"Ik stop ermee, tenzij..."

Door op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Op vijf maart 2005 - zijn 42ste verjaardag - is het zover. Jan Van Imschoot, één van Vlaanderens bekendste schilders, houdt er mee op. Of beter: hij stopt met schilderen en exposeren in Vlaanderen.

Van Imschoot heeft daar zo zijn redenen voor. Sinds de uitgave van het boek Een omgeving voor Actuele Kunst van Pascal Gielen en Rudi Laermans (een uitgave van Lannoo en het Initiatief beeldende kunsten) zou de discussie over de heroriëntering van het Vlaamse beeldende kunstveld tussen de verschillende sectorbewoners volop moeten woeden. Zou. Want hoe verdienstelijk de poging van beide auteurs om het beeldende kunstenveld in kaart te brengen ook is, toch lijkt het discours zich voornamelijk af te spelen tussen veld en overheid, en niet tussen veld, overheid én kunstenaars.

Rekto:Verso vond er een uit die laatste groep die wel — met graagte zelfs - bereid was om zijn steentje in de kikkerpoel te gooien. En het werd meteen een kei van een statement: een gesprek over communicatiestoornissen, intellectuele armoede en een gebrek aan inschattingsvermogen in een kunstveld dat nog niet klaar lijkt voor zichzelf.

Thibaut Verhoeven: Waarom dit statement? Te klagen heb je in principe toch niet? Genomineerd voor de Prijs Beeldende Kunst van de Vlaamse Gemeenschap, onlangs nog tentoonstellingen in Brussel en Amsterdam, en je verkoop doet het toch ook niet slecht?

Jan Van Imschoot: Dat heeft verschillende redenen. Ten eerste is mijn werk een beetje rond. Ik wil nog een aantal reeksen schilderijen afwerken. De tweede reden is dat ik het gevoel heb dat ik wat moet herbronnen, ik heb nieuwe intellectuele zuurstof nodig. Er zijn een aantal ergernissen beginnen groeien de laatste tijd, waarover ik ben beginnen nadenken. Ik heb immers nog materiaal voor jaren, als ik zou willen. Maar mezelf herhalen, zie ik niet zitten. Het probleem is dat ik die nieuwe input — die elke kunstenaar broodnodig heeft — hier in de Vlaamse kunstwereld niet echt vind.

TV: Waarom niet?

JVI: Omdat ik uiteraard niet geloof in de artiste maudit, die gans alleen op zijn atelier puur uit zichzelf zijn werk ontwikkelt. Er is een sterke behoefte aan kritiek, aan gesprekken, aan communicatie voor die mentale en artistieke zuurstof. Naar mijn gevoel is de Vlaamse beeldende kunstwereld stevig aan het verbrokkelen. De mensen die daar in rondlopen, kénnen elkaar gewoon eigenlijk niet. Er wordt wel gesproken met elkaar, maar het niveau van die babbels is echt bedroevend. Er wordt nog steeds veel te veel geroddeld, een constructief gesprek over het werk zélf wordt uit de weg gegaan.

TV: Bedoel je dat dan onder de kunstenaars onderling?

JVI: Neen, ik vind dat de mentaliteit tussen kunstenaars in Vlaanderen vrij goed zit. Er is een zeker respect voor elkaar. Het gaat me meer om een aantal evoluties die de laatste jaren het kunstveld zijn gaan domineren. In de jaren negentig heeft het commerciële circuit het artistieke echt overgenomen, zonder dat er een tegengewicht gevormd werd vanuit de kunstfilosofische en kunstkritische hoek. Je kan dat de galerijen natuurlijk niet echt verwijten, maar je kan er niet om heen dat wat zij en de veilinghuizen de wereld ingooien, belangrijker geworden is dan pakweg een goed onderbouwd tentoonstellingsconcept, of de thematiek van een werk zelf. Het is onder andere hierdoor dat er tegenwoordig meer gesproken wordt over de hoge veilingprijzen die een aantal kunstenaars halen, dan dat er een inhoudelijke conversatie gevoerd wordt. Niet moeilijk dat er dan een verkeerd beeld van de kunstwereld en de kunstenaars gecreëerd wordt. Nu lijkt het voor de buitenwereld dat alle kunstenaars die hier en daar eens wat verkopen rasechte miljonairs zijn, terwijl dit maar geldt voor een zeer klein percentage. De meeste artiesten die ik ken, kennen, mede door het fiscale systeem en sociale bijdragen, financiële zorgen.

