The Joy of Sacks

Door op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Vorige herfst verschenen in de VS heel wat recensies van de nieuwe roman van Richard Powers. Steevast werd de auteur na enkele zinnen beschreven met het woord brainy. En jawel, Powers is 'slim → knap, intelligent' (Van Dale Engels-Nederlands), maar de enigszins negatieve woordkeuze was helaas ook ingegeven door de toenemende behoefte van wijsneuzen uit het Amerikaanse boekbedrijf om het publiek te waarschuwen voor de zogezegde moeilijkheidsgraad van zijn boeken. Heb je geen zin voor een inspanning, zo heette het bijna expliciet, lees De echomaker dan niet.

Bijt je je tanden liever niet stuk op een roman, laat je dan niet vermurwen door al het moois dat verder nog over dit boek te zeggen valt. Deze suggesties verraden onkunde. De recensenten die ze doen hebben zich niet goed geïnformeerd en verwarren eerdere onderwerpen van Powers (artificiële intelligentie, DNA, virtual reality) met zijn glasheldere en tegelijk erg emotionele aanpak. Wil je diep getroffen worden door een interessante en actuele kijk op het menselijk bestaan, lees De echomaker dan wel.

DE MAN DIE ZIJN SYNDROOM VOOR LIEF NAM

Brainy kan de ignoranten in dit geval misschien nog net vergeven worden, omdat het een woord is dat wonderwel bij de problematiek van de nieuwe roman past. De echomaker gaat immers over de werking van het brein, over de manier waarop de menselijke ervaring bepaald wordt door het functioneren van de hersenen. Het boek hangt alles mooi op aan één geval. Een jongeman uit Nebraska, Mark Schluter, heeft een zwaar auto-ongeluk, en als gevolg daarvan herkent hij zijn eigen zuster niet meer. Of preciezer gesteld: hij denkt dat de vrouw die beweert zijn zus te zijn een (vaak buitengewoon goede) actrice is. Om deze visie op de werkelijkheid te doen kloppen verzint Mark een verhaal waarmee vele andere Amerikanen ook niet verlegen zouden zitten: hij beweert dat de overheid van zijn ongeval gebruik heeft gemaakt om hem volledig in haar macht te krijgen, dat zijn allerliefste zus waarschijnlijk ontvoerd werd en dat er iemand in haar plaats werd gezet om zijn gedrag van nabij te controleren. Powers drijft deze vorm van paranoia gelukkig niet op de spits, maar de waanideeën passen wel perfect in Marks ziektebeeld — het syndroom van Capgras. Powers alludeert even op de oude psychoanalytische verklaring van dit merkwaardige syndroom als zou het een afweermechanisme zijn om een incestueus verlangen te verbergen, maar hij interesseert zich in De echomaker voornamelijk voor het onderzoek naar de aandoening in de neuro(psycho)logie.In deze tak van de wetenschap wordt gesteld dat het herkennen van gezichten langs twee onafhankelijke routes in de hersenen verloopt. De eerste route verricht de identificatie van het gezicht en leidt tot bewuste herkenning, de tweede route maakt op een onbewust niveau de koppeling met de emotionele betekenis van het gezicht. Bij beschadiging van bepaalde gebieden in de hersenen — meestal van de secundaire visuele gebieden in de temporaalkwab — treedt gezichtsblindheid of prosopagnosie op. Door de vaststelling van een huidgeleidingsreactie op foto's (in een soort van leugendetectortest) kwam men erachter dat mensen met deze aandoening echter soms nog onbewust een gezicht kunnen herkennen, wat erop zou wijzen dat de emotionele verwerking bij hen nog functioneert. De Britse neuropsychologen Ellis en Young hebben dan de hypothese geformuleerd dat het syndroom van Capgras misschien wel net het omgekeerdeis van gezichtsblindheid. Als de eerste route nog intact is, zodat de patiënt bewust gezichten herkent, maar de tweede route door neurologische schade (bijvoorbeeld aan de amygdala, een kern die belangrijk wordt geacht voor de verwerking van emoties) is uitgevallen, kan de patiënt het herkende gezicht niet meer verbinden met de emotionele betekenis die dit gezicht voor hem heeft. Een mooie verklaring, maar ze lijkt ondertussen ontkracht door verder empirisch onderzoek.De vorige alinea is gebaseerd op de zeer informatieve website van het Academisch Medisch Centrum (Universiteit van Amsterdam), en meer bepaald op formuleringen van Douwe Draaisma, wellicht de bekendste auteur over de geschiedenis van de psychologie in het Nederlandse taalgebied. Zowel Draaisma als Powers zijn zich maar al te zeer bewust van de problemen die zich stellen wanneer je door middel van taal en verhaal uiting wil geven aan de kennis over de werking van de hersenen die in de laatste decennia in de cognitieve wetenschappen werd verworven. Heeft het eigenlijk wel zin om deze materie te behandelen in een roman, die door zijn menselijke invalshoek op het eerste gezicht haaks staat op het testbare, cijfermatige en eerder onpersoonlijke discours van de wetenschap? Powers thematiseert deze problemen onder meer via de figuur van een neuropyscholoog, Gerald Weber, die voornamelijk vanwege het succes van zijn vulgariserende werken over neurologische afwijkingen doet denken aan Oliver Sacks. Sacks is nu niet meer zo populair, maar tien tot vijftien jaar geleden was hij een echte ster — denk aan zijn optreden in de beroemde televisiedocumentaire Een schitterend ongeluk (1993) van Wim Kayzer, aan de film Awakenings met Robert De Niro en Robin Williams (1990), gebaseerd op het gelijknamige boek van Sacks (1973), en aan de theaterproductie L'Homme qui van Peter Brook (1993), onder meer geïnspireerd door een ander bekend boek, The Man Who Mistook His Wife for a Hat (1985), waarin de titelpatiënt overigens net aan gezichtsblindheid lijdt.

