Iets uit het ondergrondse

Door Rebekka de Wit, op Mon Nov 28 2016 14:54:34 GMT+0000

‘Maar zou je wat jij doet dan als “underground” bestempelen?’ vroeg mijn neef aan mij tijdens een familiedag. Het was een neef met wie ik nog nooit echt had gepraat (er zijn veel neven). Het was het einde van ons gesprek, waarin hij eerst had gevraagd wat ik deed en ik vertelde dat ik theatervoorstellingen maak. Hij begon toen van alles op te sommen waarmee hij het zou kunnen vergelijken, omdat hij nog nooit naar een voorstelling was geweest. Zoiets als Hazes? Anne? Youp van ‘t Hek dan? Televisie? Film?

Ten einde raad vroeg hij dus of wat ik deed als ‘underground’ te bestempelen viel. (Alsof hij – als ik ja zou zeggen – zou weten wat ik deed.) Hij zette het woord underground tussen haakjes. Het was niet duidelijk waarom. Waarschijnlijk wist hij niet zo goed wat het woord betekende en ontsloegen de haakjes hem van iets. Ik wist ook niet wat underground betekende, en ‘underground’ nog minder.

Ik ben besmet met de schaamte die kunstenaars lijken te moeten voelen als er maar vijftig mensen in de zaal zitten.

Toen hij ‘underground’ zei, zag ik een kelder in Berlijn waar dingen op de muur zijn geschreven en de muziek ondoordringbaar is. Met een rookmachine. En een middelvinger. Wellicht kwam dat ook doordat hij het woord underground uitsprak zoals kinderen het woord ‘haring’ uitspreken. Na zijn vraag was het stil en in die stilte zochten mijn neef en ik ‘underground’ allebei afzonderlijk op in onze interne encyclopedie. Allebei zagen we iets. Wellicht niet hetzelfde, maar het had voor ons allebei een uiterlijk, het was een of ander genre. En hoewel ik niet vond dat ik leek op underground – of althans het uiterlijk dat ik met het genre associeerde – zei ik toch ja. Om mijn neef een plezier te doen, denk ik. Zo kon hij toch nog denken dat ik iets deed.

In zekere zin klopte mijn antwoord wel. Als er kwantitatieve criteria zouden bestaan om underground of ‘underground’ genoemd te kunnen worden, voldoe ik daaraan, geloof ik.

74_dewit_hoe-dit-het-verhaal-werd-van-rebekka-de-wit.jpgIk sta in zalen met gemiddeld 50 mensen en soms is een deel daarvan mijn familie die het dan veel té vindt. En dan niet veel te mooi. Meestal veel te onbegrijpelijk. Typisch underground, zou je zeggen. Maar ik stel me voor dat mensen die ‘echt’ underground zijn, daar toch een zekere trots uithalen. Trots dat mensen er (nog) niet bij kunnen. Die trots heb ik niet.

Ik ben besmet met de schaamte die kunstenaars lijken te moeten voelen als er maar 50 mensen in de zaal zitten. Besmet met het gevoel van falen dat mij kan overvallen als ik niet goed uit-gelegd krijg wat ik van plan ben te gaan maken, terwijl je het natuurlijk gaat maken omdat je het niet kunt uitleggen. Je moet het maken om te weten waar het over gaat, en toch voelt het als een falen als er geen uitleg is. Als het zich nog te veel in een underground bevindt. Als het nog niks voorstelt. In die underground is het niet leuk. Het is daar zoeken en meestal alleen.

‘Nothing real can exist in our culture for very long, before it gets covered with a representation of it’, zei Thomas de Zengotita tijdens een interview met Raoul Heertje over zijn boek Mediated (met de ondertitel: ‘how the media shapes your world and the way you live in it’). Aan die zin moest ik denken, toen ik met mijn neef aan het praten was. De snelheid waarmee hij zijn ongeduld verloor toen hij mij niet gecategoriseerd kreeg, heeft misschien wel te maken met wat Thomas de Zengotita zegt: dat er niks meer bestaat, kán bestaan, en dat iets onherkenbaar is zonder representatie. (Op dit moment bijvoorbeeld wordt er een website gemaakt voor iets wat nog niet bestaat, namelijk de Nwe Tijd. En de vragen die we kregen van de websitebouwer, waren een hele lijst van dit type: willen jullie diepgang uitstralen of juist dynamiek? Ik dacht tijdens het beantwoorden van die vragen dat de uitspraak van Sartre ‘l’existence précède l’essence’vervangen zou moeten worden door ‘le marketing précède l’existence’).

