Jong muziek

Door op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Bram Vermeulen, monument van het Nederlandstalige lied, zei over zichzelf dat hij niet zozeer een chansonnier was, dan wel een bluesmuzikant. "Blues is het gevoel waarmee je naar de wereld kijkt,"zei hij. Vanuit dezelfde inspiratie leerde hij jonge muzikanten en podiummakers dat als je wilde spelen, er maar één motto was: trouw blijven aan jezelf en nieuwsgierig zoeken naar nieuwe stappen in je persoonlijke ontwikkeling. Maar nu is Bram weg. Hij overleed totaal onverwacht in september, net voor het einde van zijn vakantie in Italië. En intussen heeft André Hazes hem vervoegd. Waar precies? Dat weet niemand, maar ze werden er zeker opgewacht door Herman Brood….

Is er opvolging? Is er een generatie die het gat zal dichtrijden dat de vorige geslagen heeft? Nee toch! Jonge mensen zijn enkel geïnteresseerd in BV-schap en in snelle populariteit! Tijd nemen voor diepgang en ontwikkeling is er al lang niet meer bij!

Wel, wie niet wil kijken, ziet ook niets. Er is namelijk wél een nieuwe generatie die zich stap voor stap ontwikkelt en die net van die verbinding tussen theater en muziek haar ding heeft gemaakt. Ze doet dat heel duidelijk in de manier waarop ze muziek benadert, en vooral in hoe ze die brengt. Het is een generatie die op een heel persoonlijke manier aan het schrijven is geslagen. Ze laat zich daarbij niet opsluiten in vakjes, maar switcht flegmatiek tussen theater en muziek. Die generatie kiest voor avontuur en verdient daarom ten volle haar plek. Bram kijkt toe…

In augustus waren drie groepen uit die nieuwe lichting te zien op het Jong Muziek Werk van Theater aan Zee in Oostende. Ze werden geselecteerd uit diverse opleidingen, maar alle drie speelden ze op een verrassend hoog niveau. Ze zijn tekenend voor al die andere muzikale talenten die plots de kop opsteken.

Mira Bertelsis een prille twintiger uit het Antwerpse. Ze bracht met haar groep het prachtige programma 'Klein Gevaarlijk Afval', dat zich kenmerkt door het samengaan van stevige teksten en knappe composities. Dit klinkt niet als die of die. Dit klinkt als Mira Bertels. Ze zit aan de piano en wordt sober begeleid door drums, bas en een perfect geïntegreerde schuiftrombone. En haar songs blijven hangen, je denkt er drie dagen later nog aan terug. Humor, ontroering, passie, blues, colère, het zit er allemaal in. Neem nu 'Kale__Kevin', een prima voorbeeld van suggestief en transparant schrijven. Over een jongen waar je als meisje je kindertijd mee hebt gedeeld, waar je samen mee op de brommer hebt gezeten, waar je gewoon mee bevriend was, door de jaren heen. En met wie het dan helemaal fout is gelopen. De song snijdt als een mes, omdat hij van de eerste noot spannend opgebouwd is. Het begin is nochtans eenvoudig, maar dat is precies de val waar je als luisteraar intrapt. Even later geeft de verrassende wending je een klap in je gezicht. Ontroerend wordt het allemaal gebracht, maar zonder vals sentiment. In liedjes is die grens sowieso erg dun, niet alleen in het schrijven, maar zeker ook in de vertolking en het arrangement ervan.

Op dat vlak wordt Mira flink ondersteund door muzikanten die ondanks hun jonge leeftijd blijk geven van behoorlijk wat maturiteit. Subtiel ingevulde lijnen, dynamiek, power waar het moet, … het contrasteert allemaal mooi met Mira's eigen vertolking, die het net heeft van haar eenvoud, nuance en vertelling. Tegenover die ontroering staat echter ook brutaliteit. Zo is er dat lied over het vreselijke lot van een vrouw die zich op een festival genoopt ziet tot een bezoek aan het viezige sanitair. Wat een wijf! Puur de slappe lach, dat krijg je ervan. Daar tussenin klinkt 'Dansmarieke', over de dromen van een majorette in een dorpsfanfare. Ze zijn niet minder dan welke droom dan ook.

