It's all in the family: over poëzie en compagnie
Door Tom Van Imschoot, op Wed Jul 27 2011 17:24:06 GMT+0000De Vlaamse poëzie lééft, anno 2011. Op allerlei platformen roeren zich bijzonder levendige jonge dichters. Een actieve en productieve generatie geeft het jonge Vlaamse poëzielandschap kleur. Helaas resoneert die nieuwe energie nauwelijks buiten de kleine dichtersgemeenschap zelf. Voor de goegemeente is de poëziewereld een niche. Dat heeft gedeeltelijk te maken met de verminderde aandacht voor poëzie in onze mediagestuurde samenleving. Maar de jonge dichtersgarde die vandaag voor bloei zorgt, lijkt die subculturele positie ook niet problematisch te vinden. Wat daarbij verloren gaat, is een discussie over het belang van poëzie voor iedereen – dus ook buiten de eigen niche. rekto:verso nam poolshoogte en peilde naar reacties.
Al jarenlang maken dezelfde grote namen het mooie weer in de Vlaamse poëzie. Leonard Nolens, Stefan Hertmans, Peter Verhelst, Erik Spinoy: ze blijven bundels afleveren van hoge kwaliteit. En ze doen dat al decennialang. Maar leek de grond onder die hoge bomen tot het einde van de vorige eeuw nog schraal, dan krioelt er sinds een jaar of tien nieuw leven in de schaduw van de giganten. Anno 2011 blaakt de jonge dichtersscene in Vlaanderen van energie, de tanende kritische aandacht in de media ten spijt. Jonge dichters manifesteren zich op de diverse podia die zij tot hun beschikking hebben. Ze treden op tijdens voorleesavonden, gaan tekeer op Poetry Slams, publiceren hun werk in eigen tijdschriften of op een van de vele webpagina's over poëzie die de laatste tien jaar opdoken. Vaak kennen ze elkaar. Ze zijn bevriend op Facebook of lopen elkander tegen het lijf op manifestaties. Wars van poëtische voorkeuren gaan ze samenwerkingen aan, vormen ze collectiefjes, communiceren ze gretig. Althans met elkaar.
Ay. There's the rub. Het jonge dichtersgild mag zich dan wel verheugen over de big happy family die het meent te zijn, de vraag rijst of er buiten de familie iemand luistert naar wat er onder die gezellige stolp gebeurt. De tekenen zijn niet hoopgevend: geen hond koopt nog een dichtbundel, namen van vooraanstaande dichters doen zelfs bij mensen die doorgeleerd hebben geen belletje rinkelen – om van jonge dichters nog maar te zwijgen. O, natuurlijk komt de poëzie nog in het nieuws. Er is elk jaar Gedichtendag, met steeds meer manifestaties en evenementen. Zelfs De Rode Loper huurt dan een verzenmaker in. En de Stadsdichters, in Antwerpen en elders, weten geregeld veel aandacht naar zich toe te trekken. Maar die occasionele media-aandacht herleidt de poëzie ook tot wat zij in de hoofden van de massa misschien wel is: folklore, verzenmakerij, iets van vroeger, cultureel erfgoed dat op geschikte momenten uit de kast kan worden gehaald – bij Grote Momenten, bij feesten, als er emoties in het spel zijn – maar dat voor de rest een stoffig bestaan leidt achter gesloten deuren. Waar het verder, als het aan de massa(media) ligt, best stof mag blijven vergaren.
De welgezinde familie van jonge poëten lijkt zich daar niet aan te storen. Misschien is dat gewoon een kwestie van realisme, en heeft men zich neergelegd bij het feit dat de poëzie nauwelijks nog op kritische media-aandacht hoeft te rekenen. Misschien vinden die jonge dichters ook zelf dat de megafoon van de massamedia ongeschikt is om het geluid van de poëzie te versterken. Wellicht hebben ze daarin gelijk. Alleen zou je de gelatenheid daarover eerder bij de vorige generatie veronderstellen. De nieuwe golf van dichters die vandaag de kust van letterenland bereikt, is groot geworden in een zee van mediatiek lawaai die grotendeels onverschillig is voor poëzie. Zij hebben de toestand niet zien verslechteren, zij kennen die juist als hun biotoop. In plaats van totaal weerloos te zijn in hun onmacht tegenover de wetten van de massamedia, zou je kunnen verwachten dat ze juist op zoek gaan naar media (of middelen) die verder reiken dan de massa – uiteindelijk een twintigste-eeuws begrip – bijvoorbeeld in de richting van een eigentijdse gemeenschap.
