Het theatergebouw van de toekomst

Door op Fri Sep 09 2011 09:31:24 GMT+0000

Leuven heeft er een nieuwe cultuurstek bij. Het Openbaar Entrepot voor de Kunsten (OPEK) is het jongste voorbeeld van een ander denken rond culturele architectuur. Tegenover het verwijt dat kunst elitair en exclusief is, leggen theaters architecturaal steeds meer de nadruk op ‘openbaarheid’. Het theatergebouw van de toekomst is transparant, multifunctioneel en publieksbetrokken. Gaat de praktijk al ver genoeg?

48_VanraefelghemOPEK(c)ClaraHermans.jpgDe laatste twintig jaar zijn in België heel wat theaters gebouwd, verbouwdof ondergebracht in vrijgekomen, al dan niet historische panden. Die bouwwoede kwam er niet louter op initiatief van de cultuursector. Lokale besturen willen met zo’n architecturale profilering van kunst en cultuur ook zichzelf en hun stad in beeld werken. ‘Citymarketing’ is een cruciale motor geweest, en is dat nog. Terwijl in de jaren 1980 nog elke beschikbare ruimte gebruikt werd, zonder veel aandacht voor de architectuur van die ruimte, de relatie met de stad of de beleving van de bezoeker, ruimde dit idealisme vanaf de jaren 1990 plaats voor een meer commerciële aanpak. In Alles wordt rustig, het verhaal van de kunstencentra (1999) stelt Wim Cuyvers: ‘het is pas op het ogenblik dat de kunstencentra ten volle deel zijn gaan uitmaken van het kapitalistische economische systeem dat zij de architectuur ter hulp geroepen hebben: de economie eist dat de dingen zich aantrekkelijk presenteren om de interesse van het kooppubliek op te wekken.'  Met grootse culturele optrekjes van vermaarde architecten proberen centrumsteden als Gent, Brussel, Antwerpen en Brugge hun stad als trekpleister te promoten. Een nieuw theater moet de buurt commercieel doen heropleven.

Is die city branding intussen niet voorbijgestreefd? De digitale ontwikkeling, de algemene globalisering en commercialisering, de geest van cultuurbezuinigingen en de stagnerende belangstelling voor theater zorgen ervoor dat instellingen zich veeleer met het publiek zelf moeten gaan bezighouden. Hoe hou je de klanten betrokken? Theaters versterken hun publiekswerking, organiseren steeds meer debatten en concerten, experimenteren met prijszetting, proberen met allerlei festivalletjes de sociale functie van theaterweer op te waarderen. Welke kansen liggen er in het herdenken van hun gebouw?

MEERDERE FUNCTIES ONDER ÉÉN DAK

Met het boek Beyond the black box and the white cube (2009) opende de Nederlandse LAgroup, ‘adviesbureau in de volle breedte van de vrijetijds- en cultuursector’, het debat rond de toekomst van de theaterarchitectuur. Op basis van hun studie naar ruim 250 internationale, 21e-eeuwse cultuurgebouwen pleiten cultuuradviseurs Johan Idema en Roel van Herpt voor 'een programmatorische vernieuwing van het cultuurgebouw: theaters waar je de hele dag kan verblijven, die de publieke ruimte van de stad verlevendigen, hun depots openstellen en hun gevels benutten voor kunstprojecten.' De samenleving is veranderd, waardoor ook het publiek nieuwe behoeften voelt, aldus de auteurs. ‘Musea en theaters willen, kunnen én moeten meer aanvangen met hun gebouw: andere manieren van presenteren, veelzijdiger activiteiten, een betere bediening van het publiek en een grotere betekenis voor de stad.'

