Interview Andrew Simms: een switch is absoluut nodig

Door op Fri Sep 14 2012 13:59:42 GMT+0000

Andrew Simms, beleidsdirecteur van de geprezen Britse denktank New Economics Foundation (NEF), roept artiesten op om in hun werk ‘de grote uitdagingen van onze tijd te weerspiegelen, zodat de muren van de ontkenning gesloopt kunnen worden’. We spraken met hem over de complexe positie van kunstenaars in een maatschappij die men bij NEF opnieuw wil tekenen, onder meer door de invoering van de 21-uren werkweek.

De New Economics Foundation bouwt sinds de jaren 1980 aan een radicale kritiek op het huidige economische bestel en formuleert sociale en ecologische oplossingen voor de economische malaise. In 2009 lanceerde NEF 'The Great Transition'- campagne, een pleidooi voor een transitie naar een CO2- neutrale en stationaire economie in dienst van mens en planeet. De naam van de campagne verwijst naar The Great Transformation (1944), de beroemde marktkritiek van econoom Karl Polanyi, die uiteenzet hoe in het achttiende-eeuwse Engeland de moderne staat en de vrije markteconomie zich tegelijk ontwikkelden en het licht schonken aan de marktsamenleving.

53_Desmet_Andrew Simms.jpgNEF stuurt aan op een even ingrijpende economische en culturele omwenteling, waarin de markt terug bedwongen wordt en de mens de beperkte hulpbronnen eerlijk en duurzaam kan delen. Geen geringe ambitie, dus. Maar laten we het helder stellen: een ongeremde economische groei in de hele eenentwintigste eeuw zou catastrofale gevolgen hebben. Zo berekende de Britse econoom Tim Jackson dat wanneer de wereldbevolking in 2050 hetzelfde welvaartspeil van de huidige Europeaan kent, dit een verzesvoudiging van de huidige wereldeconomie vereist. Dat business as usual geen optie meer is, weten ze bij NEF al lang.

Minder werk, meer duurzaamheid

In 21-hours, een rapport dat Simms schreef met sociaal onderzoekster Anna Coote, doet NEF het radicale voorstel om geleidelijk aan over te schakelen op een verkorte 21-uren werkweek. Waarom eenentwintig? Dat lijkt in volle crisis absurd, maar dat is het allerminst: 21 uur is ongeveer de gemiddelde werktijd die het arbeidsgeschikte deel van de bevolking presteert. De uitdaging ligt er dus in iedereen aan het werk te krijgen en het werk beter te spreiden. Met werk wordt betaalde arbeid bedoeld, want daar wringt het schoentje: onbetaald werk wordt in onze samenleving sterk ondergewaardeerd, terwijl we met slechts 21 uren betaald werk allemaal ruimschoots de tijd zouden moeten vinden om andere lokale activiteiten uit te bouwen – activiteiten die de vrije markt niet waardeert.

NEF wil het regime van de industriële klok breken en zo een hele reeks problemen aanpakken: overwerk, werkloosheid, de hoge CO2-uitstoot en het gemis van een groot deel van de actieve bevolking aan tijd voor een duurzame levensstijl en zorg. Ook overconsumptie zou met deze maatregel een flink stuk bedwongen worden, want heel wat mensen zouden minder verdienen. Dat betekent niet dat een groot deel van de bevolking onder de armoedegrens gedumpt zou worden. De laag betaalde banen zouden geleidelijk aan beter betaald worden door een herverdeling van de belastingen. En aangezien een egalitaire samenleving heel wat minder onderhevig is aan statusconsumptie, beperkt zij tegelijk de overconsumptie. Anna Coote meent dat de 21-uren werkweek op de lange termijn de sociale zekerheid zelfs ten goede zal komen. Natuurlijk zullen heel wat mensen slechts een kleinere bijdrage kunnen leveren, maar de uitgaven nemen af, stelt zij, omdat er minder uitkeringen uitbetaald dienen te worden en omdat het ziekteverzuim en de gezondheidskosten dalen.

Dat business as usual geen optie meer is, weten ze bij NEF al lang

Eigenlijk moeten die 21 uren eerder opvat worden als 1092 flexibele uren per kalenderjaar. Van verplichting is geen sprake: NEF pleit veeleer voor een transitie waarbij eenentwintig de nieuwe norm wordt in een gedecarboniseerde, sociaal rechtvaardige en duurzame economie. Enkel met die economie zullen we er volgens NEF in slagen om het algemeen welzijnspeil in de eenentwintigste eeuw te bewaren en hopelijk zelfs te verbeteren. Ongetwijfeld zullen er groeipijnen opduiken. Zo kan er een tekort aan gekwalificeerd personeel ontstaan of kunnen werkgevers van hun personeel eisen om gratis overuren te presteren. Maar dat mag ons niet beletten om stapsgewijs te evolueren naar een kleinere en meer kwalitatieve economie, die meer mensen meer optimaal activeert. ‘Zo'n economie maakt het mogelijk om af te rekenen met de valse logica dat meer welzijn afhankelijk is van je inkomen of van je consumptievermogen', aldus Simms

Alleen, hoe krijg je dat allemaal geklaard in een oververhit klimaat waarin we meestal met het omgekeerde discours om de oren worden geslagen: langere werkweken, meer productie en meer groei? Veel tijd blijft er niet over. Zo is Simms ook de man achter onehundredmonths.org, de website die sinds 1 augustus 2008 de laatste honderd maanden aftelt tot het volgens het IPCC niet langer ‘waarschijnlijk’ is dat de opwarming van het klimaat beheersbaar blijft. De teller staat op 51 maanden en tikt: in december 2016 overschrijden we de kritieke grens van 400ppm CO2 in de atmosfeer. Hoe krijg je daar in een democratische samenleving een hele bevolking voor in beweging?