Alles wordt gepresenteerd met een vanzelfsprekendheid waar je stil van wordt. Want vooral in wat Bertels niet heeft, is ze erg goed: geen pathos of valse theatraliteit, geen keurslijf van vakmanschap, geen handige trukendoos. Mira Bertels doet het breekbaar en zuiver op de graat. Ze staat er als zichzelf, vanuit zichzelf. Een prachtconcert.

Zoals Mira Bertels klonk als Mira Bertels, zo ook Roy Aernouts als Roy Aernouts. Met zijn groep Noppes sloot hij het festival af. En meteen ook met branie, humor en zwier… Alles heeft deze gast in huis om een grote meneer te worden: schitterend songmateriaal, een prachtige stem, grappige bindteksten en een virtuoze, functioneel spelende groep. Samen geeft dat een stevige groove, met uitstapjes naar rock en jazz. Af en toe duiken ook meerstemmige zanglijnen op, als het niet de fantastische gitaarsolo's van het jonge gitaarwonder Wim Degezelle zijn.

Aernouts had zenuwen, beweerde hij, want voor het eerst trad hij op 'buiten 't Stad en zonder zijn ma'.Ik vraag me af hoe hij in Antwerpen dan wel klinkt. Songs als 'Geef ons astemblief een perspectief' zijn zo uit de goot geplukt en stinken naar bier, tabak en benzine. 't Zuid tongue in cheek' is bijtende satire gedrenkt in vitriool: de hele would-be scène van 't Antwerpse Zuid wordt er doorgesleurd dat het een lust is voor het oor.  (Eat your heart out, Marcel Vanthilt!) 'Voor jou' wordt dan weer één van de betere smartlappen van de eeuw, omdat hij tot zijn essentie wordt herleid. De titel maakt meteen ook de hele tekst uit, en Aernouts zingt hem wel honderd keer, daarin hartelijk bijgestaan door zijn collega's: croonen met een smartlap waar een jazzsausje overheen ligt. Het flegma staat als een huis en de lachkramp is alom. En wie nog twijfelde, werd definitief over de streep getrokken met 'Allemaal Flauwekul', waarbij de drie schitterende muzikanten hun instrumenten lieten voor wat ze waren en een uiterst grappig a capella-koortje vormden.

Maar alles bij Noppes begint en stopt bij Aernouts. Hij is een frontman die in zijn dooie eentje een zaal in zijn zak steekt. Nergens gekunsteld, nergens arty farty. Zijn houding van 'dit ben ik, te nemen of te laten' boeit en amuseert van begin tot eind.

Maarten Westra Hoekzema ten slotte trad aan met zijn groep Westra.Hij is ook acteur, en in die hoedanigheid won hij diezelfde week een van de vier Jong Theater Werk-prijzen, voor zijn monoloog 'Soms schrik ik van mezelf'.Zijn muzikale exploten zijn al even interessant, maar net iets wisselvalliger van aard. Zag je bij Bertels en Arnouts een puur muzikale keuze die theatraal interessant werd uitgevoerd, dan zit Hoekzema tussen de twee in. Hij glijdt — Nederlands als hij is — tussen het cabaret en het andere werk door, waardoor het wel eens mossel noch vis dreigt te worden. Maar wanneer deze prima performer aan de piano gaat zitten en 'Ik zal je missen als je weg bent' en 'Er komt as uit de hemel' uit zijn mouw schudt, dan komt je nekhaar overeind. Plots zie je een geweldig songschrijver aan het werk, die je graag continu voor zoveel eenvoud zou willen zien kiezen. Heeft niemand hem dat ooit gezegd? Dat hij de 'olijke cabaretteketet' beter gewoon achterwege laat, wegens nergens voor nodig en al vaker gedaan? En dat hij duizend keer krachtiger is als hij de intieme toer opgaat? Dan wordt Hoekzema immers het begenadigd achterneefje van Tom Waits. 'Zo had jij het gewild' bijvoorbeeld: een lied over een begrafenis, met de hele groep als funeral brassband en Hoekzema verbeten op kop. Ontroerend, ontwapenend én grappig in zijn tragiek.