Maar daar knelt juist het schoentje. Hoewel het veelvuldige, onderlinge uitwisselen en het populaire gebruik om poëzie op een podium te brengen net te maken hebben met het verlangen om van poëzie een gemeenschappelijke zaak te maken, ontbreekt het de gemeenschap van dichters die net komen kijken aan reflectie en stellingname daarover. Ze mist politiek-poëticaal bewustzijn, kortom.
Het jonge dichtersgild mag zich dan wel verheugen over de big happy family die het meent te zijn, de vraag rijst of er buiten de familie iemand luistert naar wat er onder die gezellige stolp gebeurt
Daar is een reden voor. Wie vandaag als jongere in Vlaanderen poëzie begint te schrijven en te publiceren, komt terecht in een gemeenschap die in de eerste plaats een sociologisch netwerk is. Ze hangt aan elkaar van vriendschappen en contacten. Die zijn vast en zeker stimulerend, en er mag veel, wat erg prettig is. Niemand legt een ander een strobreed in de weg om te doen wat hij of zij wil doen. Die vrijheid lijkt mee te brengen dat er geen behoefte meer bestaat om na te denken over de positie die men binnen én buiten de niche inneemt. In bepaalde opzichten komt het voor als een bevrijding dat er bij de jonge generatie geen stromingenstrijd gevoerd hoeft te worden. Maar er bestaan natuurlijk nog altijd poëticale verschillen. Die worden kennelijk aanvaard, of welwillend toegedekt. Er wordt in ieder geval nauwelijks over gereflecteerd, gedebatteerd. En over de link met de buitenwereld al evenmin. Het anything goes, een afgesleten en verkeerd begrepen erfenis van de postmoderne generatie, lijkt deze dichtersbent te ontheffen van de plicht om zichzelf te legitimeren. Zo doemt op de grote familiefeesten het spook van de vrijblijvendheid op.
Gedichten schrijven is, in een neokapitalistische samenleving aan het begin van de 21ste eeuw, een bij uitstek ideologische daad. Wie dat doet, moet zich met 21ste-eeuwse argumenten legitimeren. Waarom kiest iemand anno 2011 voor poëzie om zich te uiten? Je kan via Facebook, Skype, Twitter en sms heel makkelijk je ervaringen verwoorden en delen met een gemeenschap van mensen. Waarom dan nog de omweg van de poëzie? Wat is daar de relevantie van? Er bestaan initiatieven die reflectie aanmoedigen. Zo begon het Vlaams Fonds voor de Letteren in 2008 met een reeks Gedichtendagessays, waarin voorname Vlaamse dichters een pleidooi voor poëzie neerschrijven. Maar zo'n initiatief is van bovenaf gestuurd en fungeert daardoor misschien wel als een excuus voor de blije familie om er niet zelf mee bezig hoeven te zijn. De jonge poëzie dartelt onverstoorbaar verder in de eigen niche, die zij gelaten aanvaardt.
Hebben wij daar iets op tegen? Tegen dat dartelen hebben we hoegenaamd geen bezwaar. Maar wij vragen ons af of de vitale energie die in de niche circuleert, niet beter benut kan worden. Kunnen jonge dichters inventievere strategieën ontwikkelen om poëzie levendig aanwezig te laten zijn in de maatschappij, waar zo veel vastgeroeste ideeën over haar bestaan? Zouden zij niet duidelijk moeten maken aan de samenleving dat een gedicht een taalvorm is die een specifiek soort ervaring verwoordt en vertegenwoordigt? Een taalvorm die, juist omdat hij tegelijk privaat en publiek is, in potentie voor iedereen van belang is, en niet voor een niche alleen. Want de ivoren toren mag ze dan al verlaten hebben, we hebben dichters nodig die de poëzie kunnen bevrijden uit de subculturele gevangenis waarin ze gestopt wordt, gezellig maar geneutraliseerd. We hebben dichters nodig die (actief) waken over wat de poëzie werkelijk is: een gemeen goed.
