Kermis in Geraardsbergen

Door Arne De Winde, op Sat Feb 13 2016 08:09:16 GMT+0000

Kermissen met reuzen, renners, orgels, draaimolens, stoeten en zo veel meer: wat moeten we ermee? Ze zijn bedoeld om mensen op straat (samen) te brengen, wars van elke sociale, etnische of culturele achtergrond. Alleen kijken wij met ons hoger diploma er zo graag op neer. Waarom? Het enige antwoord is een oprechte duik, twee weken lang in het zomerse kermisgewoel van Geraardsbergen. Een reportage als dagboek.

Profonder kan Vlaanderen haast niet zijn dan in Geraardsbergen, uithoek van de Vlaamse Ardennen. Nochtans zijn begrippen als uithoek en marge hoogst relatief, want misschien tonen kleinere provinciesteden als deze ons wel hoe ‘volks’ cultuur nog kan zijn. Zeker lokale kermissen kunnen, als broze momenten van vereniging, de essentie – en ook ambivalentie – van de populaire cultuur blootleggen: ze verschaffen genot net doordat ze ons even onttrekken aan de problemen van alledag. Ze kleden een parallel universum, dat compleet apolitiek lijkt maar net daardoor des te politieker werkt. Niets bleek schoner en tegelijk dubieuzer dan mensen die zichzelf even vergeten en opgaan in een (schijnbaar) argeloos momentum, de onstuimige massa. Tenzij misschien onze eigen duik?

Vrijdag 28 augustus, 19u50, Zomertocht

Ik daal de berg af. Ik woon echt op een berg, op den Boelvaar (zeg maar: de Ring rond Geraardsbergen), waar vroeger de haute bourgeoisie woonde, maar thans ook mensen met brievenbussen waarvan ik eerst dacht dat ze het gekliefde gat van een edel ros symboliseerden, tot ik later vernam dat het om een afgietsel van de kont van de vrouw des huizes ging, die ook graag naakt in de tuin rondloopt, waar verder niets mis mee is, misschien mag haar lichaam ook wel gezien worden – maar dat kan ik niet zeggen, omdat het uitzicht vanuit onze tuin zover niet reikt – en toch kan ik niet anders (ik weet niet waarom) dan mij haar voorstellen als een voluptueuze vijftigplusster met een zwarte, wild krullende haardos (een Lola, zeg maar).

70_DeWinde_Kermis_(c)Lisa Bilterijst_700.jpg

Ik daal de berg af, eerst langs Paul Ice (de ijsventer wiens met koper afgewerkte triporteur ik een zomer lang bestuurde tot ik hem – verdoofd als ik was door het niet aflatende deuntje ‘Sjarl ik ‘em aa gat gezien’ – in de gracht reed), langs het Gouden of Heilig Hart, de Cristo Redentor van Geraardsbergen. Met breed uitgespannen armen en mos op zijn vergulde kop en schouders kijkt hij uit over de oudste stad van Vlaanderen, ja, want we hebben hier niet alleen het oudste Manneken Pis, maar ook de oudste stadskeure (1068) – al lijkt niemand ons, zielige chauvinistjes, in beide gevallen ooit te geloven.

Daar sta ik dan op de Markt met een notitieboekje, en alleen al dat attribuut maakt me een bespottelijk Fremdkörper op deze Zomertocht. Het is net iets te groot om weg te moffelen. Daarenboven is het ook een merkteken voor Lisa Bilterijst, de fotografe met wie ik Kermis Geraardsbergen twee weken lang zal verkennen. Ze blijkt toegewijd te zijn: wanneer ik het label ‘marginaal’ in de mond neem, kijkt ze me aan als was ik een aanstellerige nestbevuiler, terwijl het toch een van de meest gangbare epitheta ornantia van Geraardsbergen is. We stellen dan maar snel een actieplan op, nemen afscheid en begeven ons elk op kroegentocht.

Even verder vermengt ‘Sweet Caroline’ zich met de holle klank van houten volksspelen; de leadzanger van een tweekoppige band die ‘De allereerste keer’ covert, bedankt zijn kompaan met de woorden ‘on the trumpet’, waarna die soleert op het keyboard; ik kruis de man die me ooit in een kringloopwinkel drie kwartier lang aanklampte om zijn carrière als cassette-playbacker uit de doeken te doen; de klanken van doedelzakken, djembés, schlagers en ronkende gitaren botsen tegen elkaar op; op het lebberbankje in de Grotestraat zit nu een vrouw met lege hondenbuggy; de pizzeria ernaast heet Arte.

