Het toneeldagboek van Eric De Kuyper

Door Karel Vanhaesebrouck, op Fri Sep 07 2012 11:12:25 GMT+0000

In Applaus bundelde professioneel savoureur Eric de Kuyper een aantal mooie teksten over theater, ballet en opera. In zijn typische meanderende stijl schetst de Kuyper zijn traject als kijker. Kijkervaringen worden consequent ingebed in persoonlijke herinneringen. Samen bieden ze de lezer een inkijk in het individuele culturele geheugen van een gretige kijker die streng is, maar ook altijd liefheeft.

53_Vanhaesebrouck.jpgEric de Kuyper kennen we vooral van zijn mooie autobiografische romans, zoals Aan zee (1988) en De hoed van tante Jeannot (1989). Maar die boeken zijn slechts een deel van de Kuypers oeuvre. Een heel leven lang schreef en doceerde de Kuyper over film, theater, dans en cultuur in de brede zin van het woord. Filmliefhebbers kennen hem van zijn Filmische hartstochten (1984) en van het erg mooie De verbeelding van het mannelijke lichaam. In Applaus vinden we nu een aantal kunstkritische teksten, eveneens met expliciet autobiografische inslag. En ook in dat boek toont de Kuyper zich een minzame verdediger van een toegankelijk elitarisme. Moedwillig ontrendy, altijd een beetje out of time, maar nooit als brompot. Vaak levert dat erg verrassende beschouwingen op.

Sommige stukken in Applaus zijn iets langer en diepgaander, andere zijn dan weer puntige schetsen die zachtjes en ongemerkt langs een specifieke herinnering heen schuiven. De bundel valt grofweg uiteen in drie delen, die achtereenvolgens een aantal teksten over theater, dans en opera samenbrengen, en bevat grotendeels ouder materiaal dat aangevuld werd met verslagen van recente theateruitstappen, voornamelijk in het Ruhrgebied. Applaus eindigt met twee teksten – eentje over de Kuypers vroege leeservaringen, een tweede over architectuur – die strikt genomen buiten het onderwerp van de bundel vallen. En toch horen ze thuis in een inhoudstafel waarin de artistieke ervaring centraal staat.

De Kuyper houdt van de kunst, ook als die volgens hem de bal misslaat

De Kuyper houdt van de kunst, ook als die volgens hem de bal misslaat – die liefde voel je op elke pagina. Hij schrijft zelden als een criticus, maar eerder als een verwonderd kind: elke kijkervaring is een potentiële verrassing. Centraal in zijn teksten staat de kunst van het kijken, en niet een gedegen analyse van wat er te zien was. In sommige teksten, waarin je hem voelt zoeken naar de juiste woorden om het onzegbare te beschrijven, levert dat erg authentieke mijmeringen op. In andere teksten balanceert hij op de rand van het anekdotische en mis je een analyse ten gronde. Soms stopt een tekst, zoals zijn potentieel erg interessante beschouwing over de nieuwerwetse esthetiek van het lelijke, letterlijk te vroeg. De meeste teksten gaan overigens niet over theater, maar over naar theatergáán, over het ritueel van het theaterbezoek. Je reist als het ware mee met de Kuyper. Zijn theaterbezoeken zijn altijd verweven met het dagelijkse leven: soms wordt er letterlijk meer aandacht besteed aan de ingewikkelde ‘vervoer- en logeerprocedure’ eigen aan het theaterbezoek, dan aan de voorstelling zelf. De teksten in Applaus belichten die aspecten die noodgedwongen aan het oog van de theaterrecensent ontsnappen: de ogenschijnlijk banale, perifere aspecten van het theaterbezoek (de heen- en terugreis, de onmiddellijke omgeving van de schouwburg, de foyer, parkingproblemen enzovoort). In die zin doet de Kuyper eigenlijk niks anders dan de lijn van zijn eigen literaire werk consequent doortrekken naar zijn beschouwingen over een kunstvorm. En die lijn bevindt zich ergens tussen autobiografie en kunstkritiek in. Eigenlijk is het geen lijn, maar een soort rafelrand waarbij het onderscheid tussen beide eigenlijk van secundair belang is.

