Leergang

Door Bernard Dewulf, op Wed Dec 22 2021 23:00:00 GMT+0000

Wie of wat heeft mij ooit iets geleerd?

De vraag is te verstrekkend voor dit blad en voor het geheugen. Dus dun ik ze uit: wie of wat heeft mij leren schrijven?

Maar dan ga ik ervan uit dat ik kan schrijven, terwijl ik daar zelf chronisch aan twijfel. Soms lees ik schrijvers en denk ik: wat matig ik me aan? (Soms lees ik ook schrijvers en denk ik: wat matigen zij zich aan?)

Waarop de vraag rijst: wie heeft mij de aanmatiging aangepraat en wie de twijfel?

Scheppen is een perpetuum mobile tussen twijfel en hoogmoed. Sommigen hebben me regelmatig liefdevol over de twijfel heen geholpen, anderen hebben me graag gewezen op de hoogmoed.

Beide hulpverleners ben ik dankbaar.

Ik merk dat ik denkend over de vraag in twee werelden denk: opleiding en niet-opleiding.

Ik heb geen opleiding in schrijven genoten. Ik heb letter- en taalkunde gestudeerd. Daar heb ik vernomen hoe taal en teksten in elkaar zitten. Daar heb ik hun geschiedenis geleerd, hun sociologie, hun psychologie, soms ook hun chemie. Dat is natuurlijk allemaal belangrijk en ik haal er nog altijd mijn voordeel uit.

Ik heb er ook nadelen van ondervonden. Het heeft me jaren gekost om los te komen van een zekere rigiditeit in denken over letteren – en kunst in het algemeen – die de opleiding me meegegeven had. Ik heb zelf moeten leren denken, voelen en schrijven over schrijvers en kunstenaars. Over teksten en andere kunstwerken als levende, in mijn leven ademende dingen.

Die strijd schuilt zelfs vaak in wat ik heb geschreven. En misschien moet ik de opleiding, op een averechtse manier, dankbaar zijn dat ze me heeft doen strijden. Dat ze me, misschien zonder het zo te bedoelen, heeft gedwongen te zoeken naar die adem.

Het meest heb ik geleerd van die zoektocht.

Daarin hebben schrijvers een aanzienlijke rol gespeeld. Het kan niet genoeg gezegd worden, vooral tegen aspirant-schrijvers: schrijven vergt lezen. Gewoon lézen. Maar ook aandachtig, gericht lezen – een lectuur die wil achterhalen waarom en hoe schrijvers het hebben gedaan.

Want schrijven, zoals elk scheppen, heeft ook vaak van doen met oplossingen zoeken. En met het begrijpen van beweegredenen.

Als ik me beperk tot wat ik heb geschreven over kunst en kunstenaars – al heb ik net nooit naar kunst om de kunst willen kijken – dan komt er vanzelf een reeks namen in me op.

De lijst is te lang, maar ze reikt van Julian Barnes (‘Flauberts papegaai’!) tot John Berger, van K. Schippers tot Simon Schama, van Piet Meeuse tot Frank Vande Veire, van Gombrich tot Danto, van Francis Bacon tot Gerhard Richter.

Het zijn onderling erg verschillende stemmen. Sommige zijn speels, andere doodernstig. Sommige zijn ‘literatuur’, andere ‘kunstkritiek’, nog andere zijn – nu ja, weer iets anders. Toch krijg ik ze allemaal samen in deze ene zin van schrijver K. Schippers, waarvan ik rustig mag zeggen dat hij er altijd is bij het schrijven:

‘Ik denk dat je over kunst net zo moet schrijven als over alles, over een kopje dat op tafel staat.’

Maar er is nog meer.

Om het over een kopje te hebben kan het geen kwaad naar wat stillevens te hebben gekeken. En om het over een stilleven te hebben is het goed eens wat tijd te hebben doorgebracht met een kopje – en het licht eromheen.

Anders gezegd, niet alleen de opleiding, de schrijvers en het lezen hebben me iets geleerd. Al waren ze onontbeerlijk en vormen ze de grondslag, er is ook veel steenslag. Dingen die opvliegen, langskomen, als een soort zwerfstof in de zintuigen raken, daar verzamelen en een ruis vormen die misschien zelfs bepalender is voor de toon van het geschrevene dan al het geleerde.

In feite gaat het dan gewoon om ‘het leven’. Om fragmenten, flarden, toevalligheden allerhande. Om liedjes, films, losse zinnen en beelden, herinneringen – in wezen om alles wat maar bruikbaar is in de grabbelton van de dagen.

Soms wekt zo’n beeld of herinnering een zin. Soms is het omgekeerd, dan wekt een zin zo’n beeld of een lied en kan daaruit de tweede zin voortkomen. En zo kan een tekst vol kleine toonwisselingen komen te zitten.

Ook dit lijkt me niet onbelangrijk voor aspirant-schrijvers: dat schrijven een soort graaicultuur vergt. Schaamteloos de dagen plukken, sans gêne graaien in de grabbelton van het bestaan.

En zo blijft het schrijven dus altijd weer: oplossingen zoeken. Voor de schaamte, voor de twijfel en voor de hoogmoed. En voor de zinnen zelf nog het meest.