Ik bestijg terug mijn berg. Ik bestijg terug mijn berg en besef: Du sollst dein Leben ändern. De ironie is slechts een gemakkelijke uitvlucht. Ik kies de vlucht vooruit, fucking culturo die ik ben.

Zaterdag 29 augustus, 16u, Jazz Geraardsbergen

Jazz, ik versta het niet. Het hulpeloze hoofdschudden op schreeuwerig atonaal kopergejengel, het doorleefde degusteren van een stem die voor zwoel moet doorgaan. Nu, de scenerie en de setting (zo vlak voor het Koetsenhuis) waren absoluut grand chique. Des te ongepaster zijn de massieve zweetkringen in mijn blauwe T-shirt, die er deels komen door het serre-effect van de transparante tentconstructie, maar ook door het besef dat de doorsijpeling is begonnen en door de aanwezigheid van tal van mensen waarvan je niet weet wat nu sociaal het meest opportuun is: praten of niet praten. Om nog maar te zwijgen van de mensen die jou aanspreken, maar waarvan je geen flauw benul hebt wie ze zijn, wat je natuurlijk niet kan laten blijken, maar onvermijdelijk wel doet, en als je het niet doet, is het zo mogelijk nog erger, want dan blijk je bij afwezigheid van deftige terugvragen een complete egocentrist te zijn. Ik ga dan maar, moet toch naar de Buffalo's (al ben ik in feite Anderlechtfan), en mis zo het gereputeerde Brussels Jazz Orchestra.

Zondag 30 augustus, 9u40, Processie van Plaisance

Een absolute hoogdag voor Geraardsbergen. De reuzen staan op het marktplein, klaar om uit te rukken. Mysterium tremendum et fascinans: mijn kinderen kijken verrukt, verschrikt naar Goliath, een 4,75 meter grote mastodont met zinken helm, zwarte walrussnor en voze wrat. Daarnaast staat, een meter kleiner, zijn vrouw Gerarda – voluit Gerarda Ghislaine Agnes Frieda – en Kinneke Baba. Alsof ze de magie niet willen opheffen, de mechaniek niet willen zien, of misschien gewoon uit angst opgeslorpt te worden, weigeren mijn kinderen de nis van de dragers binnen te treden.

Tuurlijk is deze historische stoet een pompeuze travestie, een alibi voor protserige zelfpresentatie. Maar tegelijk is de stad verenigd

We dalen de berg verder af, wachten aan de Denderbrug. Daar komen ook de reuzen plots de Brugstraat naar beneden, wiegend en waggelend op de tonen van de fanfare. De hele stad staat op straat. De stoet is in aantocht – zo verzekert ons ook de bellenman. Het titanentrio trampelt voorbij (schoon, de frêle voeten van de dragers) – nog steeds ontzag bij de kinderen. Voorop de horde gaan de hoeders van de orde: oud-strijders, politie en brandweerlui. Alle mogelijke verenigingen van de stad – van badmintonclub over toneelgroep tot hondenschool – presenteren zich in aangepast ornaat (dat geldt ook voor de Manneken Pis-replica’s die ze op draagbaren dragen), met toeters en bellen, folders en attributen. ‘Neen, Breydels sterven niet’, lees ik. Aan het einde van de schier eindeloze slang paraderen de geestelijken en notabelen, gelint, gepijd, gemedailleerd. Maar eerst het zilveren schrijn met verdroogde stukjes en brokjes van die arme, levend gevilde Bartholomeus (zijn schedel ligt in de Dom van Frankfurt).

70_DeWinde_Kermis_(c)Lisa Bilterijst2_700.jpg

Tuurlijk is deze historische stoet een pompeuze travestie, een alibi voor protserige zelfpresentatie. Maar tegelijk is de stad, hier rond die relikwieën, verenigd. Deze stoet is – dixit burgemeester Guido De Padt in zijn speech in de inkomhal van het stadhuis – ‘de veruiterlijking van de verbondenheid tussen en binnen verenigingen’. Dat heet dan gelukkig zijn, denk ik zo bij mezelf, 't gevoel niet alleen te zijn. Dat maakt me blij, maakt me blij. Maar genoeg traantjes en kippenvel, geeft de burgemeester aan: tijd voor lotje-trek (‘de laagste geldprijs is 10 euro, goed voor 6 pintjes’), tijd voor vertier.

