Kijken voor het slapengaan

Door op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

Het blijft een vreemde vaststelling wanneer je discussieert met collega's uit andere cultuursectoren of met kunstliefhebbers in het algemeen: 'Waarom kunnen jullie van de beeldende kunst op jullie tentoonstellingen nu eens niet gewoonweg stérk werk tonen, zonder een vuistdikke handleiding nodig te hebben om begrepen te worden?', of 'Waarom is veel beeldende kunst vandaag de dag zo meta, conceptueel of elitair geworden, en wordt ze enkel nog begrepen door een zichzelf suf rukkend kringetje van door kunst bezeten intimi?' Het zijn veel gehoorde opmerkingen aan ons adres. Ik heb dat nooit goed begrepen, althans niet helemaal: wat bedoelen ze dan met 'te meta', of met 'te conceptueel'?

Soms durf ik wel eens te denken dat (niet doorwinterde?) bezoekers van tentoonstellingen het zichzelf gewoonweg te makkelijk maken en dat ze ervan uitgaan dat de tentoonstelling die ze net zagen pas geslaagd is als de optelsom van de goede werken eenvoudigweg groter is dan die van de slechte. En dat het enige wat je hoeft te doen, 'kijken' is. Kijken naar individuele werken. Met andere woorden, het al dan niet geslaagd zijn van tentoonstellingen lijkt alleen beoordeeld te worden op basis van de — ongetwijfeld ij-zer-sterke — aanwezige kunstwerken, en hun onmiddellijke visuele begrijpen.

 Stammer Studio, Score, 2007, muurtekening, variabele afmetingen. copyright & courtesy Stammer StudioEen goede tentoonstelling is helaas en simpelweg veel meer dan dat. Het is in de eerste plaats een verhaal, al dan niet samenhangend, dat verteld wordt 'met behulp van onder andere' kunstwerken én eventueel ook met behulp van tekst. Een verhaal dat je als toeschouwer terug moet proberen samenstellen 'tussen' die selectie van beelden die je daar te zien krijgt. In deze optiek is dus zowat elke tentoonstelling deels een metaverhaal. Het is dan ook maar logisch dat de — oei! — 'conceptuele' verbindingen tussen die werken minstens even belangrijk zijn dan de getoonde werken zelf.

Kijken naar veel beeldende kunst, zowel 'makkelijke' als 'conceptuelere', heeft als toeschouwer dan ook minstens evenveel te maken met kijken naar die verbindingsverhalen, en met de wil om deze te proberen ontleden. Anderzijds, en in het verlengde hiervan — we steken de hand ook graag eens in eigen boezem — heeft het zeer te maken met het verbindende verteltalent van de kunstenaar en/of de tentoonstellingsmaker van die tentoonstellingen.

Misschien is het net daarom wel eens de moeite om hieronder een soort van geschreven walkthrough te organiseren door een van zulke 'metatentoonstellingen', al is het maar om te checken hoever we komen met de wedersamenstelling van het verhaal tussen de kunstwerken, en dit louter gewapend met een stel ogen, honderd gram hersens en wat goede wil. Op voorwaarde uiteraard — daar gaat die hand weer — dat er ook het nodige retorische talent aan de kant van de makers aanwezig is …

Een kristalheldere poging om een persoon­lijk verhaal te vertellen over kunstenaarsschap en kunstgeschiedenis — een mega­metaverhaal kortom — , is de tentoonstelling Dead Black & Dirty Purple van Stammer Studio bij Gallery M&M in Antwerpen. Stammer Studio is de naam voor het Oostendse kunstenaarscollectief van ex-kunstcriticus/schilder Gerrit Vermeiren en Guenevere Souffreau, en werd opgericht in 1999. Een vastomlijnde artist's policy lijken ze niet echt te hebben, maar als je deze eerste tentoonstelling bekijkt, voel je onmiddellijk dat het hen minstens evenveel te doen is om het verbindingsverhaal tussen hun werken, dan om de werken zelf. Om dit te voelen hoef je trouwens niet veel meer te doen dan het logische tentoonstellingsparcours te volgen, zo helder is ze in opbouw. Daarnaast is er ook prominent een begeleidende tekst aanwezig, die — in tegenstelling tot vele andere tentoonstellingsteksten — door Gerrit Vermeiren van Stammer Studio zelf geschreven werd, en dus integraal deel uitmaakt van hun tentoonstelling. Niet zozeer als kunstwerk op zich — zó 'conceptueel' is ze nu ook weer niet — maar wel als een hyperpersoonlijk relaas van een ervaren kunstenaarsschap en (kunst)geschiedenis, waaruit duidelijk blijkt waarom Stammer Studio net deze tentoonstelling wilde maken.

