Het cureren van vandaag en morgen

Door Anne Breure, Lara Staal, Dries Douibi, Michiel Vandevelde, op Tue Nov 24 2015 12:13:19 GMT+0000

Wat is de positie van de curator in de eenentwintigste eeuw? Hoe kan cureren een belofte voor de toekomst inhouden? Hier elf voorlopige standpunten van vier jonge curatoren: twee uit Brussel, twee uit Amsterdam. Niet allemaal zijn ze het met elk punt eens. Wel zijn ze het erover eens dat ze het er niet over eens hoeven te zijn. Dat elk voorstel een uitnodiging kan zijn tot een tegenvoorstel.

  1. Cureren is een kunstpraktijk. In 2004 riep beeldend kunstenaar Daniel Buren: ‘Where are the artists?’ Hij vond de dominante ingrepen van curatoren op kunstwerken maar niets. Wel, Daniel: ‘The artists are here, they became curators.’ De curator is immers méér dan enkel de katalysator van kunstwerken. Want hoe je het ook draait of keert, steeds is cureren ook een ingreep op de kijk op het werk. Dat moeten we niet verstoppen, maar juist vieren. Cureren maakt deel uit van het kunstenaarschap zelf, net zoals choreograferen of componeren. Maakt dat van de curator een ‘über-kunstenaar’, die van andermans kunstwerken één grote collage maakt waarvan hijzelf de auteur is? Niet noodzakelijk. Zolang cureren oog blijft hebben voor de kracht van elk afzonderlijk element, behoudt elk werk zijn eigen waarde, terwijl de finale zeggingskracht ervan wordt vergroot.

  2. Cureren verschilt van programmeren. Programmeren is afficheren: verschillende werken verdelen over verschillende ruimtes binnen één kalenderjaar. Programmeren is organiseren: voor elk werk de beste condities, de juiste zaal, het aantal toeschouwers in die zaal. Cureren daarentegen is relateren: werken doen vibreren met elkaar en met openbare gesprekken, lezingen, installaties en teksten. Cureren is creëren: een bredere context, een bepaalde focus, een bepaalde blik bij de toeschouwer bij diens poging tot interpreteren. Cureren moet ook de relaties tussen de gekozen elementen transparant maken. Zo wordt de curator aanspreekbaar op zijn keuzes en ontstaat er ruimte voor kritiek.

  3. Cureren is oriënteren. In deze tijd van te veel informatie moet de curator bovenal gidsen. Uit de oneindige poel van artistiek én niet-artistiek materiaal put hij nieuwe ficties, maar dan als hergebruik. Het alfabet van de kunst heeft geen nood aan nieuwe letters, wel aan nieuwe ordeningen van de bestaande tekens, aan nieuwe betekenissen die een diepere lezing mogelijk maken. In deze tijd van kapitaal, groei en winst moeten we af van het idee van vernieuwing en nog méér productie. Wat in onze jungle van overvloed nodig is, zijn wegwijzers die het de toeschouwer mogelijk maken zich te verhouden tot informatie.

    69_Breure_etal_© Jacky De Groen_700.jpg
  4. **Cureren schept kennis uit informatie.**Hoe sneller en overvloediger de informatie, hoe minder ze vertelt. Om er kennis van te maken, dient ze vernauwd en vertraagd te worden. Cureren is dus ritmeren: hiaten, witregels en denkruimtes maken in de stroom. Pas dan kan informatie kennis worden: wanneer ze ons tot denken provoceert.

  5. Cureren moet conflicteren. Laten we artistieke conflicten niet langer verbergen, maar juist uitspelen als een bron van discussie en mogelijke verandering. Het conflict speelt zich af in de ruimte tussen de werken, in het hoofd van de kijker. Want niet de kunstenaar is de auteur, wel de toeschouwer. Cureren is niet harmoniëren, maar helpen botsen. Toch is dat conflict nooit een doel op zich, wel een kwestie van precisie, nuance en subtiliteit. Waar we naar op zoek moeten, zijn inhoudelijk verwante werken met een ‘andere’ ideologie. Zo valt te ontsnappen aan de heersende politieke status-quo: de zogenaamde ‘derde weg’ die in navolging van econoom Francis Fukuyama zo dominant geworden is en ook het huidige politieke denken nog steeds verregaand bepaalt.De publieke sfeer bestaat daarentegen uit tegengestelde belangen, groepen, individuen. Het theater kan – om met politiek filosofe Chantal Mouffe te spreken – functioneren als ‘agonistische ruimte’. Het gaat er niet om het eens te worden en tot een gezamenlijke visie te komen. Het uitspelen van ieders positie in de publieke ruimte is een eerste stap naar de herwaardering van het begrip ‘burgerschap’.