REACTIES
JAN AELBERTS
Als er één ding duidelijk is, is het dat de poëzie zich wel erg makkelijk laat kapen door mensen van wie ik vermoed dat ze een leegte ervaren. Een onechte hang naar het hogere, de wil om zich te uiten, van betekenis te zijn en, godbetert, een status te verwerven. Het is het allerergste, mensen die wars van elke zelfkritiek hun verzen de wereld in sturen, vaak gesteund door gelijkaardige mensen en een idee van poëzie dat sinds Guido Gezelle niet meer veranderd is.
Ook is er een markt ontstaan die parasiteert op die zelfverklaarde creatievelingen. Zo’n beetje de helft van het Nederlandse taalgebied wil graag schrijver worden. Je zou gek zijn zo’n markt níét aan te boren. Aangezien de kennis van de poëzie nog beperkter is dan die van het proza, schieten workshops en masse uit de grond. De poëzie wordt overwoekerd en verstikt. Meer nog dan om welke andere reden ook ontstaat daardoor de slechte naam van de poëzie. En een slechte naam geraak je moeilijk kwijt.
Nochtans ontbreekt het Vlaanderen en Nederland niet aan nieuw en oud talent. De verkoopcijfers van dichtbundels zijn niet hoog, maar als nichemarkt binnen de zelf steeds kleiner wordende literaire markt ook niet laag. Ik vergelijk het graag met muziekalbums: sommige bands verkopen niet goed, maar weten toch een radiohitje te scoren met een single of worden gebruikt in een commercial. Hoeveel mensen hebben het debuut van Sylvie Marie gekocht? Duizend, misschien, en dan ben ik wellicht optimistisch. Maar hoeveel mensen lezen met enige regelmaat haar gedichten in Humo? Juist, 250 000. Ramsey Nasr zal, met wat geluk, een paar duizend bundels verkopen, maar wanneer hij een gedicht voorleest bij Pauw & Witteman, horen meer dan een miljoen mensen hem spreken. Hoeveel schilders kunnen dat zeggen? Klassieke muzikanten? Balletdansers? Toch hoor je vanuit die hoek zelden de klaagzang die de poëzie omringt.
Met de komst van nieuwe media ontstaan er ook nieuwe mogelijkheden. De overgang van blad naar bit verloopt voor poëzie, door zijn doorgaans korte vorm, wellicht makkelijker dan voor de roman. Daarop moet worden ingezet, door schrijver en uitgever. Het stadsdichterschap zit soms nog iets te veel gehuld in amateurisme, maar bereikt doorgaans wel een publiek. In mijn straat hangt al jaren een gedicht van Claus tegen de muur van een café. Poëzie is al overal. Er is geen grond voor pessimisme. Als er dan toch kritiek moet zijn, ageer dan tegen de neppoëzie. Haal dan de academische bladvulling in allerlei ongelezen tijdschriften onderuit. Leg de nadruk op kwaliteit – op het plezier van een paar goede regels in een wereld van kitsch en flauw sentiment. En maak je vooral geen zorgen om de nieuwe lichting. Die weet precies waar ze mee bezig is.
LIES VAN GASSE
Elke dichter heeft vooral als taak zo stellig mogelijk zijn eigen stem en thematiek te verdedigen. Slechts door dat zo precies mogelijk te doen, kan hij of zij een tijdsbeeld verwoorden, en slechts door het verwoorden van dat tijdsbeeld, of dat maatschappijbeeld zelfs, kan er iets aan het licht komen dat, wie weet, zelfs impact heeft. In de taal, in de ideeën. Wij zijn dichters. Het is niet onze taak om op tafel te kloppen of op de barricade te gaan voor een betere wereld. In ons werk, in onze taal, moeten wij een glimp tonen van wat die wereld, van wat die taal kan zijn. Ons engagement, onze betrokkenheid, is slechts dat voor onze eigen taalwereld, die een parallel is van de echte. En zo schieten wij altijd tekort wat wereldverbeteren betreft, maar zo smijten wij ook onze visioenen in de wereld en doen wij misschien meer dan wat men met rechtlijnig engagement vermag.
Ik ga niet schrijven over de actualiteit, want dat is slechts de oppervlakte. Ik wil het hebben over alle dieptes, alle kanten, en u tonen waar u tekortschiet in uw waarneming. En uw zinnen sturen. En zorgen dat u op het eind als mij wordt, toch ten minste voor de duur van dat gedicht.
