Laat alles achter, opnieuw

Door Tom Van Imschoot, op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

Stilaan werpt de nieuwe eeuw de vermoeidheid van de vorige af. Het 'einde van de geschiedenis' en de triomf van het kapitalisme (als de ene, zaligmakende religie) zijn door het wereldgebeuren dat de huidige crisis is als nefaste waanbeelden doorprikt. En plots hebben we weer een wereld, geen universum maar een pluriversum, een toekomst om in te geloven. Die toekomst is weliswaar getekend door het beeld van een totale apocalyps, een reëel einde van de geschiedenis door de fatale crisis van het klimaat. Maar anders dan het klaroengeschal over de komst van het paradijs op aarde is het denkbeeld van de apocalyps altijd een bron van ijver geweest, een openbaring die eist om aan het werk te gaan. De tijd die ons rest, is een tijd van ijver. Van nieuwe energie, andere energie. Op dat punt staan we, zoals bekend. En de literatuur blijft niet achter. Integendeel, ze wacht op ons. En ze heeft tijd.

_2666_van de Chileense schrijver Roberto Bolaño, die in 2003 op vijftigjarige leeftijd overleed, is misschien wel het eerste grote boek van de eeuw, en in elk geval een roman zoals er maar één om het decennium verschijnt, zoals Paul Verhaeghen schreef (Omega minor, 2003). Het boek verscheen al in 2004 (postuum) in het Spaans, maar werd pas wereldwijd een hype door de Engelse vertaling uit 2008. Vergeet die hype echter, en lees het — in het voorjaar van 2009 is een knappe, Nederlandse vertaling verschenen. Je moet er enkel tijd voor nemen. Met zijn 1056 pagina's is 2666 immers een bijzonder lijvige roman, indien je nog van een roman kan spreken. Het boek bevat vijf delen die Bolaño in het zicht van zijn dood als aparte romans had willen publiceren, om zijn nabestaanden van een inkomen te verzekeren. Maar die beslisten uit literaire overweging om de vijf delen alsnog in één geheel te laten verschijnen, in overeenstemming met het oorspronkelijke opzet van Bolaño's epos.

Dat is een nobele keuze, ook al was Bolaño's werk net niet voltooid. De dood van de auteur, in letterlijke zin, vult immers perfect het raadsel aan van het duivelse kwaad waarrond deze roman als een wervelwind draait. Een horribel raadsel, in de richting waarvan alle delen worden gezogen, om er onverrichter zake af te breken. Dat raadsel is nochtans een feit, geen fictie, gebaseerd op de verschrikking in het Mexicaanse Ciudad Juárez. Daar, in Santa Teresa, zoals het fictief heet, een stadje in de woestijnstaat Sonora, op de grens van Mexico en de Verenigde Staten, werden sinds 1993 honderden vrouwen verkracht, vermoord en als vuilnis achtergelaten, zonder dat de politie in staat of bereid was om er iets aan te doen. Dat feit, fictief beschreven, is het zwarte gat waarin alle plotlijnen verzwinden, 'een oase van verschrikking te midden van een woestijn van verveling', zoals het motto van Baudelaire ons leert.

Niet dat je dat meteen door hebt. Het eerste boek, 'het deel van de critici', vertelt over vier literaire experten in Europa (een Fransman, een Italiaan, een Spanjaard en een Britse) die elkaar vinden in hun fascinatie voor de illustere Duitse schrijver Benno von Archimboldi. Bijna niemand heeft die ooit gezien, zijn bestaan is een mysterie. Wanneer de critici, die zowel intellectueel als intiem complexe betrekkingen met elkaar aanknopen, Archimboldi op het spoor lijken te komen in het onbekende stadje Santa Teresa, reizen ze hem vlug achterna. Maar de vogel is gaan vliegen, als hij er al ooit is geweest. Hun literaire queeste naar de man achter het werk strandt in de onzinnigheid van de hete woestijn. En daar blijft ook de lezer. In het tweede boek, 'het deel van Amalfitano', volgt het verhaal de gastheer van de critici in Santa Teresa, een gelijknamige literatuurprofessor die tegen de vereenzaming en de waanzin vecht, terwijl hij zijn opgroeiende dochter Rosa tracht te behoeden voor het geweld dat Santa Teresa teistert. Diezelfde Rosa vormt de link met het derde deel 'van Fate', waarin de sociaal bewogen, zwarte journalist Oscar Fate de opdracht krijgt om een bokswedstrijd te gaan verslaan in Santa Teresa. Daar heeft hij echter het schurft aan. Verliefd als hij wordt op Rosa Amalfitano, die hij tijdens die overgemediatiseerde bokswedstrijd ontmoet, raakt hij verstrikt in de spiralen van het moordende geweld waarin zij hem nillens willens binnenleidt. Daarover moet nu echt een reportage worden geschreven, meldt hij aan zijn tijdschrift. Maar hij krijgt nul op rekest. Geen interesse, end of story. Nu ja, wat je zegt, dat is precies het moment waarop de verteller de lezer in de hel binnenvoert, in het vierde boek, 'het deel van de misdaden'.