De Kuyper heeft daarenboven duidelijke ideeën over wat hij mooi en lelijk vindt. Ook in dit boek verdedigt hij zonder schroom ‘de goede smaak’. Die smaak is echter nooit vooringenomen, ook niet tegenover populaire cultuurvormen. Nadrukkelijk verzet hij zich tegen elke vorm van culturele dogmatiek, maar evengoed heeft hij een broertje dood aan het makkelijk zittende jasje van het postmodernisme. In zowat elke tekst toont hij zich een emotionele kijker die ontroerd wil worden, ondanks maar misschien ook met behulp van zijn kritische bagage, misschien zelfs in de eerste plaats bij een operavoorstelling: ‘Mij gaat het om die onverwachte en onverklaarbare irrationele opwelling die je tijdens een opera kan overvallen. Toegegeven, dat gebeurt maar zelden. Daarvoor echter gaat de operaliefhebber naar de opera; hij hoopt en verlangt opnieuw zo’n uniek moment te mogen beleven en hij weet uit ervaring dat hij dat van de opera kan verlangen.’ De Kuyper gaat naar een schouwburg om mee te leven, om meegevoerd te worden. Wanneer hij Kontakthof van Pina Bausch ziet, komt hij van de ene emotie in de andere terecht: ‘Al bij het eerste beeld (...) rollen de tranen over mijn wangen en telkens opnieuw, de hele avond door, krijg ik een brok in mijn keel. Regelmatig schiet ik ook in de lach of zit ik te grinniken.’ Theater moet tastbaar en concreet zijn, moet de lichamelijke verbeelding prikkelen van de kijker. Dat uitgangspunt komt het mooist tot uiting in de teksten over dans. De Kuyper neemt die kunstvorm heel erg au sérieux, door steeds opnieuw te benadrukken dat dans een autonome kunstvorm is die zijn toevlucht helemaal niet hoeft te zoeken tot allerhande externe illustraties, maar die over een eigen, mediumspecifieke taal beschikt.

In Applaus is ‘actualisering’ haast een scheldwoord

In zijn teksten over theater neemt hij verschillende malen de verdediging op van het moderne burgerlijke theater, een theater dat moedwillig dramatisch wil blijven, verhalen wil vertellen en personages ten tonele wil voeren, een theater dat meeneemt en vervoert. Weinig begrip weet hij dan ook op te brengen voor postmoderne regisseurs die het repertoire met een drilboor te lijf gaan. In Applaus is ‘actualisering’ haast een scheldwoord – meerdere malen pleit de Kuyper ervoor om teksten, hun complexiteit en hun historische bepaaldheid níét uit de weg te gaan. Dat is erg uit de tijd, maar daarom best verfrissend. In andere teksten (bijvoorbeeld over het theatergordijn) irriteert die anachronistische blik, vooral bij analyses van recente opvoeringen: niet in alle teksten levert die tegendraadse kijkhouding dus interessante gedachten op.

Applaus is echter in de eerste plaats een persoonlijke kijkgeschiedenis en daarom een uniek document dat, zij het op een erg verschillende toon, aansluiting zoekt bij het werk van bijvoorbeeld Roland Barthes en Bernard Dort of, dichter bij huis, Martin Schoutens toneeldagboek Een jaar in het duister. Applaus is een mooie intellectuele autobiografie die ons herinnert aan de rol die cultuur in een (jong) leven kan spelen – of hoe ontroering ook opvoeding is.

Eric de Kuyper, Applaus, Nijmegen: Vantilt, 2012, ISBN 9789460041037.

Karel Vanhaesebrouck doceert theater- en cultuurstudies aan de Université Libre de Bruxelles en aan het Rits.