Wat ook bij Westra weer opvalt, is de dynamiek die de groep teweegbrengt. Nergens zie je overdaad, telkens klinkt het functioneel en tegelijk uiterst smaakvol. Er wordt verwezen naar jazz, naar swing, naar folk en naar rock, zonder dat het daarmee ook maar ergens een flauw doordrukje wordt. En bij momenten swingt deze muziek als de beesten. Het is het beste bewijs voor wat deze hele nieuwe generatie toevoegt aan de muzikale traditie. Áls dit al 'kleinkunst' is (wat een vreselijk woord, trouwens), dan is die kleinkunst zijn meligheid kwijt. En maar goed ook.Het maakt ook van Westra een groep om in de gaten te houden, mits uitgepuurd en herbekeken. Maar als je een jonge band dit soort commentaar kan geven, dan mag je vooral gewagen van een luxeprobleem.

Drie beloftes dus. Waar zitten nu de gelijkenissen? Allereerst komen ze overeen in het feit dat ze erg verschillend zijn: ze vertrekken elk van een heel eigen aanpak. Wel kunnen ze alledrie even aardig overweg met het spelen op zich. Ze vullen het podium, ze dwingen tot luisteren, ze 'pakken' een zaal. Dit is wat je 'présence' en 'podiumvastheid' noemt: een soort theatraliteit die nergens gekunsteld overkomt. En het dient zonder uitzondering een heel hoog muzikaal niveau. Dat is één. Heel frappant is ook de kracht van hun Nederlandstalige teksten. Die zijn beeldend, poëtisch, snijdend, stekelig… noem maar op. Met brio bewijzen deze drie gasten dat je in het Nederlands wél perfecte songteksten kan schrijven. Zie dit niet als een nationalistische oprisping, maar dat lijkt me heel wat interessanter dan het infantiele Engels dat je vaak hoort bij groepen die het 'internationaal' willen gaan maken, 'als soen als possibel'. Dat is twee. Verder hebben Bertels, Aernouts en Hoekzema alledrie een neus voor de opbouw van een programma: wat komt na wat? en hoe ga je daarmee om? Voor prille twintigers is dat verbazend. Beginners van pakweg dertig jaar geleden stuntelden zich net op die punten te pletter. Dat is drie. Uitkomst: deze artiesten staan er. Ze getuigen van een individuele ontwikkeling en switchen vlot tussen theater, muziek en andere disciplines. In schril contrast met jonge mensen van dertig jaar geleden.

Waar dat allemaal vandaan komt? Toen de dieren nog spraken, berustte alles in theater, muziek, film, literatuur, op een 'scheiding der vakken'. Niet onlogisch, want het theater- en muziekgebeuren had zijn wortels in het lokale amateurisme. Bij de evolutie naar semi-professioneel theater zag je dat iedereen op een bepaald moment ongeveer alles aan het doen was. Uit pure noodzaak, want er was weinig of geen geld. Professionalisering drong zich op en specialiseren was de boodschap. Ofwel werd je acteur, ofwel regisseur, ofwel schrijver, ofwel zanger, ofwel danser of instrumentist. En dat laatste dan nog liefst op één instrument. Zelfs triangel en tamboerijn waren aparte specialisaties, bij wijze van spreken.

Nog niet zo lang geleden heeft men komaf gemaakt met al die tussenschotten. En terecht. Het had heel wat grensoverschrijdende projecten tot gevolg. Het één toonde zich al interessanter dan het ander, maar in een maatschappij die vooral redeneerde in vakjes, categorieën en onderverdelingen was dat op zich al een statement dat kon tellen. Geen bewust statement, maar dat zijn soms de beste.