Pers en schepenen (in de lokale politiek een twee-eenheid) trekken richting raadzaal voor de uitreiking van de Ereprijs De Launoit voor een jong iemand die zich bijzonder verdienstelijk heeft gemaakt voor zijn of haar of gewoonweg een familie, bij voorkeur in het arbeidersmilieu. Dit jaar was er slechts één kandidatuur (misschien moet ik mij volgend jaar ook maar eens inzetten voor een handwerkersfamilie), maar het schepencollege en de vrederechter verzekeren dat ze aan de criteria voldoet. In het midden van de raadzaal zit een familie waarvan de samenstelling mij onduidelijk is. Hoe de in ‘t azuurblauw opgeklede jongedame zich precies verdienstelijk heeft gemaakt, behoort tot de ‘private sfeer’. Wat moet ze doorstaan hebben? Hoe heeft ze die rondom haar verzamelde schare voor ‘t (ultieme) verderf gered? De fotografen schieten hun obligate kiekjes van de overhandiging van de geldprijs en de toosten op toekomstig geluk. Even valt er stilte, lonkt de tristesse, en worden de blikken hol. Even denken de politici niet bekeken te worden. Ze laden zich op voor het ultieme volksvertoon.

Pas wanneer men Saint-Saucisse heeft meegemaakt, kan men zich Geraardsbergenaar noemen– zo zegt men mij en zo is het ook. Via een achtersteeg die ik in al die jaren nooit had opgemerkt, kan ik samen met de schepenen binnendringen in café Den Eendracht, alwaar men net dat kan beleven: absolute een-dracht. De voze wasems en hete dampen waaien je al vanop meters afstand tegemoet. Zodra je binnentreedt, sta je van kop over aars tot teen in het zweet, bedekt je een film van schuim van bier en fluim. Grotesk vertrokken Georg Grosz-muilen die binnenkappen en non-stop klappen – de permanente lach. De massa als osmose … gladde, natte lichamen die ruw tegen elkaar aanschurken. Het kolkt, het wiegt, het brult, het buldert, het zingt, op de oorverdovende tonen van fanfare Sint-Cecilia. De mens viert het verlies, het zelfverlies.

Bedropen verlaat ik het volkshuis en mis ik het moment waarop de meute zo nerveus heeft gewacht: de blijde intrede van Saint-Saucisse, de man die gedragen op een plank stukken worst de menigte ingooit. Saint-Saucisse als pastiche van de gevilde en ge-x-deelde Bartholomeus toont misschien wel de essentie van de Processie van Plaisance: het exces, de perverse omkering – van het verhevene in het platte, van het sacrale in het seculiere. Men kan mij bezwaarlijk een volksmens noemen (misschien kan ik dat ook nooit zijn, ik drink nu eenmaal uit principe geen alcohol) – maar ik zag vandaag geluk.

Zondag 30 augustus, 14u, Reclamestoet (met majorettes)

Geluk spreekt ook uit de gezichten van mijn kinderen als ze – gewapend met plastic zak – snoepgoed van de straat rapen dat kerels met petten in witte bestelwagens hen in de hand stoppen of toewerpen. Als was het de Love Parade, zo wuiven, dansen en shaken naar ik schat veertienjarige meisjes in al te korte, hun billen sinazerig afnijpende jeansshortjes op een laadbak op de beats van Dimitri Vegas & Like Mike. Zoveel mogelijk graaien, nu het nog (gratis) kan – dat is de boodschap. Ik fluister mijn kinderen dan ook de roepzin in: ‘Wij willen meer! Wij willen meer!’ – en met effect. Dan stokt de parade, de vrachtwagens stoten even niets anders meer dan uitlaatgassen uit, de reclamefolders blijven op ‘t tarmac liggen.

Woensdag 2 september, 13u30, 98e Stadsprijs

Kermis is koers. En de koers is van ons. Of was van ons. Geraardsbergen leeft met een trauma. Niets is hier meer hetzelfde sinds de Ronde der Rondes hier wegtrok, sinds de wielerbonzen ons te min en te marginaal vonden. V van Verraad. In de stad is intussen (na die laatste editie die wel enige spanning vertoonde) het besef doorgedrongen dat de beelden van uitzinnige mensenmassa’s op de Kapelmuur slechts een vluchtige herinnering zijn geworden. Immaterieel erfgoed.