VERLIES VAN AANZIEN

Gerald Weber geeft Powers in De echomaker de gelegenheid om heel wat informatie op te nemen over het syndroom van Capgras. Op het eerste gezicht gaat het hier dus om een zeer functioneel personage, maar Powers gaat uiterst spitsvondig met dit verhaaltechnische gegeven om. Hij kan via Weber uiteraard ook een aantal inzichten kwijt over de werking van de hersenen in het algemeen, en daarbij worden de poëtische formuleringen niet geschuwd. Je zou kunnen zeggen dat Powers met de hele roman naar de vergelijking toe werkt die Weber op het einde maakt tussen de hersenen en de verlichte steden die hij vanuit een vliegtuig ziet: 'Door het plastic raampje pinkelen de lichtjes van onbekende steden in de diepte, honderden miljoenen flonkerende, met elkaar verbonden cellen, die over en weer signalen uitzenden. Zelfs daar manifesteert het verschijnsel zich talloze soorten diep'. Deze vergelijking vormt een climax omdat ze in haar geheel een grote, afsluitende en samenvattende waarheid bevat: het brein is 'almachtig' en 'broos' tegelijk, 'een knipperend, elektrisch weefgetouw' dat op elk moment dienst kan weigeren. Het boeiende aan deze vergelijking is echter dat ze gemaakt wordt door iemand wiens aanzien in de loop van de roman zo is afgenomen dat je je moet afvragen of ze niet eerder de uitdrukking is van onmacht dan van inzicht. Hoe lyrisch hij alles ook gezegd krijgt, de blijdschap door kennis die Weber kan doen ontstaan is misschien niet zo groot als wij zouden denken, want als vulgariserende hersenwetenschapper komt hij uiteindelijk niet ver boven de gemeenplaatsen uit. The joy of Sacks — de vulgarisator — is no joy at all. Hoe verspeelt Weber zijn aanzien? Marks zus heeft van de gevierde auteur gehoord en roept zijn hulp in. De verwachtingen zijn tamelijk hooggespannen. Webers motivatie wekt echter niet bepaald veel vertrouwen op. 'Meegesleept door zijn oude verslaving' aan afwijkende neurologische gevallen komt de wetenschapper uit New York naar Nebraska. Hij wil nog eens 'van dichtbij, met behulp van een onvoorstelbaar zeldzame lens, (…) constateren hoe verraderlijk de logica van het bewustzijn toch in elkaar stak'. Puur om de kick van zijn eigen gelijk is het Weber dus te doen. Hij heeft in een aantal bestsellers een vertelbare theorie over de hersenen ontwikkeld waarin de nadruk ligt op hun complexiteit en op de vele abnormaliteiten die daarvan het gevolg kunnen zijn, en in Nebraska wacht er een exotisch geval dat hem toelaat deze theorie nog eens bevestigd te zien. Misschien zit er wel materiaal in voor een nieuw boek.Het personage van Weber fungeert in de roman bijna vanzelfsprekend als de detective van het brein, en op de eerste plaats is dat uiteraard het brein van Mark Schluter. Dus gaat de detective er op uit om alle feiten over Marks situatie te verzamelen. De neuroloog in het plaatselijke