Daardoor is er ook een andere benadering ontstaan van het begrip podiumkunstenaar. Er kwam een accentverschuiving van de uitvoerende vakman naar de autonome persoonlijkheid. Of zoals Herman Teirlinck zei: 'Word wie ge zijt'. Het effect daarvan zie je nu in de manier waarop jonge theatermakers hun voorstellingen maken en daarin omgaan met spel, concept en eventueel regie. Er zitten veel meer overlappingen in met muziek, terwijl zangers en/of muzikanten nu sneller gaan acteren, regisseren of een film gaan maken. De kruisbestuiving is nog nooit zo groot geweest.

Die tendens is voor een groot deel mee bepaald door de opleidingen. Want een nieuwe belofte is niet alleen een kwestie van talent, maar ook van wat er hem op school zoal verteld werd, en door wie. Roy Aernouts zei tijdens zijn optreden dat 'hij les had gekregen van Stef Bos en Wannes Van de Velde'. Daarmee leek hij te willen aangeven dat het dáárdoor komt dat hij zo prettig maar lichtjes gestoord op deze wereld rondloopt. Maar tegelijk suggereerde hij dat hij van die twee docenten die onderling stevig verschillen, ook wel één en ander heeft meegekregen. Aernouts is overigens niet de enige die op Studio zat. Ook Hoekzema en Bertels gingen er naar school. Toch voel je bij deze jonge artiesten geen stempel van een bepaalde leraar. Zijn ze begeleid in hun eigen parcours, of hebben ze op een bepaald moment de klassieke vadermoord gepleegd? Of beiden? Wat er ook van zij: hier staan stevige kleppers op een podium, die nu al een podiummaturiteit hebben waar vorige generaties zelfs op latere leeftijd nog een punt aan konden zuigen.

Kijk naar het projekt 'Potvis', dat eveneens te zien was in het Jong Muziek Werk van Theater Aan Zee. Zes derdejaars van Studio hadden onder leiding van Tom Pintens een productie gemaakt waarin ze elkaar begeleidden in elk hun eigen songmateriaal. Voortdurend wisselden ze van instrument, iedereen speelde alles. Vaak gebeurde dat op een heel minimale manier, al naargelang hun kunde of onkunde, maar dat was net een groot deel van de charme. Het werd ook hier puur genieten van hun (redelijk geordende) chaos, hun schrijf- en zangtalent en hun plezierige drive… 'Potvis' laat zien dat muziek maken in eerste instantie een vorm van expressie is, waarbij het technische kunnen niet noodzakelijk de bovenhand hoeft te krijgen. Het is vooral de groep op zich, mét de persoonlijkheden van zijn leden, die er toe doet. De authenticiteit dus: het hoge woord is eruit. Net in die authenticiteit ligt de grote verwantschap in benadering tussen jonge muziekmakers en jonge theatermakers: het zoeken naar de meest eigen manier om op een podium te staan. In beide gevallen is het uitgangspunt: 'alles wat ik speel moet uit mezelf komen, zelfs al is het mijn eigen materiaal niet'. Het is die basisattitude op zich die je zoveel verwantschappen en overeenkomsten doet opmerken, als je naar jonge voorstellingen of concerten zit te kijken. Steevast komt alles samen in een soort van prettige, onacademische chaos: een spontane slordigheid die niet stoort, net omdat er met zo'n grote evidentie van vertrokken wordt. Dat levert een heel andere theatraliteit dan wat we doorgaans zien. Ze ontstaat door de wisselwerking tussen de context en de persoonlijkheid van de speler.