70_DeWinde_Kermis_(c)Lisa Bilterijst3_700.jpg

Maar, zie hier, vandaag staat de oudste kermiskoers van het land (dig this, Oudenaarde) op het programma. De burger- en ajuindampen komen me tegemoet, de seingevers staan paraat, de bookmakers zitten op vinkenslag. De krakende stem van de omroeper weergalmt (magisch net omdat ze zo onverstaanbaar is). Een eerste desillusie is echter de deelnemerslijst. Ze wordt verdeeld tegen de democratische prijs van 2 euro door een wandelende kromgegroeide ouwe schreeuwbalk. Slechts welgeteld 6 van de 208namen zeggen mij iets, maar ook niet heel veel. Als je je al moet oppeppen omdat je Björn Leukemans (en nog enkele andere Wanty’s) aan de start kan zien staan, is het ver gekomen. Maar kijk, de koers zelf schept steeds weer zijn helden.

Daar staat de troep, strak in ‘t pak, met gesmeerde en geschoren kuiten en glanzende carbonmachines. Klaar voor de start – die jammer genoeg (tweede desillusie) omwille van een olievlek op het parcours die de plaatselijke brandweer probeert te ontvetten, steeds weer met 5 minuten wordt uitgesteld. Uiteindelijk 35 minuten lang (en ik was al te vroeg om hen eens van dichtbij te zien) geïrriteerd staan staren op een bende stilstaand keuvelende coureurs doet hun heldenstatus niet echt goed – zeker niet wanneer op de achtergrond iemand uitlegt hoe ‘ze dat vruegr me ne voereimer duut dedn’. Ik moet aan Serge Baguet denken, onze lokale held die na het winnen van een tourrit uitstamelde: ‘Ak nie gewonnen, akken dee em duut.’ Hij zei trouwens ook dat zijn mooiste overwinning ooit niet die bewuste tourrit in Montluçon was, maar wel de kermiskoers van Geraardsbergen.

Ik bestijg samen met mijn dochter de berg. Mogelijk omdat de coureurs elke 15 minuten aan onze voordeur passeren, lijkt die plots helemaal gebeten door de koers. Steeds weer snel ik met haar naar buiten (‘t is te zeggen: eigenlijk wordt het peloton zo aan flarden gereden dat je tussen de passages door haast niet meer naar binnen kan gaan). Elke ronde schreeuwen we Com’on Dan naar een man die te herkennen is aan zijn al te weelderige baardgroei. Het mag niet baten. Hij moet al snel lossen, geeft uiteindelijk na 8 van de 25ronden op, maar wel op ca. 150 meter van onze voordeur. Laf en identificatiezuchtig als we zijn, roepen we vanaf dan maar op topfavoriet Björn Leukemans. Het is een heuse afvallingsrace, 3 ronden voor het einde zijn er slechts een 40-tal renners meer in koers. We begeven ons (ja, nog steeds is mijn dochter gebeten) richting finish, waar we horen dat een groep van 4 renners is ontsnapt. Het is te hopen dat de 3 Wanty’s in dit gezelschap elkaar in de vernieling rijden, elkaar niets gunnen.

Gebiologeerd staan we aan de finishlijn geposteerd. Plots bemerken we een bebaarde man in trainingspak, met een doorzichtige plastic tas met een broodzak waarin toch onmogelijk een brood, maar haast zeker mattentaarten moeten zitten. Je zou denken dat het een terug naar zijn hol in het Grupellopark sloffende landloper was. Maar het is niemand minder dan Dan fucking Craven die zich anoniem door het publiek begeeft. Hunkerend naar contact met onze held van de dag lopen we hem achterna de Vesten op en schreeuwen ‘Mr. Craven’. Hij lijkt van slag: hoe in godsnaam is het mogelijk dat iemand in dit godvergeten gat mij aanspreekt, mij om een handtekening vraagt en ook nog eens zijn dochter met mij wil laten poseren? Voor de eerste keer in mijn leven heb ik het gevoel dat ik eerder dan mijzelf de betreffende sportheld met mijn zielige verzoek om idolate parafernalia gelukkig heb gemaakt. (Later ontdek ik dat Dan Craven meervoudig kampioen van Namibië is, eindwinnaar van de Ronde van Kameroen en zelfs een fanclub op Facebook heeft. Dat Dan mijn gesharede foto niet liket, wijst er misschien op dat Dan nog niet half zo zielig is als ik het zelf ben.)

