Het Brusselse museumdebat

Door Joris D'hooghe, op Mon Oct 31 2011 14:40:39 GMT+0000

Na de commotie rond het bedreigde voortbestaan van kunstenhal Wiels, breken opnieuw donkere tijden aan voor de hedendaagse kunst in Brussel. Want hoewel de politiek zich heeft vastgebeten in het debat rond de oprichting van een nieuw museum voor moderne en hedendaagse kunst in de hoofdstad, lijkt het museale veld met een kater te zullen achterblijven.

Toen het Magritte Museum begin dit jaar opnieuw opende, werd in haar schaduw het lot bezegeld van een andere federale cultuurtempel. Volgens officiële bronnen zou de collectie moderne en hedendaagse kunst van de Brusselse KMSKB voor een jaar in de reserves verdwijnen omwille van renovatiewerken, om vanaf 2012 in optimale omstandigheden aan het publiek getoond te worden. Meteen kon echter worden opgemerkt dat de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België de sectie Moderne Kunst eerder leek te willen afstoten dan opwaarderen. Bijna een jaar later wordt duidelijk dat de twintigste-eeuwse en hedendaagse werken uit de collectie wellicht nooit meer in het museum getoond zullen worden. Conform de intenties van directeur Michel Draguet zouden de ondergrondse etages van het gebouw immers omgevormd worden tot een fin-de-siècle-museum, voor de negentiende-eeuwse kunstwerken uit de collectie. En voor de tot dusver niet ontsloten collectie van het echtpaar Gillon-Crowet, een verzameling Art Nouveau die het Brussels Gewest in 2006 aanvaardde in ruil voor een 25 miljoen aan erfenisrechten en die sindsdien bewaard wordt in de depots van de KMSKB. Over wat er met de kunstwerken van de twintigste en eenentwintigste eeuw uit de museumcollectie zal gebeuren, blijft het opmerkelijk stil.

THEMAMUSEUM

De plannen van Draguet passen in zijn thematische visie op museumbeleid. Een visie die recent nog in Knack werd verdedigd door Elien Haentjens. Zij roemde het vertellen van 'een duidelijk afgebakend museaal verhaal mét inhoudelijke kwaliteiten' als 'een stap in de goede richting'. Volgens Haentjes 'is het veel gemakkelijker om de boodschap van het museum naar een breed publiek te communiceren door de nieuwe identiteit'. Het duizelingwekkende bezoekersaantal van één miljoen dat het Magritte Museum – ook deze instelling valt onder Draguets bevoegdheid – wist aan te trekken in slechts twee jaar tijd, zou daarbij gelden als het ultieme bewijs dat een thematische aanpak een garantie op succes is. Le nouveau Musée est arrivé?

Jammer genoeg lijkt er een compromis van de gevestigde orde in de maak

De museumvisie van Draguet kent echter ook tegenstanders en is op zijn minst omstreden. De voor de hand liggende kritiek richt zich op Draguets schijnbare keuze voor kwantiteit boven kwaliteit. Met de inrichting van thematische musea trekt hij de kaart van het toerisme en hanteert hij eerder een economische dan een wetenschappelijke logica. Zo krijgt het opvolgen van de bezoekersstatistieken in het Magritte Museum voorrang op de kern van de praktijk van het kunsthistorisch museum. De actieve participatie in het debat rond artistieke evaluatie en geschiedschrijving gaat op die manier ten koste van het mediatiseren van de viering van de miljoenste bezoeker. Het museumbeleid van Draguet vertoont dan ook barsten. Een instelling die zich concentreert op een bijzonder beperkt spectrum van de kunstgeschiedenis als het fin de siècle – of de Vlaamse Primitieven, om een van Draguets andere plannen rond themamusea aan te halen – mag vanuit marketingperspectief dan wel een slimme zet zijn, kunst wordt er vanuit wetenschappelijk oogpunt bijzonder steriel en zonder enige dynamiek gepresenteerd.