Maar laat ons beginnen bij de getoonde werken zelf. Het begint al bij het binnentreden van de galerieruimte. Onmiddellijk links hangt er net boven ooghoogte een monumentaal, ovaalvormig schilderij, waarop in een vlugge maar trefzekere stijl een schriel, kreupel mannetje in een jaren 1920 zeemanskostuumpje is geborsteld. Aan de gelaatstrekken van het ventje te zien, is het overduidelijk een portret. De plaats waar het is opgehangen, zo centraal en hoog aan het begin van het tentoonstellingsparcours, doet vermoeden dat hij de hoofdrolspeler van dit expoverhaal is.

En het gaat niet goed met deze hoofdrolspeler, zo blijkt. Hij is bleek, heeft een bochel en ziet er nogal ziekelijk, en zelfs mis­maakt uit. Het feit dat hij uit de vroege twintigste eeuw stamt (aan zijn kleding te zien) doet zelfs vermoeden dat hij niet erg oud zal worden …

Over nu naar de tegenoverliggende muur: recht tegenover dit schilderij heeft Stammer Studio twee grofkorrelige foto's opgehangen, van verdorde orchideeën. Toeval of niet? Uiteraard niet. Het lijkt wel of deze bloemen, die dikwijls gebruikt worden als metaforen voor verval, symbool staan voor de wankele gezondheid van de hoofdrolspeler. Als we het derde ons aangeboden instrument bij deze tentoonstelling, de tekst, erbij nemen, blijkt algauw dat het hier gaat om Robert van Kerkhove, een onbekende zondagsschilder uit Aalst, die verre familie is van de kunstenaars van Stammer Studio. Volgens de tekst heeft net de wankele gezondheid en het abnormale uiterlijk van Van Kerkhove ertoe geleid dat hij zich als een rasechte zolderkamerkunstenaar ging gedragen, die zich maniakaal enkel en alleen aan zijn kunst wijdde.

Maar het verbindingsverhaal tussen deze werken wordt pas écht interessant als de makers van Stammer Studio naar aanleiding van Van Kerkhoves houding ten opzichte van kunst op een heldere, begrijpbare manier verwoordt hoe dit hen inspireerde tot hun eigen kijk op het kunstenaarsschap:

'Robert van Kerkhove werd noodgedwongen een zolderkamerkunstenaar. Ook letterlijk, hij werkte op een kleine mansarde. Ondanks een ontegensprekelijk talent werd hij verdoemd tot de karikatuur, verdoemd een soort personage te worden dat in Engelse literatuurtheorie zou omschreven worden als gothic. (...) Meer dan 30 jaar later tuimelden zijn schilderijen mijn leven binnen, en werden ze — naast enkele reproducties van panelen van Hiëronymus Bosch - bepalende factoren in een pril picturaal bewustzijn. De schilderijen van Robert van Kerkhove zagen er simpelweg vanzelfsprekend uit, wat — zoals ik pas veel later zou ontdekken — een zeldzame kwaliteit is. In mijn verbeelding groeide hij langzaam uit tot de belichaming van de r(R)omantische k(K)unstenaar, mythisch eerder dan karikaturaal. Iemand die werkte vanuit de maatschappelijke marge en een gedwongen isolement, iemand die daarbij niet te beroerd was zijn eigen werk in de fik te steken, iemands wiens werk vol merkwaardige anekdotes zit, anekdotes die bijdragen tot de mythe.'

Geef toe: gewoon door twee goed gekozen werken op een intelligente manier tegenover elkaar te plaatsen, en de 'conceptuele' tussenruimte tussen deze twee werken op te voegen met een helder verwoorde tekst, slaagt Stammer Studio er toch wel vlotjes in hun persoonlijke metaverhaal — in dit geval hun bedenkingen over het kunstenaarsschap — tussen de werken te vertellen. Ze verstaan met andere woorden als geen ander de kunst om gebruik te maken van de specifieke tools die in elke tentoonstelling voorhanden zijn — namelijk kunstwerk, ruimtelijke en thematische positionering ervan, en tekst — om de door hen beoogde verbindingslijnen tussen hun werken te verduidelijken.

Hetzelfde geldt voor de tweede zaal. Daar verduidelijken de mensen van Stammer Studio tussen nauwelijks drie kunstwerken en een half door hunpersoonlijke en radicale standpunt ten opzichte van de kunstgeschiedenis.

