Het museum als experiment

Door op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

Wat dóe je in een museum? Zodra we onszelf bewust worden van deze vraag zal het museum ogenblikkelijk op een andere manier gaan leven. Het Van Abbemuseum in Eindhoven stelt in haar anderhalf jaar durende project Play Van Abbe de conventies rond het museumbezoek in vraag.

Een van de merkwaardigste maatschappelijke relicten van de achttiende-eeuwse Verlichting is het museum. Het publieke artefactendepot is een toonbeeld van maatschappelijk optimisme. Het werk wordt getoond om de bezoeker ontzag te laten voelen voor het grotere sociale geheel waarvan hij of zij deel uitmaakt. Daarenboven wordt de bezoeker ook nog eens blootgesteld aan de blik van anderen, waardoor hij zichzelf als het ware associatief verbindt met de uitgestalde kunst. Dat is het idee van een museum zoals het aan ons is overgeleverd en waar de curator van de eenentwintigste eeuw een antwoord op zal moeten geven.

Het Van Abbemuseum in Eindhoven opende op 28 november de eerste tentoonstellingen van het achttien maanden durende project waarin de vraag naar de betekenis en maatschappelijke rol van het museum vandaag centraal staat. Play Van Abbe is een onderzoek naar de ervaringen van de bezoeker. De confrontatie met de rijke collectie van het Van Abbemuseum boort de verbeelding aan en maakt van de bezoeker een medespeler. De bezoeker wordt er niet alleen toe aangezet kunst te consumeren. Hij wordt ertoe verleid een actieve rol in te nemen ten opzichte van het betekenis- en verbeeldingsproces. Hij wordt zo een speler in een kunstspel. Dat spel staat niet los van de samenleving, maar maakt er op een actieve manier deel van uit.

Na een decenniumlange sluiting, waarbij het Van Abbemuseum in de jaren 1990 werd verbouwd door architect Abel Cahen, stapte het museum in 2003 de eenentwintigste eeuw in. Het gevoel dat een museumbezoek een actieve zoektocht is, wordt versterkt door de desoriënterende beklimming van de nieuwe toren. Zelden kwam de tegenstelling tussen oud en nieuw zo goed tot uitdrukking als tijdens _Play Van Abbe_. Wie kiest voor de zalen in het oorspronkelijke deel van het gebouw, maakt een sprong in de tijd. De collectietentoonstelling zoals directeur Rudi Fuchs die in de zomer van 1983 presenteerde, wordt hier volledig gereproduceerd. Het resultaat is een magische confrontatie: niet alleen de intentie van de kunstenaars, maar ook de intentie van de curatoren, geven ons een inzicht in het _élan vital_ van vervlogen tijden.

In de nieuwbouw treffen we dan, parallel aan deze tijdsvervreemdende herhaling, de tentoonstelling van 2009 aan: Vreemd en vertrouwd, een presentatie van recente aanwinsten van het museum door de huidige directeur Charles Esche. Dit is duidelijk een interactieve presentatie van de eenentwintigste eeuw. De naambordjes bij de werken zijn geflankeerd door 'verborgen woorden' die alleen zichtbaar worden door middel van een rode foliesheet en die inzicht geven in mogelijke interpretaties van een kunstwerk. De betekenis van een werk mag dus verborgen blijven — Esche zegt zelf dat de ervaring met kunst gaat om verbeelding en niet om betekenis —, maar kan zichtbaar gemaakt worden en geeft een aanzet tot verschillende interpretatiemogelijkheden. In 2009 is het mogelijk de destructieve kracht van de onzekerheid rond een kunstwerk te bezweren door middel van voorgebakken duidingen. Kunst hoeft dan ook niet meer als een licht verteerbare maaltijd gepresenteerd te worden, zoals dat in 1983 nog nodig was. Doordat de betekenissen ingefluisterd worden door de curatoren is een grotere stortvloed aan kunstobjecten mogelijk.

De derde parallelle tentoonstelling _Rien ne va plus_ door conservatoren Christiane Berndes en Diana Franssen stelt vervolgens de kunst zelf in vraag. Zo is er het _Kabinett der Abstrakten_, een kabinet waarin gespeeld wordt met de vraag naar originaliteit en reproductie van kunstwerken, zoals die al door Walter Benjamin werd gesteld. Een collectie van slechte reproducties van modernistische meesterwerken van schilders als Mondriaan, Picasso en Malevitsj worden getoond, waarbij eerder onze iconische herinneringen worden aangesproken, dan dat we geraakt worden door de originele materiële verschijning van deze kunstwerken.

Met directeur Charles Esche kwam de nadruk sterk op educatie te liggen. Een museum moet zichzelf telkens afvragen welke boodschap het aan de maatschappij wil overbrengen en op welke manier. In het eerste deel van het project Play Van Abbe wordt het museum vergeleken met een spel, waarin de bezoekers, curatoren en kunstenaars de spelers zijn. Tijdens de opening werden er blind date-rondleidingen georganiseerd door professionals van buiten het artistieke domein. Op deze manier kwamen andere verhalen aan bod dan die van de curatoren zelf. Een performance-ceremonie van Public Movement, Also Thus! liet het publiek deelnemen aan een dualistisch spel waarin twee groepen mensen recht tegenover elkaar kwamen te staan in tegenstrijdige standpunten als 'Geert Wilders moet worden berecht' en 'Geert Wilders hoeft niet te worden berecht'. Twijfel werd niet toegestaan, wat soms leidde tot verscheurende keuzes. Het publiek vergat haast aanwezig te zijn in een traditioneel museum en had eerder het gevoel deel uit te maken van een vernieuwingsbeweging in de kunstpresentatie waarbij het museum fungeerde als artistieke speeltuin.

Als we het museum zien als een spel en de bezoekers als spelers dan moeten we ons afvragen wat de regels zijn. Een fragiel zandtapijt van Broodthaers stelt de meest cruciale regel: enkel kijken, niet aanraken. Sommige regels kunnen gebroken worden, maar andere duidelijk niet. Zijn dat niet de basisvoorwaarden voor een geslaagd spel? Het is niet helemaal duidelijk of _Play Van Abbe_ een experiment is om het museum als spel te zien, of dat het tijd wordt om met het 'spel' dat een museum sowieso is, te experimenteren. In het eerste geval zijn we namelijk enkel op zoek naar de definitie van de regels die altijd hebben gegolden in musea. In het tweede geval, waarin we echt iets kunnen veranderen, moet het museum accepteren dat regels gebroken worden. De moedige pogingen van het Van Abbemuseum zouden zich dan ook tegen zichzelf kunnen keren. Elke experimentele onderneming om zichzelf in vraag te stellen heeft immers iets suïcidaal. In het geval van _Play Van Abbe_ kan het misschien maar tot twee dingen leiden. Ofwel spatten de revolutionaire krachten van El Lissitzky over op de bezoeker die op een dag in een futuristische furie zijn stanleymes door een monochroom van Richter haalt, ofwel speelt de bezoeker het spel van interactief experiment braaf mee en dan worden het achttien lange maanden.