DELPHINE LECOMPTE
Ik ben een reactie
De Chinese yuppie wil mij lezen,
De nicht van de orgeldraaier wil mij lezen,
De misnoegde bejaardenverzorgster wil mij lezen,
De dromerige veeartsassistente wil mij lezen,
De uroloog die nog bij zijn moeder woont,
De psychiater die spaart voor zijn dertiende zeilboot,
Zelfs de mecenas van mijn rivaal wil mij verslinden.
De moeder van mijn blinde buurvrouw wil mij lezen,
De man die goudvisvoer aan mijn schuldbemiddelaarster verkoopt,
De geniepige sponzenverkoper en zijn vijf schoonzussen,
De verlegen broer van de spookkotuitbater,
Zelfs de woordvoerder van de Deense kroonprins vraagt:
‘Waar blijft die vertaling van Lecomptes Verzonnen Prooi?’
Het zesjarige dochtertje van mijn peperkoekleverancier
En het vijfjarige zoontje van mijn taxidermist willen leren lezen
Om mij te lezen, om mager als een fietspomp wonderkind Maarten te lezen,
Om koboldgenie David te lezen, om Rock ‘n’ take no fucking
Prisoners Andy te lezen, om enigmatische Eva te lezen,
Om duizelingwekkende ongrijpbare Lies te lezen,
Om de bloedmooie neef van de rosse anarchist te lezen.
Dan kunnen ze lezen en ze lezen ons
Met volle teugen
Ze tonen ons
Onze ongebreidelde verzen
Aan al hun vrienden en aan hun wandelende takken
Plots staan er 100 zevenjarige jongetjes aan Sylvie’s deur
Ze beweren dat ze niet kunnen lezen
Ze vragen haar: ‘Wil je voorlezen?’
Ze leest voor hardnekkig en gepassioneerd
Ik wil haar aflossen
Maar ze moeten me niet: ik ben te mager.
ELS MOORS
Toen ik afgelopen vrijdag thuiskwam van Berlijn, ontplofte mijn mailbox zowat. Allerlei zure en verontwaardigde reacties op het artikel It's All in the Family. Over poëzie en compagnie. herinnerden aan een uit de hand gelopen familiefeest waar na het overlijden van vader de erfenis dient te worden verdeeld. De heersende toon was er een van ongenoegen. De uitdagers Bart Van der Straeten en Tom Van Imschoot zijn welwillend genoeg het project van de jonge dichters te erkennen, maar nemen het niet dat zij zich nestelen in een niche die zij (uit egoïsme?) schijnbaar gelaten aanvaarden. De jonge dichters nemen het op hun beurt niet dat hen een gebrek aan reflectie en vrijblijvendheid wordt verweten.
In Berlijn zag ik voor het eerst een reeks werken van de schilder Caspar David Friedrich, en zat ik lange tijd verstomd op een van de lederen banken van het museum. Later die avond vertelde een vriend me dat een van de bekendste uitspraken over het werk van Friedrich (sla me dood, maar ik herinner me nu niet van wie de uitspraak komt) luidt dat kijken naar het werk van Friedrich als een kijken zonder oogleden is. Snoeihard komt het beeld naar binnen. Met een mathematische perfectie snijden de beelden hun kale leegte tot diep in de ziel van degene die kijkt.
Wanneer ik het project van een nieuwe generatie dichters ernstig probeer te nemen, zou ik net als de uitdagers van deze discussie willen weten wat hen met elkaar verbindt. En wat betekent het dat deze generatie dichters weigert om net die verbinding hard te maken? Zijn zij, met andere woorden, kleinburgerlijke, cynische ondernemers die achteloos opereren onder het motto van 'ons kent ons' en die weigeren hun poëtica hard te maken omdat zij daar, murw geslagen door media en critici, eenvoudigweg de noodzaak niet meer van inzien? De woorden van Walt Whitman uit het gedicht 'Song of myself' (Leaves of Grass,1855) schoten me op dat moment te binnen: 'I celebrate myself and sing myself and what I shall assume you shall assume, for every atom beloning to me as good belongs to you.' De impact van de verstedelijking op de massa, zo wordt gezegd, is voor Whitman het uitgangspunt om de ik in het gedicht te herdefiniëren. Dat is een ik 'that can act as the tongue of you'.
