Mancomanie

Door op Mon Feb 09 2015 08:21:44 GMT+0000

‘Strever!’ Op de middelbare school, medio de jaren 1990, was er geen verwijt dat vaker langs je hoofd schamperde. Je bleef thuis van een fuif om te blokken? Je haalde een tien voor godsdienst? Je manifesteerde jezelf in de klas als meewerkend voorwerp door braaf je poot op te steken? ‘Strever!’ Misschien was het de loutere legitimatie van onze lamlendigheid als puber. Een foutje van de leeftijd. Maar kan het ook het laatste wapen van de losers tegen de winners zijn geweest? Een collectieve correctie op overdreven prestatiedruk, zoals een fluitketel waarschuwt wanneer de boel dreigt over te koken? ‘Strever!’

Je hoort het niet meer sissen. Winnaars zijn tegenwoordig geen strevers meer, maar gewoon winnaars. De verwijten vallen nu aan de kant van de losers: zij die hun eigen leven niet in handen nemen, wegteren in de hangmat van de sociale zekerheid, geen Nederlands onder de knie krijgen. Vandaag heffen pubers heel andere spreekkoren aan: ‘X kan het niet aan, hij is mentaal te zwak!’ Niet slagen lijkt iemand eigen schuld geworden, niet langer een fout van het systeem. Is er nog ruimte voor falen? Zelfs De Rode Duivels, ’s lands succesrijkste exportproduct, mochten het antwoord pijnlijk ondervinden. Gestrand in de kwartfinales – de strevers – heette hun WK mislukt. Vonden wij. Vanuit onze zetel.

Sinds klinisch psycholoog Paul Verhaeghe onze neoliberale zijnsstaat languit op de bank legde, en ze analyseerde als een harde concurrentieslag tussen burn-outs, is dat onze vaste overtuiging: we lijden aan een niets ontziende prestatiedwang. Ons nieuwe verdienmodel is een verdienstenmodel. Het dwingt ons tot steeds sneller, steeds hoger, steeds beter. Succes is een must, missers mogen niet meer. Niet van de baas, niet van de regering, en vooral niet van onszelf. We bewaren onze miskleunen voor ons dagboek, of voor op de bank van Verhaeghe. Onze samenleving waardeert alleen nog succes.

Ons nieuwe verdienmodel is een verdienstenmodel

Zou het zo makkelijk zijn? De grootste mislukking van dit nummer is dat het geen artikel telt over het einde van de perfectiecultuur. Kijk naar skatersfilmpjes op YouTube: ze tonen minstens zoveel mislukte als gelukte stunts. Ook binnen de modefotografie zou imperfectie de nieuwe schoonheid zijn. En bedrijven streven tegenwoordig naar een ‘positieve foutencultuur’, waarin fouten maken mag. ‘Ze zijn een kans om de organisatie, haar medewerkers of haar producten verder te ontwikkelen.’ Zo hostte het Brusselse Beurscafé in november ook een eerste Fuckup Night: een avond waarop drie ondernemers voor een volle zaal hun professionele failures uit de doeken deden. Falen is niet langer een taboe, en al zeker niet voor de jongste generatie. Je leert ervan, is de filosofie, om je epic fails en fuck-ups te delen. Loopt perfectie dan op haar laatste benen? Een beetje manken lijkt het nieuwe geloof. Maar daar dus geen artikel over. Het is ons gewoon niet gelukt. We zijn daar eerlijk in.

Vrije kunst of vrije markt?

Wat dan wel in dit nummer staat, kijkt vooral naar de kunsten. Daar hoef je niet ver te zoeken naar de positieve foutencultuur. Die koesteren kunstenaars zowat als hun huisfilosofie. Trial and error is de tweede natuur van kunst. Sinds de Romantiek, zo schetst Stef Van Bellingen in zijn kleine kunstgeschiedenis van de onafheid, vormt mislukken tegen de geldende normen de motor van de artistieke vernieuwingsgedachte. Er zijn zelfs openlijk mislukte kunstwerken die het tot literair meesterwerk hebben geschopt, observeert Wannes Gyselinck. Zonder films, boeken of toneelstukken zouden we ook nauwelijks meerduidige portretten van illustere losers kennen. Zo detecteert Johannes De Breuker de opmars van de geek in Hollywood, en buigt Virginie Platteau zich over de figuur van de mislukkeling in de jeugdliteratuur. Nitwits bieden ons herkenning, maar ook troost: het kan nog altijd erger.

Loopt perfectie op haar laatste benen? Een beetje manken lijkt het nieuwe geloof

Kunst als de laatste vrijzone tegen de prestatiemaatschappij, dus? Dat is buiten de markt gerekend. Onherroepelijk zijn concurrentiedrift en management-denken ook de kunstensector binnengeslopen, concluderen Barbara Raes en Dominiek Hoens in hun dubbelgesprek. Jonge kunstenaars krijgen minder ruimte om te falen, presteren werd ook voor cultuurorganisaties het wurgende ordewoord. De dagelijkse overlevingsstrijd van jong theatermaker Tom Struyf is dan ook die van vele artiesten. Voor geen geld werken ze zich de pleuris, ook buiten het atelier. Vol goede moed trok Struyf daarom met zijn geval naar vier succesmanagers, in ruil voor acht vuistregels om het te maken. Zijn verslag van die snuffeltocht op de markt van het snelle succes leest als een onmogelijke keuze. Of we worden allemaal Don Quichotes van de vrije kunst. Of we worden allemaal zombies van de vrije markt. Mislukken doen we sowieso?

Veel constructiever dan vrolijk koketteren met dat onvermogen – een sfeer die Wouter Hillaert vaststelt in vele recente theatervoorstellingen over theater – is opnieuw op zoek te gaan naar die positieve foutencultuur die de kunsten altijd heeft gesierd. Waar zitten in onze sector de grote mankementen? En wat valt ervan te leren? Hoe vallen ze te keren? En als ook dat niet helpt, is er nog altijd de humor van danser Sandy Williams. In 2015 krijgt hij bij elk themadossier van rekto:verso het laatste woord, met een ironische column. En wel in het Engels. Een tip van onze succesmanager, moet je weten. Al zijn we geen pubers meer, strevers zullen we blijven.