Hip consumentisme: film tussen kunst en commercie
Door op Mon Nov 14 2011 11:04:20 GMT+0000‘Innemend, menselijk, grappig, inventieve stijl’. Dat zijn enkele veelgehoorde complimenten over Beginners (2010) van Mike Mills. De film is relatief kleinschalig, maar ook weer niet te klein. Het is een typische film die valt onder de categorie Indiewood: cinema voor wie de bioscoop als een ontspannen avondje uit beschouwt en tegelijk geschikt voor een potentieel arthousepubliek. Het lijkt wel het beste van twee werelden: de auteursfilm die kan rekenen op de steun van Hollywood. Of is er meer aan de hand?
Beginners start wanneer Hal (Christopher Plummer), vader van de 38-jarige hoofdpersoon Oliver (Ewan McGregor), is overleden, vijf jaar na de dood van zijn vrouw. Oliver probeert vervolgens een relatie op te bouwen met de wispelturige Anna (Melanie Laurent), die hij heeft ontmoet op een gemaskerd feest. Het is tekenend voor de ‘grappige’ sfeer dat hij was uitgedost als Sigmund Freud, bekend om zijn luisterend oor, en zij als een zwijgende Charlie Chaplin. De relatieperikelen worden vervlochten met herinneringen aan Olivers alcoholische en depressieve moeder (Mary Page Keller) en nog nadrukkelijker met de escapades van zijn vader in de laatste jaren van zijn leven. Pas als weduwnaar beleeft Hal zijn publieke coming-out, gaat hij homofeestjes af en krijgt hij een jonge minnaar. Daarnaast wordt de film opgetuigd met allerlei ‘grappige gesprekken’ met de hond Arthur en met spitsvondige animaties die Oliver maakt als grafisch ontwerper. Kortom, alle ingrediënten lijken aanwezig voor een echt ‘innemende’ film.
Het woord ‘innemend’ suggereert dat de film jou, als kijker, voor zich inneemt. Maar hier zou ik met de befaamde Hollywoodproducer Samuel Goldwyn willen zeggen: ‘Include me out’. De recensies hadden me over de streep getrokken om Beginners te gaan bekijken, ook omdat het samenspel van de hoofdrolspelers omstandig werd geprezen. Enerzijds hadden de critici zeker gelijk: er is weinig op Beginners aan te merken, laat staan op de prettige chemie tussen de personages, maar anderzijds is juist dat wat eraan schort. De film is te gemoedelijk en in feite werd dat vóór de begincredits al aangekondigd met de logo’s van Universal en Focus Features.
Meerdere kapiteins
Focus Features is van origine een productiehuis van onafhankelijke (lowbudget) films, maar maakt sinds 2002 deel uit van Universal Studio’s, dat op zijn beurt weer een divisie is van het grote mediaconcern NBC. En binnen die constellatie is Focus Features mee verantwoordelijk voor een hele rij ‘innemende’ titels: Lost in Translation (Sofia Coppola, 2003), 21 Grams (Alejandro Gonzalez Iñarritu, 2003), The Motorcycle Diaries(Walter Salles, 2004), Brokeback Mountain (Ang Lee, 2005), Milk (Gus van Sant, 2008), en In Bruges(Martin McDonagh, 2008). [1]
Als een kunstwerk de indruk wekt dat het autonoom gemaakt is, wordt het meestal gewaardeerd
Deze ontwikkeling, waarbij grote studio’s kleine, op onafhankelijke films gerichte maatschappijtjes annexeren, gaat terug op het onverwachte succes van kleinschalig geproduceerde films, zoals Sex, Lies, and Videotape (Steven Soderbergh, 1989) en Reservoir Dogs (Quentin Tarantino, 1992). Grote studio’s raakten in zulke films geïnteresseerd vanwege de simpele rekensom: als ze zo veel meer geld opbrengen dan wat ze gekost hebben, dan durven we er wel een bescheiden investering tegenaan te gooien. De ‘Indiewoodfilm’ was geboren: een combinatie van independent en Hollywood met een onmiskenbare hiërarchie. Zo’n hiërarchie komt aan de oppervlakte bij controversiële projecten. Bij het seksueel geladen Kids(Larry Clark, 1995) en bij de politieke documentaire Fahrenheit 9/11(Michael Moore, 2004) dwong het grote en conservatieve Disney zijn ‘rebelse’ Miramax-tak om beloofde investeringen niet uit te voeren. Film mag zich in volle glorie als ‘autonome kunst’ presenteren, tenminste zolang het de big business welgevallig is. Als een kunstwerk de indruk wekt dat het autonoom gemaakt is, wordt het meestal gewaardeerd. In de cinema – of beter gezegd, de filmindustrie – geldt dat des te meer, aangezien het maken van een film een proces is met meerdere kapiteins op een schip die lang niet altijd dezelfde belangen behartigen. Legio zijn de verhalen van de machtige studiobazen en de megalomane producers die, vooral in de periode van het studiosysteem in de jaren 1930 en 1940, hun visie wilden opleggen aan de regisseurs. De cinema is van oudsher een medium dat constant schippert tussen financiële en artistieke overwegingen. Geldschieters willen maar al te graag de creatieve oprispingen van de makers intomen: ‘Denk je dat het publiek dat wel zal begrijpen?’, zo zal de producer de regisseur keer op keer voorhouden.