TV: Maar er zijn op dit vlak zowel vanuit de overheid als vanuit het veld zelf toch al een aantal tegenzetten gegeven? Kijk naar wat het NICC de laatste jaren verwezenlijkt heeft voor het fiscaal statuut van de kunstenaar. Of het IBK dat toch op zijn minst pogingen doet om het veld wat te structureren.

JVI: Ja, maar dat is zichzelf toespitsen op een aantal problemen. Ik denk dat we het veel breder moeten bekijken. De kunstwereld bestaat niet enkel uit kunstenaars maar ook uit collectioneurs, galerijhouders, publiek, enzovoorts. Die constructieve communicatie moet doorgevoerd worden tot in al die geledingen.

TV: Dat klinkt eigenlijk toch allemaal wat vaag? Waar voel je die blokkering dan juist?

JVI: Ik heb het gevoel dat ik niet meer inhoudelijk kan praten over datgene waar ik mee bezig ben. Niet tegen mensen uit het veld, en eigenlijk ook niet tegen al te veel kunstenaars. Ze hebben allemaal hun eigen problemen, juist omdat het economisch en commercieel allemaal zo belangrijk geworden is. Het gaat er nu om of je bij de juiste galerij zit, of in welk circuit je al dan niet circuleert.

Pas op, ik vind wel dat de kunstenaars wat dat betreft hun lot uit eigen handen gegeven hebben. Niemand van hen durft blijkbaar nog zijn kwetsbaarheid te tonen. Als je een periode van mindere verkoop hebt, word je daar immers onmiddellijk op afgerekend. En het is dit soort mentaliteit die de versnippering van het beeldende kunstveld — dat wat Laermans en Gielen in hun boek proberen te beschrijven — in de hand werkt. Je moet eens kijken wat voor een soort stammenoorlog er tussen de drie groten steden heerst. Antwerpen, Gent en Brussel zijn gewoonweg drie volkomen onafhankelijke circuits, op een paar kleine uitzonderingen na.

Er zijn veel talentvolle kunstenaars in Vlaanderen, ook jonge mensen, maar door dat soort wederzijds beschuldigend protectionisme, zitten die mensen veel te snel aan hun plafond! Terwijl er op dat moment juist gecommuniceerd moet worden tussen die niches, om tot een platform te komen dat die grenzen overschrijdt. Er is in Vlaanderen naar mijn gevoel ook geen echte discussietraditie, en het is het gebrek hieraan dat vele Vlaamse kunstenaars naar het buitenland doet trekken. Daar kijken ze nog naar het werk. Ze kunnen trouwens ook niet anders, want in New York kennen ze de achtergrond niet. Hier gaat het bijna enkel over die achtergrond. Veel Vlaamse kunstenaars worden in het buitenland zelfs gewaardeerd, zonder dat men er hier weet van heeft. Francis Alys bijvoorbeeld behoort al jaren tot de top, terwijl ze hem in België bij wijze van spreken pas ontdekt hebben.

Een dergelijke braindrain tegengaan, is niet enkel de verantwoordelijkheid van de overheid. Je kan klagen dat de Vlaamse Gemeenschap te weinig geld geeft voor beeldende kunsten, maar de beeldende kunsten kunnen er toch ook bij wijze van spreken voor zorgen dat er geld vloeit naar de overheid? Neem nu de collectioneurs. In plaats van louter kunstwerken te kopen, en eventueel later door te verkopen, kan men toch werken volgens het Amerikaanse systeem? Ze kopen een werk, ze schenken het aan een Belgisch museum, en kunnen een percentage van de waarde van het werk fiscaal aftrekbaar maken.