(c) Stammer Studio, Epiek #1, 2007, lambdaprint op dibond, 80 cm x 54 cm, editie van 5\. copyright & courtesy Stammer StudioHet eerste werk dat in deze zaal in 'leesrichting' in het oog springt, is opnieuw een reeks grofkorrelige foto's. Ditmaal van gemolesteerde en platgetrapte tandbeugels. Je weet wel, zo'n rijtje zilverkleurige blokjes voor op je gebit waarmee je vroeger op de schoolbanken werd gepest. Een alerte toeschouwer zou hier zonder hulp van tekst en/of andere kunstwerken een echo in kunnen lezen die opnieuw verwijst naar de wankele gezondheid van Robert van Kerkhove, en zijn hieruit voortvloeiende artiste maudit-mentaliteit. Maar als je opnieuw die goede wil bovenhaalt, zou je misschien kunnen zien dat er nog een ander, meer persoonlijk verhaal achter die foto's schuilgaat: verdorde orchideeën kunnen van alle tijden zijn, tandbeugels daarentegen zijn duidelijk producten van deze tijd. Mede hierom lijken die tandbeugels wel rechtstreeks uit de mond van Vermeiren zélf geslagen te zijn tijdens een robbertje speelplaatsknokken. Het persoonlijk gehalte van het verhaal tussen hun kunstwerken stijgt dus naarmate de tentoonstelling vordert, maar wordt daarentegen allesbehalve irritant anekdotisch. Er zit eerder een vermoeden van anekdotiek in de fotobeelden van Stammer Studio, als een zorgvuldig gedoseerd snuifje zout, dat enkel functioneert als smaakmaker voor hun verhaal. Van die persoonlijke anekdotiek is Stammer Studio zich overigens wel degelijk bewust, getuige de volgende boodschap aan de lezer van de tentoonstellingstekst:

'Voor de rest wens ik Dead Black & Dirty Purple volledig op te dragen aan Robert van Kerkhove, maker van de eerste schilderijen die ik zag, en hoop ik dat Stammer Studio er met de tentoonstelling in geslaagd is mijn persoonlijke anekdotiek, de aanleiding, te overstijgen. Wij, Stammer Studio, hopen dat u, de beschouwer, het gepresenteerde zal waarnemen als vlakke, rechtlijnige en dure fictie.'

Rechts van de fotoreeks, centraal op de middenmuur, botsen we tenslotte op het laatste ensemble van het tentoonstellingsparcours, een vreemd duo kunstwerken, die vlak tegen elkaar zijn opgehangen. Het eerste is een klein, bijna onzichtbaar borduurwerkje met geometrische motiefjes, gefabriceerd uit banale zilverkleurige plastic lovertjes, een niemendalletje dat bijna verdwijnt in de muur. Vlak daarnaast hangt een tweede, vrij groot schilderij. Centraal op het schilderij staat opnieuw een figuur, ditmaal een meisje in een communiejurkje dat uit dezelfde periode lijkt te stammen dan van Kerkhoves zeemanskostuumpje. Ook het interieur waarin ze geprikt werd, dateert uit het België van het begin van de twintigste eeuw: het is klassiek, burgerlijk en doet zelfs wat provincialistisch aan.

Dit geschilderde meisje en het eerste portret van de mismaakte Van Kerkhove doen opvallen dat Stammer Studio een sterke voorliefde lijkt te hebben voor de tijd en de omgeving van het begin van de twintigste eeuw. De omgeving van de bourgeoisie in zijn burgerlijke betekenis van het woord, met zijn hang naar het lokale en provincialistische vertoeven in pompeuze interieurs, met weinig meer om handen dan de dagdagelijkse chit chat en de kleine verhalen…

En het is deze omgeving en tijd — die van Robert van Kerkhove, waar schilderen nog 'simpelweg en vanzelfsprekend' lijkt, remember? — die Stammer Studio aangrijpt om een verhaal te vertellen over hoe de kunstgeschiedenis er had moeten uitzien:

'Sindsdien beschouw ik rechtlijnige kunstgeschiedenis als iets voor simpelen, voor "zij die uitleg behoeven", een geschiedenis die door enkele uitverkorenen (u mag ze hebben en houden) van illustraties is voorzien. Ik wil - vol van naijver en betweterigheid - dolen in het burgerlijke, het provincialistische, het romantische en het waarlijk groteske van de eigen geschiedenis, omdat die geschiedenis mij meer bijgebracht heeft dan de kosmopolitische en in wezen fictionele variant ervan.'

Even verderop in de tekst worden ze zelfs nog radicaler in het claimen van hun eigen kunstgeschiedenis, door een aantal historische iconen resoluut onder de mat te vegen, om in een beweging door 'zondagsschilder' Robert van Kerkhove te bombarderen tot het vertrekpunt ervan:

'Het is in dat onpeilbare karakter dat van Kerkhove mij de essentie van schilderkunst, of van een picturaal beeld, bijgebracht heeft, op een dergelijke subtiele manier dat nogal wat werk van Belgische, 20e-eeuwse grootheden mij tot op de dag van vandaag te bot lijkt. Omwille van de picturale tweeslachtigheid — niet de breuk met de realiteit, maar het verschuiven van de visuele wereld naar vroeger en naar nergens — die op jonge leeftijd mijn deel werd, beschouw ik Magritte als een volstrekte idioot, een platte didacticus met een irritante verbeelding en een heel matig talent voor verfbehandeling, althans in vergelijking met Van Kerkhove. Magritte, een advertiser die bij zijn leest had moeten blijven.'