  6. Cureren spaart de woede niet. Duurzame woede is de essentiële bron, de blijvende motorvan de curator. ‘We should be angrier than we are, much angrier, about what we’ve lost, rhetorically, collectively and ethically’, zei Tony Judt. Het is geen kwaadheid die blind is, maar een vorm van vragend engeëngageerd denken. Hoe kan cureren maatschappelijke onvrede niet kanaliseren, maar bestendigen? Hoe kan cureren ons door elkaar schudden in plaats van emotioneel te zuiveren? Het laatste wat de curator mag laten gebeuren, is dat de rode pluche de verontwaardiging opzuigt. Wat in de zaal is begonnen, dient daarbuiten doorgezet. Kunstwerken zijn van die woede niet het einde, maar de voortzetting.

  7. Cureren is een publieke zaak. Het theater iseen publieke ruimte met poreuze wanden. Het theater dat enkel voorstellingen voor de geprivilegieerden ontsluit, moet verworpen worden.Dat wil niet zeggen dat alles laagdrempelig moet zijn, wel dat we moeten zoeken naar directe relaties tussen kunstwerken en het denken over de wereld. De curator tracht de afstand tussen kunst en de wereld zo klein mogelijk te maken, maar niet zonder daar een artistiek kader voor te blijven handhaven. Het claimen van de ruimte van de kunst waarborgt de ruimte voor kritiek. Zo helpt elke voorstelling, lezing, dialoog of conferentie ons eraan te herinneren dat de wereld daarbuiten ook maar een van de mogelijke scenario’s is. Dat het telkens aan ons is, als bewoners, om die wereld te herscheppen waar nodig.
    69_Breure_etal_© Jacky De Groen2.jpg

  8. Cureren handelt in utopisch denken. Kunst doet geen voorstellen die meteen geïmplementeerd kunnen worden. Abstractie en verwarring zijn nodig om ze te blijven zien als een horizon, een vergezicht, een referentiepunt. Voor die utopische dimensie moet een radicale onaangepastheid in het werk behouden blijven. Net die ‘onmaat’ dwingt iedereen zich te heroriënteren. Het is die democratische potentie van voortdurende onderhandeling en correctie die de curator voorstaat.

  9. Cureren is ‘nieuwe’ elementen onthullen. Milan Kundera schrijft: ‘Een roman die niet een nieuw element van het bestaan onthult, is immoreel.’Zo moet ook de curator werken selecterendie de grootste kans in zich dragen om het publiek iets nieuws te vertellen. Niet omdat het publiek onwetend is, maar omdat ieder mens het recht heeft op de ontdekking van een nieuw element van het bestaan. ‘Nieuw’ zijn werken die de wereld als veranderbaar voorstellen, voorbij de status-quo. ‘Nieuw’ zijn verbindingen met domeinen buiten de kunst, die met hetzelfde thema bezig zijn. Die verbindingen uiten zich zowel in voorstellingen als in lezingen, publieke gesprekken, conferenties, workshops, leessessies en alles daartussenin. ‘Of het wel theater is’, is niet langer van belang. Instituten kunnen zoveel meer doen dan slechts werken te tonen over maatschappelijke vraagstukken.

  10. Cureren opent onvertelde verhalen. We dragen met z’n allen voortdurend bepaalde narratieven uit. Gezamenlijk moeten we ook een bewustzijn creëren over welke verhalen bevestigd worden en welke onuitgesproken blijven. De curator speelt daarin een sleutelrol. Hoe kan ieders recht op verhaal beschermd en gewaarborgd worden? Kunstinstituten beschikken over de mogelijkheid verhalen die structureel ongehoord blijven, publiek te maken.

  11. Cureren begint bij het eigen instituut. Elk instituut moet zijn eigen waarden keer op keer opnieuw bepalen én er zich consequent aan blijven meten. Hoe meer zekerheid het instituut heeft over zijn continuïteit, des te overtuigder moet het zichzelf telkens steen voor steen afbreken en weer steen voor steen opbouwen. Uit zichzelf. Niet van buitenaf. Van die continue heruitvinding is de curator de huiskunstenaar. Hij schrijft van die nieuw gedefinieerde waarden niet alleen het programma, maar daagt zijn instituut ook uit om er het levende laboratorium van te blijven: om deze waarden ook zelf dagelijks in de praktijk te brengen. Niet alleen aan de voorkant, op het podium, maar ook aan de achterkant, binnen de eigen werking. Een instituut als collectief kunstwerk. Een instituut als continu experiment.

Anne Breure is artistiek directeur van het Veem House for Performance in Amsterdam.

Dries Douibi en Michiel Vandevelde leiden als kunstenaar-curator mee het Brusselse kunstenfestival Bâtard.

Lara Staal is programmator bij productiehuis Frascati in Amsterdam.