Het cultuurbeleid ontcijferd

Door Tom Viaene, op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

In het culturele jaaroverzicht van 2010 zaten ook de besparingen van Joke Schauvliege. ‘Ik moet 3,9 miljoen zoeken’. Zo verantwoordde de minister alle stappen die volgden op haar beleidsnota 2009-2014 en die resulteerden in haar beleidsbrief (oktober 2010). Zo kwam het dat de cijfers de beslissingen bepaalden, en niet andersom. Het is de omgekeerde wereld.

Ogenschijnlijk valt daar weinig tegenin te brengen. Cultuurpolitiek wordt tegenwoordig begrepen als ‘goed bestuur’ van de cijfers. En wie het debat anders wil voeren, weet niet wat managen is. Hij of zij kent ‘de logica van de echte wereld’ niet: die van de inkomsten en de uitgaven. Vreemd genoeg blijkt de cultuursector grotendeels in te stemmen met die voorstelling van zaken. In plaats van andere perspectieven op kunsten en cultuur aan te dragen, blijft men meezeuren over het geld en de cijfers. Met een pathos van je-weet-toch-wel-wat-wij-zijn (lees: uw grootste schat, stom land!) verzonk de sector in een resem klaagzangen. Zo kwam de kritische focus – aangewakkerd door de media – meer op de cultuurminister dan op haar beleid te liggen. Ook voor de sector blijkt politiek voeren een zaak van personen geworden, minder van argumenteren om de publieke opinie te overtuigen, of van samen toewerken naar een toekomstvisie voorbij het eigen belang. Op geen enkel moment voelde de sector het kriebelen om een antwoord te bieden op de politieke vertwijfeling waar onze welvaartstaat na de financiële crisis mee kampt, of op de toenemende instrumentalisering van het cultuurbeleid. Creatief klonk het al helemaal niet.

In Nederland, waar de bezuinigingen nog forser waren, ging men de straat op. Vanuit de steden was een luide schreeuw om cultuur te horen, terwijl initiatieven als Kunst&Cultuur 2010 (www.zetcultuuropdekaart.nl) en Rekening Retour (rekeningretour.wordpress.com) van onderuit campagne voerden om het publieke debat aan te wakkeren. Ook tijdschriften, kranten en sites stelden op zijn minst de vraag of zulke forse besparingen uiteindelijk tot grotere maatschappelijke kosten zouden leiden (want kunst en cultuur renderen, met aanwijsbaar positieve effecten) of dat ‘het einde van de perverse prikkels van overheidsgeld net een artistieke explosie kan ontketenen’ (Pim van Klink in het Financieel Dagblad). Maar wellicht werd de Nederlandse cultuursector vooral opgejut door het succes van Geert Wilders, die al dat elitecrapuul eindelijk een lesje wilde leren. In Vlaanderen gaf Schauvliege zelf een aanzet om bottom-up te gaan werken, door de sector op haar Cultuurforum mee te doen nadenken over de toekomst. De ironie daarvan is groot.

Er blijven nochtans genoeg onduidelijkheden om de minister nauwer aan te spreken op haar cultuur_beleid_. Zal haar nadruk op beter management en extra financiering resulteren in een de facto ‘outsourcing’ van cultuur? Leiden alle plannen rond de grote instellingen ook tot een ruimer debat over hun eigenlijke functie? Bevorderen de trajectsubsidies voor beginnende artiesten werkelijk de creatieve zelfredzaamheid? Joost De Vries stelde in de Groene Amsterdammer nog een prangende vraag: ‘Het is goed te bedenken dat je de software wilt sponsoren (de kunstenaar, de ontwikkeling van zijn werk), maar wie wil de structurele hardware steunen (de tentoonstellingsruimte, de garderobedienst, de portiers)?’ Ook in Vlaanderen zal het cultuurbeleid de komende tijd moeten instaan voor de hardware, wil het publiek de weg naar cultuur blijven vinden. Vele huizen zien niet alleen hun artistieke budgetten dalen, maar houden ook ternauwernood hun infrastructuur overeind.