Ik denk trouwens dat een aantal musea de waarde van de collectioneurs nog te veel onderschatten. Er zijn collectioneurs die een deel van hun verzameling in bruikleen geven aan buitenlandse musea, omdat ze er daar meer waardering voor krijgen. Eigenlijk is er nog een zekere mate van opvoeding nodig, zowel bij de Vlaamse musea als bij de overheid.

De kern van heel de zaak is volgens mij een soort mentale luiheid die er heerst in de Vlaamse kunstwereld. Wat er tentoongesteld wordt, is niet langer van tel, zo heb ik de indruk. Dat gebeurt er nu ook met het fenomeen van de jonge kunstenaars, wat iets is van de laatste tien, vijftien jaar. Nog quasi embryonale artiesten worden boudweg te vroeg getoond, waarmee men hun groei afremt, en hen eigenlijk gewoonweg kapot slaat. Twee jaar nadien zijn ze volkomen leeggebloed, en worden ze niet meer opgevangen. Ik zei het al, er is geen tussenplatform voor zulke mensen, waarlangs ze van het ene niveau kunnen doorgroeien naar het volgende. Als je een dergelijk platformklimaat creëert, dan krijg je binnen de kortste keren mensen zoals Eddy Merckx in de sport en Jacques Brel voor het chanson: topniveau.

Precies in die communicatiestoornis wringt de schoen. En ze zit in alle geledingen van het veld, ook bij de commerciële instellingen, de galerijen. In België zijn er maar een paar galerijen die internationaal kunnen meedraaien. Meer onderlinge communicatie geeft meer internationale contacten, geeft meer uitstraling voor meer galerijen. Neem nu Galerij Transit in Mechelen. Die mensen zijn daar al meer dan twintig jaar mee bezig, maar door die doodzwijgpolitiek heeft er weinig volk weet van. Dat is gewoonweg intellectueel oneerlijk. Maar internationaal meedraaiende galerijen zijn geen garantie voor een internationale doorbraak van Belgische artiesten. Zonder een begin van nationale steun is het voor galerijen moeilijk om Belgische kunstenaars te plaatsen in buitenlandse musea.

TV: Denk je dat er een overdaad is aan kunstenaars in Vlaanderen?

JVI: Er kunnen naar mijn mening geen kunstenaars genoeg zijn, maar er zitten misschien wel wat te veel kiekens op een te klein nestje, ja. Dat is een gevolg van de democratisering. Sorry, maar democratie en kunst gaan voor mij niet echt samen. Curatoren en beleidsmensen moeten radicale standpunten en keuzes dùrven maken. Sommigen vallen dan misschien uit de boot, maar het belangrijkste is nog steeds de algemene kwaliteit van de kunst. Als de nu al te kleine pot gedeeld wordt door een te grote groep, kom je ook geen stap verder. Door het fenomeen van al die beurzen, doorgroeibeurzen, projectbeurzen en wat weet ik nog allemaal, krijg je een generatie van (jonge) kunstenaars die bij wijze spreken enkel nog werk maken als ze geld krijgen. Maatschappelijk en sociaal gezien is dat misschien wel interessant, maar gaat de kwaliteit van de kunst erdoor omhoog? Het systeem is zodanig gedetailleerd geworden — voor elk wat wils — dat er geen echte lijn of visie meer te bekennen valt. Een oplossing zou kunnen zijn dat men aan een groep geselecteerde kunstenaars een basisinkomen geeft voor pakweg drie jaar, onder de 'voorwaarde' dat ze na drie jaar met hun werk min of meer op eigen benen kunnen staan. Onder dit systeem kunnen ze op eigen tempo hun werk ontwikkelen, zonder dat zij zich zorgen hoeven te maken over de RVA of andere fiscale beslommeringen. Zo overbruggen de jonge kunstenaars ook de cruciale periode na het afstuderen, waarin de meeste hun sociale contacten makkelijker kwijtspelen en helemaal alleen komen te staan.

