalige student van mij: acteur en scenarioschrijver Tim Blake Nelson. Je kunt hem kennen uit de films O Brother, Where Art Thou? en Spielbergs Lincoln, waarin hij op hilarische wijze een van de lobbyisten speelde. Als scenarist schreef hij het script van Leaves of Grass, met in de hoofdrollen Edward Norton en Susan Sarandon – goed voor laaiende recensies. Nu werkt hij aan een film over Socrates. Tim maakte al vroeg in zijn leven een cruciale keuze voor een rijke humane opleiding. Hij studeerde zowel klassieke talen als theater aan Brown University, en volgde daar ook mijn cursus over Plato. De filosofieprofessor in Leaves of Grass is zelfs op mij geïnspireerd – alleen werd uiteindelijk gekozen voor een mannelijke rol, omdat Ed Norton ze wou spelen. Een capitulatie voor de markt, vermoed ik, maar Norton blijft een excellent acteur. Dan trok Tim naar Juilliard, waar hij zich nog een paar jaar extra gaf om zijn artistieke visie uit te diepen, buiten de markt. Pas toen begaf hij zich in de wereld van de commerciële cinema, gewapend met zijn gedreven visie op hoe grote ideeën waarheid en passie in zich kunnen dragen, en zo de geschiedenis kunnen aansturen. Mocht ik niet met de nodige levendigheid Plato’s Symposium hebben aangebracht, zou die synergie nooit hebben plaatsgevonden. Dat is de kracht van pedagogie. Nu stuurt Tim me al zijn scripts toe, en geef ik er commentaar op, om dan van het productiebedrijf telefoontjes te krijgen met vragen als: “Wat draagt een filosofieprofessor?” Ik kan me zeker niet vinden in alles wat hij doet, maar hij is wel “the real thing”, en zijn brede opleiding in de menswetenschappen zit daar zeker voor veel tussen. Blijvend investeren in genoeg humane vakken voor kunststudenten draagt niet alleen bij aan hun eigen toekomst, maar ook aan die van onze cultuur en onze gemeenschap als geheel.’

Wouter Hillaert is freelance podiumcriticus en coördinator van rekto:verso.