hospitaal wil graag dat Weber één van zijn boeken aan hem opdraagt als 'mijn Watson'. De beroemde auteur blijft beleefd, maar doet in het daaropvolgende gesprek zijn uiterste best om de strikt empirische aanpak van de plaatselijke arts aan te vallen. De strijd blijft volgens Weber onbeslist, maar ondanks of misschien net dankzij de keuze voor zijn perspectief krijg je als lezer stellig de indruk dat deze wapenstilstand tussen de lokale neuroloog en de zelfgenoegzame neuropsycholoog Weber een tweede negatieve suggestie inhoudt omtrent de waarde van wetenschappelijk inzicht. Als die heertjes mekaar het liefst van al een paar vliegen afvangen, wat mogen we dan eigenlijk van hen verwachten als het op de belangrijke dingen aankomt? Willen wetenschappelijk ingestelde mensen uit de medische sector uiteindelijk echt mensen genezen, of is de zieke mens voor hen eerder ondergeschikt aan vaak zeer absolute inzichten omtrent de verwerving van kennis? Weber stelt als detective niet alleen een hoop vragen aan iedereen, hij is het aan zijn standing als ervaringsdeskundige met een hoogstaand vermogen tot communicatie ook verplicht na te denken over een schitterende oplossing voor de aandoening van Mark. Dat lukt niet zo goed, en uiteindelijk moet hij, brutaal genoeg, de toediening van psychofarmaca voorstellen, die Marks gevoelens wel eens zouden kunnen afvlakken en hem misschien nog niet eens zullen genezen. Geen virtuoos geconstrueerde verhaaltjes meer over speciale gevallen en hoe je deze mensen door toewijding, listen en andere strategieën eventueel beter kunt maken, maar gewoon een pil, en de neuropsycholoog is klaar. Dit resultaat is een waar fiasco als je het vergelijkt met zijn reputatie. Marks zus is dan ook diep ontgoocheld. Weber zelf begint te twijfelen aan zijn drijfveren en aan zijn vermogen om als wetenschapper boven de oppervlakkigheid en het moeiteloze succes van een boek voor het algemene publiek uit te stijgen. Het verhaal dat hem al zijn hele carrière lang samenhoudt heeft plots zijn glans en daarmee ook veel van zijn efficiëntie verloren. Of om het met een verwijzing naar Marks ziekte te zeggen: Weber herkent zichzelf niet meer. Hij ziet zijn eigen gezinsleven dan ook nog min of meer uit elkaar vallen wanneer hij, in volle vertwijfeling, verliefd wordt op een verpleegster die Mark met de nodige aandacht omringt en hem volgt eens hij het hospitaal mag verlaten.Met andere woorden: Gerald Weber is een gevierde wetenschapper op zijn retour die langzaam maar zeker de bocht uitgaat; alleen is zijn (on)geval niet zo spectaculair als dat van Mark Schluter. Mark heeft aanwijsbare schade aan de hersenen opgelopen, bij Weber gaat het eerder om de suggestie van een algemeen menselijk tekort. Als de hersenen complex en broos zijn, dan kunnen persoonlijkheid, gevoelens en overtuigingen van de ene op de andere dag veranderen.