Ondertussen geeft de omroeper opgewonden aan dat twee Wanty’s, net zoals de week voordien in Overijse, zullen uitmaken wie de 98e Stadsprijs wint (wat een promotie van Wanty-Gobert alweer, mocht iemand een flauw benul hebben waar Wanty-Gobert of Wanty en Gobert eigenlijk voor staan). De omroeper, in wie ik plots Meester De Bruyne, de oud-directeur van mijn lagere school herken, wordt nu ook helemaal verstaanbaar: Björn splijt het duo. En, ja, daar komt hij, alleen over de streep. Een onbewogen beweger lijkt hij (hij heeft verdekke wel de oudste kermiskoers van het land gewonnen en het is niet dat hij zo’n veelwinnaar is). Terwijl hij in een tentje met een spons gewassen wordt, presenteren twee lokale kleinkunstenaars hun gelegenheidshit ‘Den aatste koersj van den Belzjiek, Giesbaargen, da d’es sjiek!’ en beginnen de schepenen al hun poses en posities voor de prijsuitreiking in te nemen. De winnaar krijgt – naast de obligate (en instant weg te gooien) bloementuil – de symbolen van de stad toegestoken, met als oppertrofee: een afgietsel van de enige echte Manneken Pis. Dit alles lijkt van Leuki af te glijden, maar wie een blik op zijn spannend broekje werpt, weet wel beter.

Donderdag 3 september, Seniorennamiddag

Aylan is dood.

Van een droom alleen kan je niet leven, klinkt het wanneer ik jeugdhuis De Spiraal betreed. Truus geeft zich, sterft een beetje. Zeker wanneer ze aankondigt nu enkele liedjes van Jacques Bécaud te zullen zingen – zelfs de zevenhonderd oudjes en mentaal gehandicapten van dienst kunnen een spotlach niet onderdrukken. Rustig luisteren ze met z’n allen naar Truus’ lappen tekst die elke smart verloren lijken te hebben. Lieg nogmaals… doe het voor mij.

Aylan is dood.

Zijn al je zorgen voorbij?

Ja, het leven is mooi.

LALALA-LALALA. Luc Steeno brengt de menigte in pinkstereske vervoering, Regi-gewijs kan hij hen zelfs aanzetten om met de handjes te draaien en te zwaaien. Een polonaise gaat aan mij voorbij. Tongen wijd uit de mond, blik op oneindig. Hier is van puberale fuifgêne geen sprake: they party like they’re 99. Alsof hun leven ervan afhangt.

Aylan is dood.

Dansen op de witte golven. Op de tonen van ‘La Camisa Negra’. Een diehardfan wordt op het podium geroepen. ‘Alles mag schudden’, verzekert Luc de rondborstige bomma, terwijl hij haar in de kont nijpt. ‘Amai, jij bent ook van poten en oren voorzien.’ Lachengierenbrullen, en de vrouw smijt zich. Dansen op de witte golven, door de branding voortgedreven.

Aylan is dood.

_Ik mis je elke dag een beetje meer. Hoe-hoe … hoe-hoe._Geen selfiesticks, geen smartphones. Het nu-moment – en daarna een applaus voor jezelf. Het summum van cultuurparticipatie, het ultieme doelgroepenbeleid. Het moment dat je mij verlaat, lijkt me alles zo leeg.

Aylan is dood.

Drink de ouzo, speel een mazurka. Heerlijk, die Griekse sfeer. Broeierig heet. Een vrouw blijkt soixante-neuf geworden te zijn. "Ola", zegt Luc, "en mevrouw, doet u dat nog af en toe, een soixante-neuf?" Lachengierenbrullen. Mooi, mooi, mooi, zijn alle vrouwen.

Aylan is dood.

Een bedwelmend festijn – en we draaiden maar mee. Ook de schepen van cultuur danst mee, en rijt zich in het treintje – maar hoe schoon, met schroom. Net vertelde haar voorganger me nog hoe hij niet alleen RIP naar Geraardsbergen haalde, deze naar hem genoemde zaal realiseerde, maar ook steevast als eerste helemaal vrijwillig het podium besteeg. Nee, zo is ze niet. In haar ogen aarzeling. In haar ogen trots. These were the best days of their lives.