Artiesten voor verandering

Volgens Simms kan de culturele sector niet langer zijn kop in het zand steken. ‘We zien bij artiesten stilaan meer kritisch onderzoek. Ze verkennen wat het betekent om kunstenaar te zijn in een wereld die wordt geconfronteerd met een existentieel probleem.’ Met onder meer het verdwijnen van de klimatologische condities die gedurende de hele menselijke beschaving vrij stabiel gebleven zijn, hamert Simms erop dat het werk van artiesten en de gehele culturele sfeer ‘ons kunnen afhelpen van de onkunde om de wereld fundamenteel anders te verbeelden’. Hij vindt het vreemd dat we daar niet in slagen. ‘We beseffen maar al te goed dat mensen pakweg honderd jaar geleden helemaal anders leefden. Verandering is eigenlijk het enige waaraan we ons kunnen verwachten. En ik ken geen andere tijd waarin het belangrijker was om over verandering na te denken'.

53_Desmet_SimmsLiberate Tate.jpgOp zulke aanmaningen kennen we de gebruikelijke kritiek: door kunst een politieke of sociale functie toe te schrijven, riskeert men haar te temmen en begeeft men zich op de dunne grens met propaganda. Als artiesten wordt verteld waar ze toe moeten komen, verliezen ze al snel hun interesse. Volgens Simms zal een geëngageerde artiest zich echter sowieso tot de grote uitdagingen van onze tijd moeten verhouden. Dat betekent allerminst dat ze de hele problematiek moeten herleiden tot eenvoudige leuzen uit mediagenieke voorlichtingscampagnes.

Voor Simms is de Tweede Wereldoorlog een interessante casus voor de rol van artiesten in maatschappelijke verandering. 'Groot-Brittannië moest in de periode 1938-1944 tegelijk zien te overleven als eilandnatie én een grootschalige industriële mobilisatie op touw zetten. Daarvoor moest de hele samenleving razendsnel herdacht worden. Ook het consumptiegedrag diende fundamenteel te veranderen. Die omwenteling kon alleen maar tot stand komen door de bevolking voldoende te informeren en te overtuigen. Zo had je 'Dig for Victory', een grootschalige campagne die de bevolking moest stimuleren om zelf groenten te kweken. Gronden werden verdeeld en de campagne werd een enorm succes. Men richtte ook over het hele land voedselkantines op. Grote artiesten en auteurs werkten daaraan mee met humor en geniale ontwerpen. Ook had je een hele reeks kunstenaars die met hun werk verslag brachten van het front. Met die realiteit van de oorlog toonden ze aan waarom al die hulpbronnen gemobiliseerd moesten worden.'

Valt de rol van de kunsten in de hedendaagse crisis dan echt te vergelijken met die in de Tweede Wereldoorlog? Vandaag willen artiesten vooral hun onafhankelijke positie bewaren, in plaats van samen een duidelijk pad te bewandelen. Het is nu veeleer bon ton om te problematiseren. Maar dat artiesten problematiseren is volgens Simms geenszins nieuw. ‘In de Eerste Wereldoorlog was een even sterke mobilisatie en publieke steun nodig als in de Tweede. Maar in plaats van grootschalige steun voor de oorlog te werven, onthulden de artiesten veeleer de choquerende realiteit van de oorlog aan het front. Die problematiserende en zelfs choquerende ervaring maakte deel uit van een grote culturele omwenteling: de bevolking verloor zienderogen respect voor autoriteit. Ook toen had het werk van artiesten dus een immens effect, ook al strookte dat niet met wat de overheid in gedachten had. Dat de kunsten de confrontatie met de werkelijkheid problematiseren is op zich dus geen enkel probleem, zolang de huidige fase van ontkenning doorbroken wordt.’

Simms geeft toe dat we voorzichtig moeten zijn met historische analogieën, maar dat het toch interessant is om te onderzoeken hoe veranderingsvoorwaarden gecreëerd worden. ‘Zo hadden de rantsoeneringen in de Tweede Wereldoorlog een sterk nivellerend effect en werden ze een voorwaarde voor de naoorlogse uitbouw van de sociale zekerheid en het algemeen onderwijs. Ik bedoel: de te volgen weg is nooit vooraf uit te tekenen, ook nu niet. Die weg krijgt vorm door elke dag een stap te zetten.’