En we zijn rond met onze tentoonstellingswandel. Wat een mens al niet kan halen uit nauwelijks zeven kunstwerken en een heldere tekst, als die tools op een intelligente manier ten opzichte van elkaar in een tentoonstellingsruimte benut werden…

Nu kan de kritische kijker of lezer gemakkelijk protesteren: 'ja maar, de boven beschreven tentoonstelling bestaat voornamelijk uit figuratieve schilderkunst en fotografie, beide toch kunstvormen die "makkelijker te interpreteren" zijn? Dat kun je toch bezwaarlijk een conceptuele kunsttentoonstelling noemen? Maar daar gaat het niet echt om. Waar het hier wel om gaat, is hoe je naar die dingen kijkt én hoe je ze vertelt, als toeschouwer én als kunstenaar/tentoonstellingsmaker. Het is dus een gedeelde verantwoordelijkheid tussen beide, bijna fifty-fifty zelfs.

Bovenstaand argument gaat trouwens ook niet echt op voor Dead Black & Dirty People: het is niet omdat de hier getoonde werken schilderkunstig en fotografisch van aard zijn, dat het hier geen conceptuele kunst(tentoonstelling) betreft. Als je deze gehele kleine tentoonstelling nog eens aandachtig overschouwt, bijna tijdens het naar buiten lopen, valt er immers toch nog iets belangrijks op. Eigenlijk zijn al die werken afzonderlijk niet eens zo bijzonder. Meer nog, hun (technische) kwaliteit is meestal niet meer dan middelmatig. De fotoreeksen zijn klein, grofkorrelig en getuigen niet echt van een meesterlijk gevoel voor ka­drering. Het borduurwerkje lijkt zo weggesnatcht uit een of ander toeristisch souvenirkraampje, en de schilderijen vertonen zeker geen virtuoze verfbeheersing of accuraat oog voor kleur en compositie. (De enige uitzondering hierop vormt de tekst: die getuigt van een groot taalgevoel, stilistische beheersing, en vooral verteltalent.)

Kortom, alle werken afzonderlijk vertonen een soort van bewuste onhandigheid en lijken wel met opzet enkel en alleen in functie van het opzet van de tentoonstelling gemaakt te zijn.

Het is in deze vaststelling dat de geniale 'catch 22' van deze tentoonstelling zich in principe bevindt, want hiermee bevestigt Stammer Studio een van de wezenlijke aspecten van conceptuele kunst: namelijk het feit dat de technische uitvoering — of het 'sterke beeld' zo je wil — ondergeschikt is aan het achterliggende idee. (De manier waarop dit idee in de reguliere conceptuele kunst verteld wordt, is overigens doorgaans door middel van tekst.)

Dead Black & Dirty People is dus wel degelijk een conceptuele tentoonstelling, en ze is ook zo bedoeld. Maar ze is — zoals hopelijk uit het bovenstaande mag blijken — naar de toeschouwer toe allesbehalve té conceptueel. Net omdát ze zo goed verteld is. Stammer Studio verstaat als geen ander het metier om met een minimum aan middelen — niet meer dan zeven middelmatige doch zorgvuldig verbonden kunstwerken en een tekst — een maximum aan helderheid en relevantie te genereren.

Als ik een tentoonstelling zoals deze zie, durf ik wel eens te dromen dat er eigenlijk geen 'te meta' of 'te conceptuele' kunsttentoonstellingen bestaan, maar enkel slecht vertelde, of slecht bekeken… Want daar gaat het toch over? Conceptuele kunst op zich bestaat immers al een kleine eeuw. Duchamps' urinoir pist in 2017 bijvoorbeeld al honderd kaarsjes uit. Elke cultuurliefhebber en in het verlengde daarvan elke tentoonstellingsbezoeker, al dan niet doorgewinterd, zou dus al lang moeten weten (of willen weten) dat 'conceptuele' tentoonstellingen een aparte benadering vereisen, een benadering die niet enkel te maken heeft met louter kijken, maar ook met je kop willen breken, zoeken, lezen én, anderzijds, vertellen. En dat vooral 'tussen' de tentoongestelde werken. Wat men tegenwoordig sommige conceptuele kunst of dito tentoonstellingen misschien wél kan aanwrijven, is net hun gebrek aan genoeg prikkels voor een dergelijke benadering... Op voorwaarde natuurlijk dat het verteltalent er na goed kijken, zoeken, lezen en opnieuw kijken inderdaad niet in te vinden is. Anders blijven mijn handen helaas waar ze nog steeds liever zijn, vrees ik.

www.stammerstudio.com