SCHRIJVEN ZONDER GEZICHTSVERLIES

Het kan geen toeval zijn dat Powers deze suggestie verbindt met het lot van een schrijver. Signaleert het failliet van de vulgariserende wetenschapper misschien de onmacht die Powers zelf uiteindelijk voelt bij zijn eigen poging om hedendaagse inzichten over de hersenen verhalend te verwerken in een roman? Dat hangt ervan af hoe je dit literaire genre bekijkt. Wie van een roman nog verwacht dat hij een buitentalige werkelijkheid voorstelt, komt met De echomaker even bedrogen uit als Marks zus met Weber. De werking van de hersenen kan in een verhalende tekst nu eenmaal niet zo precies worden gevat als in een wetenschappelijk vertoog. Wie een roman echter begrijpt als de mogelijkheid om op een boeiende manier allerlei kwesties aan de orde te stellen die ons vandaag de dag bezighouden, vertrouwt erop dat het genre ondanks of net dankzij zijn 'onvolkomenheden' (zoals dramatisering en metaforiek) kan resulteren in een deel van de vreugde die we kunnen beleven aan de toename van inzicht. _The joy of Sacks—_de verteller—_is a joy after all._Powers gelooft in dit ideaal. Hij toont via Weber aan dat hij zich bewust is van het risico op oppervlakkigheid en op de manipulatie van de lezer die daarmee gepaard kan gaan, maar hij plaatst de neuropsycholoog tegelijk in een kader dat hem toelaat de talige evocatie van de hersentheorie nog veel verder te drijven dan een Sacks dat zou doen. Daarbij trekt hij de tolerantie van het literaire voor het wetenschappelijke discours op, waardoor oppervlakkigheid meteen wegvalt als mogelijke perceptie bij de lezer. De vraag is dan of het narratieve kader waarin de hersentheorie aan bod komt even krachtig is als de uitbeelding van de theorie zelf.Powers heeft een uitstekende reden om zijn Capgras-geval te situeren in Nebraska. In het begin van de roman beschrijft een derdepersoonsverteller de zwermen kraanvogels die zoals elk jaar in februari neerstrijken aan een gedeelte van de Platte-rivier vlakbij de stad Kearney, waar Mark woont. Een half miljoen vogels verzamelt op 'een terrein dat ze met behulp van hun geheugen hebben leren terugvinden'. Het geheugen van de kraanvogels werkt, dat van Mark niet meer helemaal. Powers gaat op twee manieren met dit verband om. Enerzijds verzint hij een milieuactivist die de rivier (en dus haar vogels) wil verdedigen tegen de snode plannen van immobiliënfirma's, en die voor een groot deel van het boek een relatie heeft met Marks zus. Met dit personage wordt de natuur een onderdeel van het realistische verhaal waarin de zus wanhopig een oplossing zoekt voor Marks aandoening (en waarin er een hele toeristische infrastructuur bestaat die de vogelliefhebbers toelaat in optimale omstandigheden van het kraanvogelschouwspel te genieten). De onthechting en de zin voor hogere principes die de milieuactivist (soms wat sarcastisch) door zijn omgeving worden toegedicht contrasteren mooi met de nervositeit die Marks zus bijna de das omdoet. De activist blijkt uiteindelijk, net zoals Weber, ook maar een mens te zijn, maar dat is hij als het ware verplicht aan het realisme van de plot waarin hij optreedt. De knappe personagestructuur van De echomaker (die ik hier overigens nog lang niet helemaal heb beschreven) is volledig gericht op de onderstreping van het menselijk tekort waarvan ook Webers ontwikkeling getuigt.

Powers geeft echter ook een quasimythologische dimensie aan het verband tussen Mark en de vogels. 'Toen de dieren en de mensen nog dezelfde taal spraken' was de kraanvogel een echomaker omdat zijn stemgeluid mijlenver droeg. Zijn roep 'bracht precies over wat hij betekende', maar nu 'leven we te midden van vage echo's'. Er is iets misgelopen tussen de mythische periode en het heden, en deze ontwikkeling lijkt onherroepelijk. Dat de kraanvogels elk jaar weer op dezelfde plaats neerstrijken kan niet worden gezien als een teken van hoop. De fenomenale werking van hun geheugen is in De echomaker eerder een bewijs van wat wij moeten missen. Marks aandoening wordt zodoende de duidelijkste uiting in de hele roman van het grote verlies dat de mens volgens Powers kenmerkt. Wij hebben ons eigen taaltje ontwikkeld, en daar moeten we het dan maar mee doen. Literair vertellen gebeurt in de mensentaal en kan het probleem dus niet verhelpen, maar het doet misschien toch een bijzondere vorm van bewustzijn ontstaan die de ellende verzacht. Dat neemt niet weg dat zelfs een ijzersterke roman als De echomaker uiteindelijk nog steeds deze ellende communiceert. The joy of Powers is really a sadness.

Richard Powers, De echomaker, vertaald uit het Engels door Mieke Lindenburg, Amsterdam/Antwerpen, Uitgeverij Contact, 2007.