Is het wishful thinking te denken dat die ik de blinde vlek is waar zowel critici als dichters tegenaan hinken? Als de explosie van nieuwe media als Facebook, Skype, Twitter en sms een nieuwe verstedelijking betekent, wat is dan de invloed van die verstedelijking op de massa en op de dichters? De vraag om critici die elk gedicht lezen als een titanenproject in een actuele geschiedenis van poëtica’s, is groter dan ooit. Ik daag de uitdagers uit dit gesprek voort te zetten met enkel critici, die samen een selectie maken van, laten we zeggen, de tien belangrijkste bundels van de afgelopen tien jaar. Laat ze die bundels herlezen, en laat hen formuleren wat ze gelezen hebben. Zonder oogleden.
WOUTER ROGIEST
Dit opiniestuk leest vlijmend, komt op een manier hard aan. Wrijven Bart Van der Straeten en Tom Van Imschoot jonge dichters schuldig verzuim aan wegens gebrek aan politiek-poëticaal bewustzijn, dan hebben ze wat mij betreft hun zaak gehaald. Strafmaat: willen de jonge dichters nu eens rebelleren, godverdomme, aan het gewogen gemiddelde van één schreeuweenheid per twee eenheden uitgestoten klanken? Als ze dat willen, mogen ze het opschrijven ook.
Bij een tweede lezing heb ik bedenkingen. Hoewel ik me nog steeds kan vinden in de stelling dat het schoentje ergens knelt, kan ik dat niet staven met feiten. I cannot put my finger on it. Doen de auteurs aan laster, wanneer ze de dichtersgemeenschap tamheid verwijten? Ik denk het niet. Maar welk gemeen goed moeten we dan wel etaleren? En waarom zou een dichter zich überhaupt moeten wagen aan politiek? Kan hij zijn poëzie niet beter zonder politieke omweg, via Humo, VRT en tientallen podia, aan honderdduizenden Vlamingen tegelijk slijten, zoals het nu (met verve) aan het gebeuren is? En niet alleen op Gedichtendag, mind you (and me).
MICHAËL VANDEBRIL
Hoedje van papier
Zondagnamiddag. Ik twijfel tussen de vraag van rekto:verso om te reageren op dit opiniestukje en het vegen van de laatste herfstbladeren die op mijn stoep zijn blijven liggen. Ik kies voor het eerste, hoewel er zeker meer mensen mijn stoep zullen passeren dan dat er lezers van dit stukje zijn. En dat is één.
De oude schoolmeester in mij stuurt de auteurs van dit stukje terug naar de werktafel. Lezen zij Humo niet, waarin de 27-jarige Sylvie Marie bijna wekelijks over de actualiteit dicht? Kennen zij De Eenzame Uitvaart niet, waarvoor de 23-jarige Maarten Inghels een boel dichters verzamelde die gedichten schrijven voor mensen die zonder familie of vrienden worden begraven? Is de dichtersshow BOEST aan hen voorbijgegaan? En dat is twee.
Is Nolens een belangrijke dichter omdat hij in de massamedia aanwezig is? Neen, Nolens is een relevante dichter omdat hij de laatste dertig jaar naarstig in zijn kamertje is blijven schrijven aan een oeuvre dat ijzersterk is. De gedichten van Nolens verdedigen zichzelf. Dat doet elk goed gedicht, van wie dan ook. En dat is drie.
Wie zich wil vergewissen van de nieuwe generatie(s) dichters, nodig ik graag uit op de 5de Nacht van de Poëzie, op 2 april aanstaande in de Gentse Vooruit. U zou wel eens van mening kunnen veranderen. En dat is vier
Maarten Inghels sluit zich aan bij de reactie van Michaël Vandebril.
De bovenstaande opinietekst werd ook gestuurd naar Y.M. Dangre, Andy Fierens, Sylvie Marie, Tine Moniek en David Troch. Van hen ontvingen we geen (publiceerbare) reactie.
_Bart Van der Straeten schrijft over poëzie voor Knack en cobra.be. Tom Van Imschoot is literatuurredacteur voor rekto:verso. Met dank aan Cedric Verlinde voor de ondersteuning. _