Vrijdag 4 september, Vuurwerk

Ik sjees van een ouderavond op school richting stadcentrum, loop weg van de receptie, kan niet anders, moet wel weg, want vandaag staat de stad in vuur en vlam voor de wereldvermaarde vuurwerkmaker Christophe Byl. Van een vuurwerk mag je de eerste en dus enige echt verrassende knal niet missen – en toch doe ik het. Ik zit in de wagen, hoor niets, maar zie wel plots in een scheve ooghoek een kleine kleurige habbekrats. Van een ontroerend stille schoonheid is het om een vuurwerk van veraf, in een groter kader, te zien. De kerk, de berg, een vluchtig lijnenspel.

Ik sjees en sjees, parkeer me onreglementair, ruik het vuurwerk voor ik het zie. Ik loop de Vesten op. Heb een zijaanzicht – dus niet het perfecte plaatje. Minder feeëriek, meer pyrotechniek. Het pompende tempo wordt opgedreven: de hoogknallers stapelen zich op, in combinatie met spetterend spuitende sissers – steeds gepaard gaand met obligate ooh's en aah's. Je voelt gewoon dat we de orgiastische climax naderen: even inhouden om dan de grote bommen er tegenaan te gooien. Rillen van angst en verrukking. Pijn en plezier.

't Is gedaan – en verder niets, het grote Niets. De honden huilen.

Zaterdag 5 september, 7u22

Ik lees dat het vuurwerkspektakel In Flanders Fields heette en dat er blijkbaar ook gepaste evocatieve orkestmuziek bij te pas kwam.

Zaterdag 5 september, 19u40

Ik daal de berg af. I'm on the Highway to Hell echoot het in 't rond. Ik versnel mijn tred.

Het eerste wat ik (naast het kwintet genaamd Xansation) zie is een ingehouden headbangende N-VA-politicus, die steeds weer lonkt of men wel gezien heeft hoe goed hij zijn rockklassiekers kent. Toegegeven, ook ik weet me niet direct een houding te geven. Xansation doet het nu eenmaal goed – maar de opgedaagde menigte  is net iets te klein om je helemaal te laten gaan op hun covers.

Niets zo pijnlijk als een ongevraagd bisnummer. En plots daagt het me: Xansation, Xandee, Touch of Joy, Sergio, Sandy Boets. Alsof ze me wil belonen voor mijn al te late inval, brengt ze tot slot "1 Life", de opzwepende hit waarmee ze op het Eurosongfestival van 2004 (schandalig genoeg slechts) 7 punten scoorde en daarmee op de 22e plaats eindigde. Xandee geeft zich nog eens helemaal (zoals ze dat steeds doet). Ze stapt van het podium, bij gebrek aan een backstage stapt ze richting wagen. Daar staat ze maar te staan, zo zonder fans (of zelfs zatte zeveraars). Ik wil naar haar toegaan, haar vragen stellen, maar besef dat het verleden er niet meer toe doet. Ik kan haar toch moeilijk vragen hoe het nu met Sergio gaat. De schone uit Tienen zo zien stemt me droef.

Aan de Marbol, een diepe gotische fontein met goudvissen erin, tref ik mijn compagnon-de-route en de reeds vermelde mevrouw de schepen. Niet-tafelspringster als ze is maakt het haar ietwat nerveus Urbanus en de Fanfaar te moeten aankondigen (zeker omdat iedereen [en ik in het bijzonder] haar inprent zeker niet 'Fanfare' te zeggen). Eindelijk komt Urbanus uit de Permanensje (het toeristisch kantoor van de stad). Hij moet zich een weg banen door het publiek om het podium te bereiken. Een enig mooi beeld, vind ik. Aanmatigend maan ik mijn compagnon aan het te schieten. Ze is het niet met me eens – en ik besef dat ik het laatste restant ironie nu maar eens eindelijk van me af moet schudden. Ik zoek de kleinheid van de mens om mezelf groot te wanen.

Desalniettemin vind ik Urbanus maar niets. Hij is als Jacques Vermeire: in een lang vervlogen tijd schreiden we tranen met tuiten, nu zijn het hottentotten in een zelfgeschapen hittentittenuniversum. Tussen de al te bewust politiek incorrecte moppen over muco-patiëntjes en profiteurs – die niet meer provoceren, maar net consolideren –, zit er wel een goeie: "Ik zei nog mijn naam niet op de affiche te zetten omdat er anders enkel zatte carnavalbezoekers en marginalen zouden komen. Maar blijkbaar is mijn komst uitgelekt." Ik heb er genoeg van, bestijg de berg.