Soms denk ik dat underground niet meer bestaat, niet meer kan bestaan, omdat we onze tolerantie ervoor aan het verliezen zijn. En met underground bedoel ik in dit geval niet een feestje in Berlijn. Ik bedoel niet de ondergang van een genre. Ik bedoel iets dat je niet kunt weten. Iets dat je voorstellingsvermogen te buiten gaat. Iets dat nog geen naam heeft, geen representatie, nog niet in een encyclopedie staat, nog niet kan staan. Nog niet ‘gecoverd’ is.

Er zijn miljoenen redenen te verzinnen waarom wij en de dingen ons liever boven de grond bewegen dan daaronder.

En voor het gesprek tussen mijn neef en mij is het natuurlijk zeer handig en zelfs wenselijk als hij vraagt ‘zoals Hazes’ en dat ik dan kan zeggen ‘ja, exact zoals Hazes’. Er zijn miljoenen redenen te verzinnen waarom wij en de dingen ons liever boven de grond bewegen dan daaronder.

Alleen brengt alles wat zich boven de grond begeeft en wat onder woorden is gebracht, een ander probleem met zich mee. Zodra iets een categorie is, een woord, is het opgeborgen, opgesloten zelfs. En daarmee maken we het onzichtbaar. Zodra iets gecoverd is, kijken we niet meer en tegelijkertijd kunnen we tegenwoordig zonder categorie ook nauwelijks meer kijken. Ik weet niet zo goed wat de uitweg is uit deze catch 22.

Een paar jaar geleden zocht ik Thomas de Zengotita op, omdat ik vermoedde dat hij mij zou kunnen helpen. Helpen met de uitweg. Ik vertelde hem iets dat ik onlangs had meegemaakt. Ik was in het zwembad baantjes aan het trekken, toen er vier zeer gespierde mannen in piepkleine zwembroekjes de douche uitkwamen. Ze sprongen zeer indrukwekkend het water in, terwijl ik ze voorbij zwom. Ik keek naar ze en voor ik het wist, lag een van de mannen op de kant en werd hij gereanimeerd door een redder. Een van de vier kon blijkbaar niet zwemmen, was aan het verdrinken terwijl ik hem voorbij zwom en ik had niks door. Ik ken verdrinken alleen van Baywatch, waar verdrinken er altijd heel anders uitzag. In slow motion, bijvoorbeeld. Met een muziekje. En in paniek zwaaiende armen. Dat deed die man allemaal niet.

74_dewit_bontmuts.jpgIk vertelde de Zengotita dat ik meer naar schermen dan naar de wereld kijk en dat ik dus nooit iemand zou kunnen redden, omdat de realiteit en de representatie blijkbaar zeer weinig met elkaar te maken hebben. En dat ik me daar zorgen over maak. En over die constante categorisering waar we mee bezig zijn, en dat ik denk dat de wereld daaraan kapotgaat.

Hij snapte mij niet. Een uur lang probeerde ik het uit te leggen. Ik schaamde me. Ik had een uur lang de tijd van een zeer populaire professor gebruikt om mijn eigen theorietje uiteen te zetten.

‘I am willing to wait for you’, zei hij toen we afscheid namen. ‘I am willing to read all your emails and think about them. If you are also willing to wait, maybe things will become clearer.’

Op de familiedag had ik natuurlijk aan mijn neef moeten vragen of hij wilde wachten op mij. Wachten, zoals in de legende van een opperhoofd dat voor het eerst de trein nam en toen een week op het station had zitten te wachten tot ‘ook zijn ziel zou arriveren’.

Misschien zou dat wel een mooie definitie zijn van ‘underground’: het wachten op het arriveren van de ziel, terwijl men iets doet dat niet op wachten lijkt.

Toen ik vroeg wat mijn neef dan deed, zei hij – met dezelfde haakjes die hij gebruikte voor underground – dat hij ‘consultant supply manager’ was. Ik weet niet goed waarom, maar die haakjes maakten mij heel erg aan het lachen, waardoor hij ook moest lachen, waardoor ik nog harder moest lachen. Ik had wel een vermoeden. Het was net alsof hij door die haakjes duidelijk maakte dat hij begreep wat hij niet begreep. We doen allemaal maar wat, leek hij te zeggen. We doen allemaal maar wat, terwijl we wachten tot onze ziel arriveert.

En misschien zou dat wel een mooie definitie zijn van ‘underground’: het wachten op het arriveren van de ziel, terwijl men iets doet dat niet op wachten lijkt.

Rebekka de Wit is schrijfster en theatermaker bij De Nwe Tijd.