Musea en theaters willen, kunnen én moeten meer aanvangen met hun gebouw

Het theatergebouw van de toekomst is geen zaak van zaalopstellingen, belichtingstechnieken of akoestische verbeteringen. Het is in de ruimtes buiten de zaal dat een cultuurgebouw zijn vriendelijker, spannender en veelzijdiger gelaat kan tonen, of zijn wederzijdse relatie met de stad kan ontwikkelen. Het zijn de plaatsen waar toeschouwers en spelers zich voorbereiden op elk hun ‘rol’ tijdens de voorstelling: de inkomhal, het foyer, de omgeving rond het gebouw. In het oude théâtre à l'italienne speelde zich daar het spel van 'zien en gezien worden' af. In het theatergebouw van de toekomst valt onder die term een veel complexer geheel van functies. Hoe versterk je de aantrekkingskracht van je gebouw buiten de theateruren? Hoe geef je het een hogere verblijfskwaliteit, bied je het publiek een rijker en gevarieerder cultuurbezoek? Dat zijn de vragen die er vandaag toe doen.

HET ENTREPOT: CULTURELE CO-HOUSING

Het Openbaar Entrepot voor de Kunsten, verbouwd door architectenbureau T'Jonck-Nilis, past in dit toekomstgerichte profiel. Het is veel meer dan een zaal met inkomhal. Werkateliers voor dramastudenten, vergaderzalen, kunstenaarsateliers, repetitie- en performancelokalen voor dans en muziek: samen zorgen ze voor een geheel van ruimtes waarvan de verschillende functies elkaar moeten versterken. Ook de gebruikers van OPEK zijn divers: het stedelijk sociaal-artistieke project De FactorY, de theatergezelschappen Braakland/ZheBilding en fABULEUS, de kunsteducatieve organisaties Artforum, Mooss en WiSPER, en de drama-afdeling van het Lemmensinstituut. Stuk voor stuk kampten ze op hun vorige stek in Leuven met logistieke en infrastructurele problemen. Vergelijk hun samenscholing dus met co-housing binnen de woningbouw. Samenhokken werkt niet alleen kostenbesparend, maar voorziet ook in functies die elke 'familie' afzonderlijk zich nooit zou kunnen veroorloven.

Architecturaal zet OPEK in op zijn theaterzaal in strobalen en leem. Deze wurmt zich als een 'te dikke' doorheen de strakke betonarchitectuur. Eenvoudige gipsplaatwanden delen het open plan van het oude douanegebouw verder op. Vergaderzalen worden afgesloten met glaswanden. Circulatie en overlopen worden breed gehouden, waardoor ze ook de rol van 'ruimte' op zich kunnen nemen. Kortom, letterlijk en figuurlijk voelt het Entrepot als een open huis. Doorkijken, in elkaar overlopende ruimtes en dieptezichten openbaren niet alleen de interne werking van het gebouw, maar bieden ook een inkijk in de werkzaamheden ‘in’ het gebouw. Het werkings- en creatieproces wordt blootgegeven. Dat moet het publiek prikkelen en verwonderen om ook het eindresultaat te komen bekijken. Het bevordert tegelijk een interessante kruisbestuiving tussen kunstenaars, publiek en cursisten/studenten.

BRONKS WORTELT ZICH IN DE STAD

Eenzelfde filosofie rond transparantie en multifunctionaliteit kenmerkt niet enkel de nieuwe bijbouw van deSingel of de Kuub van de Warande, maar ook het recent opgetrokken gebouw van jeugdtheater Bronks aan de Brusselse Varkensmarkt. Zoals een jonge boom zijn plek zoekt in een dicht bos, zo gedraagt de realisatie van Martine De Maeseneer Architects zich in de Brusselse stadskern. De grote glasfaçade – de letterlijke vertaling van de vraag naar een open huis – functioneert niet alleen als het reclamepaneel van Bronks. Het is ook de plek waar de verschillende takken van het theatergebeuren naar licht en lucht reiken. Het groen geverfde café, de vergaderzaal, de repetitieruimtes, de donkerbruine balie, de 'champagnebar' die uitgewerkt is tot een minitheater: elk zoeken ze via de gevel een relatie met de straat en bieden ze de toevallige passant een inkijk in de werkzaamheden en de dynamiek van het gebouw. Enkel de blackbox-zaal achteraan op het perceel blijft buiten het zicht, maar ook zij snoept daglicht via de open geplooide achtergevel.