Zondag 6 september, 10u30, Giesbaargse Koleurenfeest

's Zondags is het steeds (en dus ook in kermistijd) rommelmarkt op de Markt. Het is een markt waar rommel nog echt rommel is en geen gepimpte vintageshit. Ze wordt dan ook in LIDL-zakken aangedragen en afgevoerd.

Eerst spring ik even binnen in de Dierkosttoren, een restant van de middeleeuwse omwalling. Elk zomerweekend stellen daar amateurkunstenaars tentoon. Zeker en vast een lovenswaardig initiatief, maar deze keer was het mij (ja, zelfs mij, de man die een scheet in een fles kan prijzen omwille van het richtingsgevoel dat er wel mee gepaard moet gegaan zijn) echter te bont: dit was geen curieusze kunst, maar klinkklare kitsch. Airbrushimpressies van galopperende paarden en snoezige Maltezers – ook voor 20 euro verkrijgbaar als T-shirt overigens –, ingekaderd en al te potsierlijk op ezels en tafeltjes (asymmetrisch gedrapeerd met witte lakens) gestapeld. Ik neem een foto om dit nooit meer te vergeten – maar voel me een arrogante smeerlap: de fiere vrouw (haar dochter blijkt trouwens de sprayster van dienst) denkt natuurlijk dat ik – notitieboekje, weet je wel – een journalist ben. Ik knik en lach, lach niet uit. Ze participeren tenminste.

Ik trek richting Vredestraat, waar het Giesbaargse Koleurenfeest plaatsvindt. Hier stokt de amusementale mallemolen even. De actualiteit breekt even binnen in het parallelle universum dat kermis heet. Al vindt de goegemeente dit straatfeest met standjes, optredens en gesprekken vast ook helemaal weg van de wereld. Op het podium heeft de Brusselse filosoof Bleri Lleshi het over de verontruste eigenaar van de stad. Net die verontrusting maakt dit debat echt: de passant die niet weet wat hem of haar overkomt (wat zit die vreemde, bruine vlerk  hier in onze straat te wauwelen over liefde en moed in tijden van angst?), de behoede man die onverbloemd het woord grijpt, grofweg interpelleert. Het zijn de momenten waarop we de automatismen van ons samen-leven even her-denken. We houden halt – om dan weer verder te gaan.

Zondag 6 september, 14u25, Muurrock 4 Kids

We verwachtten ons aan uitzinnige groupies, maar nee… 5 minuten voor aanvang van Laura Omloops optreden staan we op de eerste en enige rij. Laura en haar danseressen laten het duidelijk niet aan hun hart komen dat er haast meer volk op dan voor het podium staat. Laura is een pro. Zie ze erop los dansen, zie ze de kinderen ook een micromoment gunnen, zie ze zingen, zie ze doen, zie ze doen. Ze wil meer, zegt ze. Ze wil meer, zegt ze. (Ook de danseresjes met stretchy shortjes stralen trouwens een zekere vervelend intimiderende promiscuïteit uit.) Ze wil meer, zegt ze. En plots staat er ook meer volk. En plots gaat hetook van Jodelee Jodelee Jodeloo. Dit is misschien wel de belangrijkste bijdrage van Laura Omloop aan de Vlaamse popcultuur, bedenk ik zo: de opwaardering van het jodelen als artistieke discipline. Ik wou dat ze haar weg op dit terrein radicaler vervolgd zou hebben.

Ik twijfel lang of ik haar zou interviewen – en als ik uiteindelijk zo zonder afspraak of perskaart (maar met notitieboekje) bij haar moeder/manager sta, besef ik plots waarom ik aarzelde: ik kan niet anders dan als contactgestoorde pervert overkomen. Dat ik daarenboven weinig of geen expertise in leven en werk van Laura Omloop tentoonspreid, doet de zaak ook niet goed. Maar Laura is pro: zelfs met clichévragen omtrent carrièreplanning, de overgang van kind- naar gewoonweg popster, of de combinatie met school weet ze raad. Tuurlijk kleurt ze binnen duidelijke gekrijte lijnen, maar hoe vaak zou ze al niet op die al te banale idiotieën hebben moeten reageren? Na een match van de 16-jarige Joeri Tielemans vroeg je die toch ook gewoon naar zijn match en zijn spel – en niet steeds naar zijn vermeend erbarmelijke conditie als kinderarbeider? Laura voelde zich overigens wat ziekjes maar (zo zegt ze) zo'n optredens – zeker als ze klein maar 'charmant' zijn zoals hier in Geraardsbergen – doen haar goed.