De mare gaat dat Alfred Hitchcock, om de invloed van studio’s te omzeilen, met uitvoerige storyboards werkte en precies wist hoe elke film eruit zou zien. Hij schoot niet meer takes dan strikt nodig, zodat de studio niet alsnog kon besluiten om extra materiaal te gebruiken of in te voegen. Het verhaal over deze werkwijze bleek later wat aangedikt, maar is symptomatisch voor de pogingen van een regisseur zoals Hitchcock om de zeggenschap van producenten in te dammen.
Een film waarmee producenten zich amper bemoeid hebben, roept doorgaans positieve associaties op. Zo’n film roept de belofte op van spontaniteit, authenticiteit en verrassing. Deze associaties zijn een onontbeerlijk criterium voor de zogeheten ‘politique des auteurs’. In een beroemd polemisch essay uit 1954 betoogde François Truffaut dat de regisseur verantwoordelijk moest zijn voor de totale film, van eerste scriptversie tot eindmontage. In de filmkritiek werd ‘auteur’ als geuzennaam gebruikt voor regisseurs die erin slaagden een persoonlijke stempel op de film te drukken. Zo’n stempel zou vooral zichtbaar zijn in particuliere, stilistische kunstgrepen.
INDIEWOOD ALS LABEL
In hedendaagse promotiecampagnes zal elk argument dat een ‘auteursfilm’ suggereert, dankbaar worden uitgebuit. Zo wordt in nagenoeg elk stuk over Beginners gewezen op het openlijk autobiografische gehalte van de film. In interviews benadrukt regisseur Mills dat sommige stukken tekst letterlijk door zijn eigen vader tot hem zijn gesproken, zoals de zin die het verstandshuwelijk van zijn ouders bezegelde: ‘Your mother took off her Jewish badge, and I took off my gay badge, and we got married’.
Beginners toont hoe een groot deel van de zogeheten ‘betere’ Amerikaanse cinema in een spagaat gevangen zit
Daarmee etaleert zich de keerzijde van deze Indiewoodtendens. Beginners is een persoonlijk getinte film die door de subdivisie wordt afgeleverd als alternatief voor de mainstream, maar de supervisie berust bij de grote bazen. Indiewoodfilms mogen apart zijn, als ze kunnen worden aangeprezen als ‘cool’. Op deze manier vinden de studio’s via hun subdivisies een vorm van ‘hip consumentisme’ opnieuw uit, volgens Geoff King in zijn studie Indiewood, USA. Het levert gladgestreken buitenissigheid op, zoals Lost in Translation of Little Miss Sunshine (Jonathan Dayton en Valerie Faris, 2006). Als concessie aan de marketingwetten wordt de eigenzinnigheid van filmmakers ingetoomd.
Ook Beginners lijdt onmiskenbaar aan deze ‘moderne kwaal’. Het is een film die ongetwijfeld hoog scoort bij de ‘like’-buttons, want hij is te sympathiek om te haten. Maar behalve innemendheid wil Beginners vooral uitstralen dat hij van gebaande paden afwijkt. Focus Features geeft op zijn website het verhaal een zeker gewicht mee door de film in een traditie van belangwekkende ‘vader-zoonfilms’ te plaatsen: Chaplins The Kid, De Sica’s Ladri di Biciclette, Rays Rebel Without a Cause, en Sheridans In the Name of the Father. Ook benadrukt Focus Features de achtergrond van Mills als grafisch artiest door hem in een rij te plaatsen met andere kunstenaars die zich met film bezighielden, zoals Salvador Dali, Andy Warhol en Vito Acconci.
Zulke verwijzingen naar klassieke films of avant-garde-artiesten zijn te veel eer voor een ‘innemende’ film die voornamelijk een gulden middenweg bewandelt. Een Indiewoodfilm als _Beginners_toont hoe een groot deel van de zogeheten ‘betere’ Amerikaanse cinema in een spagaat gevangen zit. Ze willen zich zo graag etaleren als tegendraads en onorthodox, maar ondertussen hangt er de schaduw over dit type films om zich niet van de Facebook-generatie te vervreemden. Indiewood is een toonbeeld geworden van de spanning tussen kunst en commercie, tussen een hang naar autonomie en conventies. En omdat commercie en conventies het primaat blijven voeren, zal deze tak van cinema zich nauwelijks aan de haren uit het moeras van deze spanning kunnen trekken. Indiewood is een beetje vreemd, maar helaas niet meer dan een beetje.
[1]Specialty divisions als Focus Features, waarbij grote studio's onafhankelijke kleine productiehuizen overnemen om hun aandeel op de meer cinefiele markt te vergroten, werden de laatste jaren vaak opgedoekt.