Dat brengt me op de kern van dit artikel. Vaak hoor je beweren dat er te weinig 'circuits' zijn: te weinig plekken waar mensen zich kunnen presenteren. Daar wordt dan meestal aan toegevoegd dat jonge groepen en muziekmakers te weinig belangstelling krijgen van de media en de programmatoren, of dat talent vaak ten onder gaat in handen van malafide agenten en platenfirma's, enzovoorts… Ikzelf ben ervan overtuigd dat het ontwikkelen van een bredere traditie aan songwriting in Vlaanderen niet alleen te maken heeft met het ontwikkelen van circuits. Zeker, die zijn natuurlijk broodnodig. Waar zou je anders leren wat een podium eigenlijk is, en hoe zalig of kloterig een publiek daarop kan reageren? Waar anders ga je inzien dat zulke kloterige reacties soms vooral aan jezelf liggen? En uiteraard is de muziekbusiness een haaienbusiness. En uiteraard zijn de media alleen geïnteresseerd in…. Maar! Er is wel degelijk meer aan de hand: er is een enorme behoefte aan coaching. Bertels, Aernouts en Hoekzema komen van de afdeling Kleinkunst van Studio Herman Teirlinck, en dat zegt veel over het niveau waarop daar blijkbaar gewerkt wordt. Maar daarnaast is er niets, of toch niet voor mensen die op die manier muziek willen maken. Die leemte is nochtans flink in tegenspraak met de nooit geziene muzikale activiteit die momenteel in Vlaanderen leeft. Onder elke kerktoren repeteren minstens 12 muziekgroepjes, veel meer dan er theatergezelschapjes zijn. Daarom is er nood aan plekken waar iemand je kan vertellen dat er geen behoefte is aan een tweede Raymond of een derde Jacques Brel. Op zulke plekken zou je op een positieve manier op je donder moeten krijgen, en gestimuleerd moeten worden om geen kloon te zijn, maar je te ontwikkelen tot een eigenzinnig en autonoom songschrijver-theatermaker. Tot iemand met niveau dus.

Het is de taak van de sector om dat zelf in handen te nemen. Centra, clubs en festivals moeten veel meer initiatieven ontwikkelen om het globale niveau, dat veel hoger kán liggen, ook daadwerkelijk omhoog te drijven. Dat gaat van het opzetten van een coaching tot de spreiding en promotie van jong werk. En wie beweert dat daar geen budget voor is, verstopt zich achter goedkope alibi's. Het gaat om willen, niet om kunnen. Jonge groepen vragen niets liever dan te mogen komen spelen, desnoods voor een appel en een ei. Bundelt men voor zo'n coaching een aantal krachten binnen de sector, dan kan dat ook een flinke tijdsbesparing betekenen. De vorige generatie heeft het zelf moeten uitvissen. Ondersteuning van de nieuwe is een zinnige investering in de toekomst. Dat bewijst nu al deze lichting van Jong Muziek Werk en dat zal binnenkort opnieuw bewezen worden met de Kleine Avonden: een nieuw initiatief dat jonge groepen laat begeleiden door een individuele coach en hen een forum biedt in een aantal CC's, na een stevige selectie op basis van een demo.

Blijft het gevaar voor betutteling. Epigonisme. Stel je voor dat iedereen op Stef Bos of op Johan Verminnen gaat lijken, ik mag er niet aan denken. Niet dat ik de heren niet weet te smaken, wel integendeel, maar er blijft het persoonlijke zoekproces. Bram, die had dat. Die zei, kort voor zijn overlijden: 'Misschien kan ik echt doen wat ik wil, omdat ik nooit een jukebox heb willen zijn. Daarom vragen mensen zich steeds af waarmee ik nu weer voor de dag zal komen. Ze kunnen het leuk vinden, of vreselijk. Maar ze weten tenminste niet op voorhand wat er komt.' En toen viel hij dood.