48_VanraefelghemBRONKStheatervoorgevelfrontaal-FotoFilipDujardin.jpgVoor de beperkingen van het perceel en de verplichte aansluitingen met de buren bedacht De Maeseneer een aantal ingenieuze oplossingen. Ruimtes kregen een dubbele functie, waardoor een bijna continue bezetting mogelijk is en Bronks er van op de straat steeds bedrijvig uitziet. Om de circulatie te kunnen sturen naargelang de gebruikers en de activiteit, werd de traphal uitgerust met speelse spiegelwanden in 'Alice in wonderland-stijl'. De bouwhoogte verplichte de architect dan weer tot een ondergrondse balie: Bronks wortelt zich letterlijk in de grond. Visueel en architecturaal moet tussen het theater en de stad een intense relatie ontstaan. Het Bronksgebouw sleepte er onlangs nog een nominatie voor de Mies van der Rohe prijs mee in de wacht. Maar hoe mooi al die ideeën ook klinken, wat vertelt de praktijk? Kunnen de juiste architecturale uitgangspunten het theater echt een bloeiende toekomst verzekeren?

WERKING EN GEBOUW IN BALANS

Scepsis is geboden, leert het geval van de Beursschouwburg. Het Brusselse kunstencentrum werd tussen 2001-2004 verbouwd door B-architecten, precies met het doel om meer openheid te creëren. Het architectenbureau ontwierp een ‘interne straat’ waarop alle functies aansluiting vinden. Ze kan gebruikt worden als laad- en loszone, als binnenplein en zelfs als theaterscène. Alle verschillende circulatiecircuits van bezoekers, acteurs en technici kruisen zich in deze centrale hal. Mooi uitgangspunt, die smeltkroes, maar het geheel werkt niet. De straat moest om veiligheid- en brandtechnische redenen afgesloten worden. De theaterzaal haalde niet de standaardafmetingen, theatermakers voelen er zich beperkt. Ook akoestisch zijn er mankementen, zowel in de zaal als tussen de ruimtes onderling. Tussen architecturale ideeën en de gebruiken van theater staan nu eenmaal wetten in de weg, en praktische bezwaren. De architectuur voorziet de mogelijkheden, maar net zo belangrijk is de werking, de exploitatie en de programmering. Waar het ene primeert op het andere, of vice versa, krijg je ofwel lege ofwel lelijke architectuur.

48_VanraefelghemOPEK(c)ClaraHermans2.jpgMisschien was dat nog wel wat het meeste opviel aan het persbericht van OPEK. ‘Het Openbaar Entrepot voor de Kunsten wordt een ontmoetingsplek waar jong en minder jong kunst maakt of meemaakt, waar jong talent samenwerkt met ervaren kunstenaars, waar een actief en gemotiveerd publiek elkaar ontmoet tijdens voorstellingen, workshops, masterclasses, festivals of eenvoudigweg in het café met uitzicht op de Vaartkom. Als artistiek laboratorium maakt het OPEK nieuwe, inspirerende verbindingen mogelijk tussen kunst, educatie en publiek.’ Ligt precies in deze visie de basis voor een theatergebouw van de toekomst? De co-housende families van OPEK willen een actieve toeschouwer creëren. De combinatie van de verschillende organisaties resulteert in een gebouw waar alle generaties samenkomen om theater en dans te zien, te studeren, te oefenen. Vooral die betrokken kruisbestuiving moet het geheel interessant maken. Werking en architectuur zijn in balans.

NIEUWE MODELLEN

Stijn Devillé, artistiek leider van Braakland/ZheBilding, spreekt van een nieuw model, dat op twee grote peilers steunt: participatie en community. Het was het oude douanegebouw zelf dat tot samenwerking uitnodigde, terwijl dat niet de oorspronkelijke opzet van de organisaties was. 'Mochten wij naast elkaar blijven werken in eenzelfde gebouw, zou dat een gemiste kans zijn', aldus Devillé. De intenties tot openheid en onderlinge betrokkenheid zijn er dus, maar de concrete realisatie ervan valt natuurlijk af te wachten. In hoeverre is dit niet gewoon een terugkeer naar de kunstensite uit de jaren 1980? Hoe zal deze kruisbestuiving de artistieke productie en de eigenheid van de verschillende theatergezelschappen beïnvloeden?