Doe het zelf

Simms heeft daar niet alleen principiële, maar ook een paar concrete ideeën over. ‘We moeten ophouden met enkel de keuzes van de gatekeepers in de kunsten te aanbidden. Ik droom van een hele volksbeweging van geëngageerde mensen die zelf artistieke pogingen ondernemen. Ik zeg niet dat in iedereen een briljante kunstenaar schuilt, wel dat we zelf allemaal baat zouden hebben bij meer betrokkenheid in de culturele productie: materialen leren kennen, experimentele denkprocessen opzetten, je verbeelding gebruiken. Dat zijn stuk voor stuk cruciale tools voor transitie, om de wereld waarin we leven om te vormen tot een gemeenschap die meer in harmonie is met zijn ecologische beperkingen. Ik zou een paar fundamentele omschakelingen in de kunstwereld dus erg toejuichen.’

Zo vindt Simms dat er heel anders gekeken zou kunnen worden naar de hoge status van internationale uitwisseling in de kunsten. Die leidt momenteel tot een heel netwerk van korte buitenlandse residenties en speelreeksen, met alle ecologische overdruk van dien. ‘Je kan die hele internationalisering natuurlijk niet afschaffen, maar er is een nieuw evenwicht nodig met meer lokale en regionale vormen van artistieke activiteit. In Groot-Brittannië zie je bijvoorbeeld een hele cluster van elite-instellingen die nu alle middelen en grote evenementen aanzuigen. Hun verhouding tot de rest van het veld uitbalanceren zou enorm heilzaam werken.’

Ik zou een paar fundamentele omschakelingen in de kunstwereld erg toejuichen

Als kind van de vroege jaren 1980 noemt Simms ook een paar favoriete kunstenaars die het terrein verkennen tussen tekst en beeld. ‘Barbara Kruger tackelt consumentisme op een manier die mensen uitnodigt om over zichzelf te reflecteren. Cindy Shermans foto's bespiegelen dan weer hoe we onszelf gecast wanen om personages te vertolken in films van modern consumentisme. Ik vind haar werk erg intrigerend. Maar veelzeggend is hoe dun gezaaid zulke artiesten zijn en waren.’ Verder houdt Simms van het werk van landschapskunstenaar Richard Long, die tijdens wandelingen als het ware lijnen en andere figuren in het landschap tekent. ‘Een gelijkaardige artiest is Hamish Fulton. Hij transformeerde zijn inmiddels meer dan 300 trektochten in visuele poëzie. En in de VS heb je de bijzondere ecokunst van de Harrisons. Zij vertalen hun onderzoek naar diverse milieuproblemen in kaarten en ander beeldmateriaal waarmee ze rechtstreeks invloed trachten uit te oefenen op het beleid.’

Ook heel wat guerrilla-acties enthousiasmeren Simms. ‘Zo zijn er de fantastische interventies van The Yes Men. Wat zij doen, ligt voor mij erg dicht bij kunst en is tegelijk uitgesproken politiek. Die mengvormen vind ik interessant: ook in de Britse Occupy-beweging zijn heel wat artiesten actief.’ Dat is niet toevallig. Groot-Brittannië kent een erg levendige activistische kunstbeweging. Zo brengt het Londense interdisciplinaire collectief Platform kunst, activisme, educatie en research samen. In ‘Unravelling the Carbon Web’ tracht het collectief met performances, publicaties en briefings al meer dan een decennium het netwerk van relaties rond de olie-industrie te ontrafelen. Met Liberate Tate, een ander Londens collectief, en Reverend Billy, de dominee van de New-Yorkse performancegroep The Church of Life after Shopping, dreven ze in een duiveluitdrijving British Petroleum (BP), een van Tates grote sponsors het museum uit.

Van passieve consumenten moeten we evolueren naar actieve producenten die hun eigen lot bepalen

‘Wat ‘Liberate Tate’ doet, is populair, laagdrempelig en intelligent. De actie nodigde uit om het grootste kunstmuseum van het land anders te bekijken, en dat werkte. Alleen al het idee om een sponsor uit een nationale culturele instelling te verdrijven: dat is toch schitterend? Zonder ‘Liberate Tate’ had Tate zichzelf nooit in vraag gesteld. Wat ik verder zo bewonder aan het werk van deze collectieven, is dat ze culturele interventies democratiseren. Ze creëren een groot gevoel van betrokkenheid en hebben een heel groot DIY-gehalte. Daarmee motiveren ze een hele generatie activisten. Die shift is absoluut noodzakelijk: van passieve consumenten moeten we evolueren naar actieve producenten die hun eigen lot bepalen. Alles vermaken, alles opnieuw leren en weer zelf doen. Dat is de fantastische ethiek van de protestbeweging: doe het, we zien wel waar we uitkomen.’

Op vrijdag 26 oktober geeft Andrew Simms een lezing op een transitiefestival van het TransitieNetwerk Middenveld voor het brede middenveld, in Vooruit, Gent. Op de site van NEF zijn '21-Hours' en het basisdocument van 'The Great Transition' gratis beschikbaar: www.neweconomics.org. Zie ook www.platformlondon.org en www.liberatetate.org.

Met dank aan Guy Gypens.

Stephan Desmet voert onderzoek naar sociale en ecologische vraagstukken en is leerkracht.