Verschillen de nieuwe muziekmakers heel erg van hun voorgangers? Van Kommil Foo, De Nieuwe Snaar, Kris De Bruyne, Raymond, Wigbert, Stef Bos…? Ik weet niet of er zoveel verschillen zijn, maar epigonen zijn het zeker niet. Er zijn andere omstandigheden, én een andere tijdsgeest. Dat vertaalt zich duidelijk in het materiaal dat beide generaties produceren. Terwijl het werk van Vermeulen, Verminnen en (soms) De Bruyne een uitgesprokener engagement vertoont, vertrekt de huidige lichting eerder vanuit zijn eigen directe omgeving. En waren de vernieuwers van twee generaties terug vooral die paar gasten die een elektrische gitaar durfden te gebruiken, dan is dat nu natuurlijk al lang geen bewijs van lef meer. De muzikale benadering is doorheen de jaren vooral veel breder geworden. Dat heeft alles te maken met het feit dat de tijd van de omgekeerde bierbakken in een lawaaierig café langzaam achter ons begint te liggen. Jammer soms, want dat had — behalve veel nadelen — één groot voordeel: je werd er groot en sterk van.

Maar bekijk je het even van een andere kant, dan zijn de Vlaamse omstandigheden nog steeds geen ene kloot veranderd. Wie hier in Vlaanderen in het Nederlands aan de slag wil, wordt nog steeds bekeken als een buitenbeentje. De media zijn heel Angelsaksisch gericht of houden het op de Jo Vally's en de Willy Sommers van deze wereld. Vergelijk je dat met Frankrijk, dan val je van je stoel: daar maakt het chanson, in zijn breedste waaier, werkelijk deel uit van het dagelijks leven. Niet omdat het groter is qua oppervlakte, of omdat er meer mensen wonen, maar louter omdat er daar een traditie rond is. In Vlaanderen is die er nog steeds niet. Wil men die situatie kenteren, dan zal men eindelijk toch eens moeten gaan investeren in het nieuwe talent dat zich vandaag met bekken aandient. Alleen zijn de marktmechanismen niet bepaald van die aard om daar veel hoop rond te koesteren. Platenfirma's zijn geen liefdadigheidsinstellingen, de muziekmarkt is geglobaliseerd en internationaal gezien betekent een land als het onze niets. Zeker niet in het Nederlands.

Kijk je naar de jonge cabaretiers die opgestaan zijn na Kommil Foo en De Nieuwe Snaar, dan is daar net hetzelfde aan de hand. Wouter Deprez en Gino Sancti maken het met hun kruisbestuiving tussen muziek, theater en cabaret meer en meer… in Nederland. Ook Wim Helsen, die niet muzikaal maar puur tekstueel werkt, wint bij onze Noorderburen de ene prijs na de andere. Nederland houdt blijkbaar van dat soort Vlaanderen, wat van Vlaanderen zelf niet altijd gezegd kan worden… Vraag maar na bij Kommil Foo. De gebroeders Walschaerts hebben zich ontwikkeld in het uitgebreide Nederlandse circuit van kleine zalen, die er speciaal op toegespitst zijn om jong talent dat soort van ontwikkelingskansen te geven. In Vlaanderen is zo'n circuit onbestaande. Dat is het verschil. Terwijl Kommil Foo in Nederland vrij snel voor aardig gevulde zalen kon gaan spelen, heeft het in Vlaanderen nog jaren moeten knokken om de schouwburgen vol te krijgen. 'Vlaanderen Boven',wie zong dat nu weer?

Soit. Qua talent ziet de toekomst er dus blijkbaar niet onaardig uit. Maar of dat jong talent ook zijn plaats zal veroveren, zal moeten blijken. Je plek vinden heeft niet alleen te maken met talent en hard werken, maar ook met tal van andere factoren. Net in die omkadering ligt dé grote verantwoordelijkheid van de héle sector, van zowel beleid en opleidingen als van programmatoren en het commerciële circuit. Dat het kan, bewijzen de voorbeelden uit het buitenland. Of men het wil, op een efficiënte en gecoördineerde manier, is natuurlijk een ander paar mouwen. Maar laten we er vooral voor zorgen dat Bram Vermeulen zich niet al te vaak moet omdraaien in zijn graf. De man heeft al zoveel verlegd op aarde.