Het is op dit vlak dat het kunstonderwijs ook serieus mag aangepakt worden. Het niveau van de hogescholen, hun docenten én ook de studenten mag voor mijn part wel serieus omhoog getrokken worden. Ze zouden meer buitenlandse docenten moeten aantrekken. Maar Vlaanderen lijkt me hiervoor gewoonweg nog niet rijp. Er is, zoals ik al zei, veel te weinig durf in het maken van keuzes. Ook de kwaliteit van de tentoonstellingen gaat daardoor naar beneden.Je moet het kwalitatief potentieel van een publiek naar boven halen met exposities in plaats van het kunstniveau naar beneden te halen. Ook op het niveau van de publiekswerking overdrijft men. Tegenwoordig moeten de musea bevolkt worden door kinderen, bejaarden, allerhande vrijetijdsorganisaties, enzovoort. Ik heb daar niets op tegen hoor, je mag kinderen in contact brengen met kunst, maar sla ze er alsjeblieft niet mee rond de oren!  De kans op aversie is dan ook veel groter.

TV: Heb je een algemeen alternatief in gedachten voor deze malaise? Want ze zit volgens jou blijkbaar wel overal…

JVI: Ik pleit eigenlijk voor de herinstallatie van een degelijk intellectueel platform. Het niveau van de tegenwoordige kunstfilosofen en zelfverklaarde kunstcritici is echt bedroevend, vind ik. De meeste kwaken letterlijk Foucault en Adorno na. Ik vraag me soms af van waar die mensen hun informatie halen, ze weigeren gewoon om met kunstenaars te praten, wegens te weinig tijd, desinteresse of prospectieluiheid. Maar ze schrijven wél over het werk! De meest elementaire regel van kunst wordt hier met de voeten getreden. Kunst is communicatie, en dan bedoel ik niet enkel tussen het werk en de toeschouwer/criticus. Het kunstwerk is geen alles verklarend icoon. Het wordt pas uitgediept als er over gediscussieerd wordt. Het inhoudelijke discours tussen kunstenaar en criticus moet dringend opnieuw aangezwengeld worden.

Dit is ook één van de redenen van mijn statement. Het feit dat ik voor mezelf heb uitgemaakt dat ik stop met schilderen en exposeren in Vlaanderen, is op zich al een soort bevrijding, en maakt dat ik zelf al meer inhoudelijk over mijn werk kan denken. Aan de andere kant hoop ik natuurlijk dat ik met mijn uitspraak de nodige reacties krijg van andere kunstenaars en mensen uit het veld, zodanig dat er terug gediscussieerd wordt tussen deze twee groepen.

Want laat ons eerlijk zijn, er is geen discussiekanaal tussen kunstenaars en veldmensen. Kanalen tussen veld en overheid, en overheid en veld zijn er genoeg, maar een degelijke derde schakel ontbreekt. Die is ook het minst structureerbaar. Het gaat dan niet om statuten en decreten, maar om een constant evoluerende, bijgeschaafde en inhoudelijke discussie over kunst. Er zijn nu zoveel kunstenaars, dat moet in principe net een aanleiding zijn tot een verfijning van het discours. Er is materiaal genoeg in Vlaanderen. En, nogmaals, het buitenland heeft dat gezien. Belgische kunstenaars zijn in vreemde ogen steeds specialisten geweest in de fusion. Qua eigenzinnig interpreteren en bijeenbrengen van verschillende bestaande elementen staan we zeer sterk. Het is in dit postmoderne klimaat, overvol van impulsen, dat de Belgische kunst een voortrekkersrol begint te krijgen. Indien je nu een tentoonstelling over Belgische kunst zou maken, met veertig of vijftig kunstenaars, en je pakt het goed aan, zal je zien wat voor een interdisciplinaire mentaliteit hier eigenlijk altijd geheerst heeft. Een Luc Tuymans bijvoorbeeld heeft minstens even veel te maken met film als met schilderkunst, net zoals Dirk Braeckman even veel schilder is als fotograaf. Wat er nu aan genrevermenging gebeurt in de internationale kunstscène, gebeurt al twintig jaar in België! Maar ik zie weinig curatoren in dit land inhoudelijk werken met de interdisciplinariteit van Belgische kunstenaars. Meer nog, ze werken elk vanuit hun eigen niche, ieder voor zich, elk met zijn eigen kunstenaars en ideeën.

Geen wonder dat het globale Vlaamse kunstveld zichzelf niet echt kent.

En als het zo blijft, geef mij dan maar het buitenland.