Toch zal de sector zich ook moeten roeren als het op _cultuur_beleid aankomt. De toekomst vormgeven doe je niet door de feiten achterna te hollen. Wel door gedeelde waarden en alternatieve denkkaders voorop te stellen. Cultuurpolitiek krijgt momenteel te weinig vorm op de rijkgeschakeerde agora, en te veel op een wirwar van sluipwegen waar ieder zijn eigen krakkemikkige kar recht probeert te houden.

Je kunt als schoenmaker wel bij je leest blijven, maar wat als men intussen je atelier afbrandt?

Dit nummer probeert daar, hoe bescheiden ook, iets aan te veranderen. Waar we het cijferspel moedwillig meespelen, doen we dat – geïnspireerd door David McCandless’ visuele reflecties op www.informationisbeautiful.net – als uitnodiging om van droge en objectieve informatie ook de achterliggende verhoudingen te zien. Welke (non-)plek neemt cultuur in onze maatschappij juist in? Maar bovenal wil dit nummer constructieve voorstellen doen. Zo formuleert Bart Caron (Groen!) concrete kritiek op Schauvlieges besparingsbeleid door zelf enkele alternatieve besparingspistes naar voren te schuiven. Chloë Nols concentreert zich dan weer op het prille popbeleid, Wouter Hillaert op het internationale cultuurontwikkelingsbeleid van de Vlaamse Gemeenschap.

De chirurgen van dienst zijn twee cultuursociologen die de anatomie van het cultuurpolitieke lichaam in Vlaanderen en Nederland meermaals onder de loep namen. Hans Blokland probeert niets minder dan de huidige culturele mentaliteit van Nederland te vangen, als verklaring voor de culturele kaalslag van de nieuwe gedoogregering. Pascal Gielen wijst in zijn interview op een vergelijkbare culturele crisis in Vlaanderen: het gebrek aan een open politiek debat tussen de beleidsniveaus en binnen de sector blokkeert elke oefening rond een alternatief subsidiebeleid. Zijn constructieve oproep is het beleid te depolitiseren en te vervangen door een fondsendemocratie. Dialoog, dus. Met het dubbelinterview tussen Guy Gypens, artistiek leider van het Kaaitheater, en Sven Gatz, Vlaams fractieleider voor Open VLD, geven we zelf een aanzet. Beide beschouwers hebben het over de kern van de zaak: wat kan politiek betekenen voor onze cultuur, wat betekent cultuur voor onze polis?

Je zou haast vergeten dat ook de kunstenaars een stem en een belang hebben in dit debat. Op onze open oproep naar voorstellen en reacties kregen we uit de meest diverse disciplines een dertigtal antwoorden. Dat had meer mogen zijn, vinden we. Want je kunt als schoenmaker wel bij je leest blijven, maar wat als men intussen je atelier afbrandt? Niet dat het zo erg is, uiteraard, maar moet het dan eerst erger worden? De bijdrage van Abattoir Fermé verklaart voor een deel waarom kunstenaars, vol wantrouwen, liever wegblijven van ‘politieke’ uitspraken: hun pamflet herinnert er ons aan – de parallel met het onderwijs mag duidelijk zijn – dat de kunstenaar meer en meer het gevoel heeft te moeten voldoen aan opgelegde criteria en categorieën die buiten de aard van zijn of haar vakmanschap liggen.

De schrik zit serieus in de pan, en het vuur is voorlopig nog elders. Maar de rol van kunst en cultuur in onze Europese samenleving is op zijn zachtst gezegd onzeker geworden. En dat is zorgwekkend. Zeker tegenover de ‘ontregelende’ oproep van Amin Maalouf in Le Dérèglement du Monde (2009): als we cultuur (en onderwijs) niet snel in het centrum van onze waardeschaal plaatsen, zullen we als maatschappij gewoon niet overleven.

Tom Viaene is muziekredacteur van rekto:verso.