48_Vanraefelghem_BRONKStheaterdetailnacht-fotoFilipDujardin.jpgOok Bronks werkt aan een evenwicht tussen zijn open gebouw en zijn werking, zij het op een andere manier. Als verschoppeling uit de Beursschouwburg, waar Bronks lange tijd samen huisde met andere organisaties, koos directeur Oda Van Neygen voor een eigen stek in een grotendeels allochtone buurt. In plaats van een samenwerkingsverband met anderen, wil Bronks zich prioritair op die stedelijke omgeving richten. Het wil 'een huis voor iedereen’ zijn. Door zijn gebouw open te trekken, wordt ook zijn theatergebeuren deel van het plein, van de stad en de mensen. Welk effect dat geeft, blijft natuurlijk koffiedik kijken. Vaak helpt een nieuw cultuurgebouw zijn buurt te ontwikkelen en een gunstig klimaat te creëren voor andere culturele activiteiten. De varkensmarkt is daar erg ontvankelijk voor. Winkels, cafés en restaurants vestigen zich in de buurt om mee te genieten van de heropleving waar Bronks mee de aanzet toe gaf en op zijn beurt ook weer voordeel uit haalt. Maar wat zal de invloed van die commerciële activiteiten op de nabijgelegen woonbuurt zijn? Bronks zou niet het eerste cultuurhuis zijn dat onbewust een proces van gentrificatie mee in gang steekt.

BLIJFT BELGIË ACHTER?

Hoewel de praktijk van dit nieuwe denken rond het theatergebouw zeker nog vragen oproept, zijn het kleine, gereserveerde en weloverwogen stappen in de goede richting. Architectuur die meer openheid en nauwere relaties met het publiek betracht, kan niet bestaan zonder een parallel engagement van de werking zelf. Coalitievorming van architecturale met sociale en/of commerciële functies levert het beste resultaat. Wel valt op dat er in België nog vrij beperkt over die gecombineerde functies wordt gedacht. In het buitenland zie je in cultuurinstellingen ook heel andere functies ingebouwd worden, zoals retail, horeca, ateliers of crèches. Moeten we ook in dit kleine Belgenland, zo groot op het gebied van theater, niet eens een stap verder wagen als het op theaterarchitectuur aankomt? Veel zal wel te maken hebben met budgetten. Of is het Belgische realiteitszin? Geloven dat een gebouw op zich mensen samenbrengt, is en blijft natuurlijk een sociaal fantasme. Maar: people meet in architecture. Het is aan de architectuur om de ruimte te voorzien waar cultuurbezoekers elkaar kunnen ontmoeten in ideale omstandigheden. Kiezen voor een open theaterstructuur, voor een dialoog binnen het gebouw én met de omgeving, is kiezen voor de toekomst.

Letterlijk en figuurlijk voelt het Entrepot als een open huis

Een werkpunt blijft het beleid. Dat investeert vaak nog steeds louter in de infrastructuur, in de bakstenen. Beleidsmakers die niet verder denken dan glaspartijen, parken en bankjes, en architectuur louter beschouwen als een inpakdienst, lijden precies aan dat genoemde sociale fantasme. Om van theater een ware sociale katalysator te maken, moeten minstens even veel middelen uitgaan naar de werking, de programmering en de culturele exploitatie zelf. Pas als een nieuw cultuurgebouw mag ambiëren een kunsten- én ontmoetingsplek te zijn, open voor de betrokkenheid van zijn publiek, kan het werkelijk een theatergebouw van de toekomst zijn.

Philine Vanrafelghem studeerde Architectuur en Theaterwetenschappen, en werkt voor architectenbureau Barak. Dit artikel is het resultaat van haar stage bij rekto:verso.

www.opek.be, www.bronks.be