Koffie uit de thermos

Door Leen Huet, op Fri May 10 2013 20:39:12 GMT+0000

‘Wat is Vlaanderen voor jou?’, vroeg ik aan Astrid. Ze had twee vouwstoelen ontplooid en we zaten enigszins wankel voor de rode beuk, met uitzicht op bloeiende bosanemonen. Een specht boorde zich een weg in een schors, ergens in zuidoostelijke richting. Op mijn tocht naar de boomhut had ik lammeren in een wei gezien en een blauwe veer gevonden, van een gaai. Het jonge leven was nog maar amper uit het ei of het werd al bedreigd. Een citroenvlinder streek neer op een anemoon.

‘Brabant’, antwoordde ze.

Ik lachte. ‘Maar het is echt waar’, zei ze. ‘Ik ben geboren in Brussel, ik heb heel wat jaren in Antwerpen gewoond, en nu ben ik in de Kempen aangespoeld. Allemaal Brabant. De laatste tijd denk ik erover na. Natuurlijke grenzen. De Schelde. Wat is een Brabantse familie zonder een oudoom kanunnik of een oudoom pastoor? Wel, de onze deed aan stamboomonderzoek, wanneer hij schooljongens geen heilige schrik voor Griekse verbuigingen bijbracht, en hij slaagde erin onze lijn een jaar of zeshonderd terug te voeren, tot in Henegouwen. Dus hoe ver ik ook terugga in mijn stamboom, mijn voorouders leefden wel altijd op de rechteroever van de Schelde.’ Ze keek me grijnzend aan. In welke mate had het belang voor haar: voorouders, familieverhalen, verwevenheid met een landschap, geschiedenis? Ik hoorde nooit iets nadrukkelijks uit haar mond; ik ving af en toe wel glimpen op van een gekoesterde trots.

‘Maar je bent een schilder’, zei ik. ‘De Vlaamse Primitieven – ‘

‘O ja’, antwoordde ze. ‘De adembenemende meesters. Die zo goed zijn dat ze me doen huilen. Die vast allemaal tweetalig waren, in het rijk van de hertogen van Bourgondië. Maar ja, waarom zou je ze Vlaams noemen? Er waren Limburgers bij, Henegouwers en Hollanders. Die naar Brugge zwermden en vervolgens weer uitzwermden, naar Spanje, naar Frankrijk, naar Engeland. Ik hou van hen, dat kan ik niet anders zeggen. Ja.’ Er viel een stilte.

‘En Bruegel, en Rubens?’

‘Puur Brabant.’ Ze lachte. ‘En dan is er nog die goeie Wiertz, de William Blake van Brussel.’

‘Maar als je zou emigreren’, hield ik vol, ‘wat zou het woord Vlaanderen dan bij je oproepen?’

‘Ik ben al eens geëmigreerd’, antwoordde ze. ‘Ik heb een paar jaar in Italië gewoond. Na een tijd miste ik friet van de frietkraam. Italië in 1990 deed me denken aan België in 1930. Jonge mensen zijn doorgaans niet zo vatbaar voor heimwee. Nu zou ik dat meer hebben, zou ik meer missen.’ Ze dacht even na.

‘Friet van het kraam, dat zou ik nog altijd ontberen. Ik zou mijn hut en mijn bos missen, en de namen van mijn naaste buren. Vleugels, Braspenning en Meivis. Ik zou zegswijzen missen. ’t Is eeuwig sund. De zegswijzen van kinderen in dorpen. Ik zou de cafés missen, en mijn favoriete winkels en kledingmerken. Ik zou onze mannen missen.’ Over die mannen en die kledingmerken wilde ik het wel eens met haar hebben, maar ze liet zich niet onderbreken.

‘Ik zou parochiekerken missen met schilderijen van Van Dyck erin. Ik zou het eten missen, het soort schotels dat mijn grootmoeder op tafel zette. Ik zou de geschiedenis missen, en Hadewych en Marieke van Niemeghen. Ik zou de aankondigingen van teerfeesten en scoutsfuiven missen. De koffie na begrafenissen. Ik zou het werk van sommige collega’s missen. Ik zou zelfs tentoonstellingen over het Gulden Vlies missen, en nieuwe boeken over de Bourgondische hertogen. Ik zou de kleinburgerlijke kuddegeest missen, omdat die toch wel goede sociale gevolgen heeft gehad. Ik zou Gezelle missen en Loveling en Buysse en Van de Woestyne. Karel en Gustaaf. Ik zou zelfs de erfenis van het katholicisme missen. Daardoor horen we toch nog bij het Romeinse Rijk.’

‘En als Vlaanderen onafhankelijk wordt?’, vroeg ik. ‘Wat dan?’

‘Met Limburg en Brabant erbij, veronderstel ik?’, zei ze. ‘Tja, van een klein vaderland demoveren naar een nog kleiner regiootje, ik blijf het benauwend vinden. Zal het niet zijn alsof een comfortabele oude jas in een dwangbuis verandert? Ik weet niet wat ik dan zal doen. Niks waarschijnlijk. Een overovergrootvader is wel in Duitsland gaan wonen zolang Napoleon hier de wet spelde. Ik heb een lapje grond in Baarle-Nassau. Pal bij de grens met Baarle-Hertog, België of Vlaanderen. Daar kan ik dan in ballingschap gaan, in een andere boomhut, mocht dat nodig zijn. Als de wortels in Nederland boren, kunnen de takken nog boven mijn oude Brabant wiegen. Dat zal genoeg moeten zijn.’

Ze knipoogde en schonk dampende koffie uit de thermos. Ik vlijde mijn vingers rond de warme mok. De specht werkte voort, een varen ontrolde zich uiterst langzaam. De citroenvlinder fladderde weg.

Leen Huet is auteur van romans, literaire non-fictie en essays.