Dat lijkt niet echt het geval te zijn voor de topper waarop de intussen overvolle Vesten heeft zitten wachten. De Bende, die kinder- en popnummers briljant mixt en persifleert, roept eindelijk haar special guest op het podium. Daar is hij dan: de enige echte Piet Piraat… peu-peu-peuuuu. Zo in levende lijve ziet hij er allesbehalve glad uit, eigenlijk meer zoals het een piraat (die wel duidelijk te veel brokkenpap heeft gegeten) betaamt: het ruwe, bestoppelde, brallerige type, worstelend met een joekel van een midlifecrisis. Ik denk plots terug aan schone Sandy en vooral die smerige Sergio, die ik ooit op Marktrock de main stage zag oprijden met een Harley om zich vervolgens te overgieten met water (het concept wet suit heeft voor mij sindsdien elke erotische connotatie verloren).

Zelfs de kinderen druipen nu af. Soms is het beter je helden niet in het echt te treffen.

Zondag 13 september, 14u05, De laatste draai

Vandaag vindt de tiende en laatste editie van het internationale Hooghuysfestival plaats. Het is dan zo dat overal waar je gaat, een of ander draaiorgel staat. Het is koppen lopen en ik vraag me af waarom: waarom begeven we ons maar al te graag in de stoterige massa om er een broeihaard van hamburgerwasems en een kakofonie van schelle klanken te verduren? Het draaiorgel vervult de mens met – zoals één onbenullig orgel heet – Nostalgia, het verplaatst ons even in een heile Welt die nooit bestaan heeft. Zijn wijsjes – zelfs al gaat het om Andrea Bocelli’s ‘Con te partiro’– lijken een collectief volksgeheugen tot uitdrukking te brengen. Verhaspeld liedgoed. De draaiorgelspeler is (net als Herr Seele die hier live-on-stage schildert) het soort kunstenaar dat we kunnen verdragen: hij staat tussen de mensen, weet je wel. Het draaiorgel bouwt ook op een magisch samenspel van techniek en ambacht: een boek met gaatjes, een arm die maar doordraait, een barok versierd pijpenstel.

Waarom begeven we ons maar al te graag in de stoterige massa om er een broeihaard van hamburgerwasems en een kakofonie van schelle klanken te verduren?

Vandaag paraderen ook veertig reuzen door de stad. Ze zijn van heinde en verre gekomen. Er zitten wat hippere, naar de Shrek-esthetiek gemodelleerde exemplaren tussen, er rijden er zelfs op wieltjes, en sommige krijgen tegen de motregen een plastic overtrek over de kop geworpen. De dragers zijn duidelijk trots hun majestueuze mastodonten te kunnen dragen. Goliath loopt op kop. De speaker, een comedian, voelt plots de noodzaak om het straatpubliek te melden: ‘En daar staat dan Arne De Winde met zijn nieuwe Nikon’. Ja, daar sta ik dan met (ja) een (allesbehalve nieuw of gesofisticeerd) foto-apparaat en notitieboekje.

70_DeWinde_Kermis_(c)Lisa Bilterijst4_700.jpg

Ik voel me betrapt, vlucht een expo in de kunstacademie in. Drommen mensen drummen. Daar sta ik dan, in een lokaal overladen met panelen met kaders van een epigoon van vele schilders – te veel om nog te zeggen van wie precies. Het fotografische werk van mijn compagnonne de route, dat wel degelijk volle aandacht verdiend had, ligt benepen op een tafel – als waren het onderleggers voor een pint of tien. Ze tonen vervreemdende details van het gevaarte dat de halve ruimte inneemt, maar in feite elk en iedereen wegblaast. Het on- of oerding (hier staat hét Groothuysorgel) staat te piepen, te pompen, te rampetampen dat het een lieve lust is. In mijn hoofd bonkt het: De Winde kan het niet aan, De Winde kan het niet aan … Het is genoeg, ik geef op, ik ben op.

En daarbij, ik heb kaarten voor RSC Anderlecht-KRC Genk.

Arne De Winde is literatuur- en cultuurwetenschapper. Hij is postdoctoraal onderzoeker van het FWO-Vlaanderen en docent aan PXL-MAD (Hasselt). Tevens is hij raadsheer van de Broederschap van de Geraardsbergse mattentaart.

Lisa Bilterijst is fotografe en studeert aan LUCA – School of Arts, Campus Narafi te Brussel.