Dat vierde deel is zonder meer het pièce de resistance van <st1:metricconverter productid="2666. In">2666. In</st1:metricconverter> een hallucinante mix van detectiveverhaal en kille rapportage wordt van naaldje tot draadje en met alle gruwelijke details het verslag van de misdaden, de verkrachtingen en de moorden gebracht. De horror, de paniek, de zoektocht naar een dader, de aanhouding van een rijzige witte Duitser, de moorden die gewoon doorgaan, de industriële verlatenheid, de sloppenwijken, het politieke gekonkel, de verwevenheid met drugskartels en porno, de verslaggeving in de media, het streven van enkelen, het falen van allen: je waant je in een labyrint van vluchtige namen, straten, een donker gelach ('het enige aanknopingspunt dat de buurtbewoners en de vreemdelingen hadden om niet te verdwalen', p.749). Nooit was de woestijn zo kleurrijk, zo razend, zo onheilspellend, zo dichtbij. En er is geen terugkeer mogelijk. In het vijfde deel, waarover ik verder niets zal verklappen om de leeservaring niet te vergallen, krijgt de lezer het levensverhaal van Hans Reiter (aka Archimboldi) toegespeeld, juist tot wanneer hij naar Mexico vertrekt.

Daarmee heb ik alles en niets verteld. Maar misschien toch vooral niets. 2666 is geen boek dat zich laat parafraseren. Of beter: die parafrase is niet meer dan het skelet waarbinnen Bolaño onnavolgbaar aan het werk gaat. Dat bleek al oppervlakkig uit de manier waarop hij brugjes slaat tussen de (verder ogenschijnlijk) losstaande verhalen. Maar de associativiteit is fundamenteler, tegelijk wilder en subtieler. Wilder, omdat Bolaño's meeslepende verteldrift constant van heftige taferelen vol seks, geweld en obsessie in droomachtige, bijna metafysische sequensen overvloeit. Alsof James Ellroy en Borges samen een kind hebben gekregen. Subtieler ook, omdat Bolaño vooral in de meanders van zijn centrale vertelling allerlei motieven weeft die de vijf verhalen onverwachts met elkaar verbinden. De fascinatie is er daar één van, als een gevaar dat in de literatuur schuilt om zich in de waanzin te verliezen. Niet als een soort van metafictie, maar als een raadsel (dat nooit in epifanie uitmondt) in het verhaal van de personages én de verteller zelf, een dwingende lokroep om alles achter te laten, 'opnieuw', zoals de titel van één van Bolaño's eerste teksten al gebood (_Déjenlo__todo,_Nuevamente, 1976). We weten waar dat pad heen leidt: het 'open einde' van de woestijn. De werkelijkheid van honderden onopgeloste moorden, vooral arbeidsters uit de talrijke assemblagefabrieken die Santa Teresa begrenzen, opgenomen in een literaire ruimte, een apocalyptisch landschap van letters — misschien het meest bezwerende motief.

'Lezen is de woestijn intrekken', schreef de betreurde Jeroen Mettes ooit, 'niet op zoek naar een sublieme stilte of de reproductie van de bestaande wereld als fatamorgana, maar naar de soberheid en eenzaamheid die nodig is om beter af te kunnen stemmen op het lawaai van de toekomende wereld.' In het licht van Bolaño's 2666 leest die uitspraak haast als een vingerwijzing naar de manier waarop sommigen in de Lage Landen anno 2009 de 'maatschappelijke ontwaarding' van de roman menen te zien keren. Dat gebeurt, stelt Thomas Vaessens in De revanche van de roman, doordat schrijvers zich opnieuw engageren, wars van een gedateerd humanisme en vooral van een postmodern relativisme. Ze slaan weer 'bruggen met de wereld en de lezer door te breken met chique literaire conventies van vóór de ontwaarding van de literatuur', om zo een bijdrage te kunnen leveren aan de reële debatten van vandaag. Daar is zeker iets van aan, vooral omdat hedendaagse romans het minder over zichzelf hebben, als fictieve constructie. Maar het is een lokaal achterhoedegevecht, Bolaño staat er ver voorbij.

Niet omdat hij een buitenlands auteur is die zowat de hele wereld in zijn roman betrekt. Wel omdat zijn engagement ten opzichte van die wereld ten volle de literatuur betreft, op een ronduit epische manier. Met schoonschrijverij heeft dat niets te maken, en evenmin met een makkelijk gebruik van wat 'actueel' is (volgens wat de media zeggen). Bolaño 'vertelt', dat is zijn gave. Hij is een verteller, zoals Walter Benjamin die omschreef: 'een man die de wiek van zijn leven door de zachte vlam van zijn vertelling volledig zou kunnen laten verteren.' Benjamin registreerde met lichte weemoed hoe de kunst van het vertellen zeldzaam werd door het toenemend gedruis van journalistieke informatie en het verlies aan geheugen, 'het epische vermogen par excellence'. Maar door in ons 'informatietijdperk' vol nieuwtjes en verveling een roman ter nagedachtenis aan zoveel raadselachtig vermoorde vrouwen te schrijven, belichaamt Bolaño misschien een terugkeer van het epische. De literatuur als een oase van 'nieuwe energie', terwijl de woestijn om ons heen oprukt.

Nog een fijne boekenbeurs.

Roberto Bolaño, 2666, Vert. Aline Glastra van Loon & Arie van der Wal, Amsterdam: J.M. Meulenhoff, 2009