49_D'hooghe380.jpgIn het licht van de werking van een toonaangevend internationaal instituut als Tate Modern – waar kunst stromingoverschrijdend gepresenteerd en geconfronteerd wordt, zonder ook maar enigszins in te boeten op het vlak van bezoekersaantallen – blijkt hoe arm de thematische aanpak is. Eerder dan het permanent ter discussie stellen van de gangbare kunstgeschiedenis, is de thematische aanpak erop gericht haar gehoorzaam te illustreren. Het Tate-Modern-concept vindt haar oorsprong trouwens in de controversiële ideeën van de Nederlandse museumdirecteur Willem Sandberg, die het Stedelijk Museum in Amsterdam in de vroege jaren 1960 omvormde tot een “levend” museum. De opmerking dat Draguets museale visie een toekomstgerichte 'stap in de goede richting' zou betekenen, alsof er met het verleden komaf gemaakt zou moeten worden, mag dan ook voorzien worden van een kanttekening.  Het bejubelen van een arbitraire afbakenmentaliteit – de meest basale oervorm van het museum – getuigt immers, in deze tijden waarin Sandbergs erfenis van het Levend Museum ten volle naar waarde wordt geschat, van zekere historische ontkenning.

PROJECT GUGGENHEIM

De geschetste problematiek reikt echter verder dan de discussie tussen voor- en tegenstanders van de oprichting van thematische musea. Als belangrijkste gevolg van de plannen rond het fin-de-siècle-museum, herleidt Draguet de sectie Moderne Kunst van de KMSKB eigenlijk tot een collectie zonder tentoonstellingsplatform. Concreet betekent dit dat waardevolle werken als De Verzoeking van de Heilige Antonius (1946) van Salvador Dali of De Paus met de Uilen (1958) van Francis Bacon voor onbepaalde tijd in de depots zullen verdwijnen. Onderhand is duidelijk geworden dat het uitwijken naar een andere plek de enige mogelijkheid is om de toekomst  van de collectie moderne en hedendaagse kunst te verzekeren. Het Brusselse culturele debat wordt vandaag dan ook gedomineerd door de kwestie van de oprichting van een nieuw museum voor moderne en hedendaagse kunst. Jammer genoeg lijkt er echter een compromis van de gevestigde orde in de maak.

Het meest concrete discours in het debat wordt gevoerd door MR-senator Alain Courtois. Die lanceerde het idee van een ‘Guggenheim’ voor Brussel, tegen 2022. De naam ‘Guggenheim’ verwijst in deze context naar het architecturale museumconcept dat moet bijdragen tot de internationale aantrekkingskracht van de hoofdstad, naar het voorbeeld van het Guggenheim in de Spaanse stad Bilbao. Het nieuwe museum zou internationaal spraakmakend moeten worden en lijkt het voornemen te impliceren dat het een Belgische versie van het Tate Modern zal worden. Bij zulks cultureel enthousiasme is evenwel een kritische noot op zijn plaats.

Initiatiefnemer Courtois staat immers niet meteen bekend om zijn verdiensten voor kunst en cultuur. Wel om zijn sportieve verwezenlijkingen. Voor zijn politieke carrière was hij vijftien jaar actief als lid van de Belgische Voetbalbond en als directeur van RSC Anderlecht. Daarnaast geldt hij ook als een van de sterke mannen achter de Belgische kandidatuur om het WK voetbal in 2018 naar de Lage Landen te halen, en achter de daarmee samenhangende oproep tot een grote infrastructurele vernieuwing van de Belgische voetbalstadions. Dat Courtois – die in 2012 overigens als MR-lijsttrekker strijdt voor het burgemeestersschap van de stad Brussel – zich nu zou opwerpen als de drijvende kracht achter de oprichting van een nieuw museum voor moderne en hedendaagse kunst, doet de wenkbrauwen fronsen. Courtois blijft immers bij het plan om nieuwe stadions te bouwen, zelfs nu bekend is dat het WK voetbal in 2018 niet in België zal doorgaan. Het is ook maar de vraag hoe hij de overheidsfinanciën in de nabije toekomst begroot zal willen zien, om zowel sport- als cultuurarena’s uit de grond te laten rijzen.

Draguets thematische visie op het beleid dreigt een nefaste impact te hebben op de manier waarop de nieuwe federale instelling vorm zal krijgen

De financiële constructie die wordt vooropgesteld, verdient dan ook enige aandacht. Courtois denkt aan publiek-private samenwerking, zowel voor de infrastructuur van het gebouw als voor de collectie. Enerzijds moet de overheid een bouwgrond ter beschikking stellen – sites Jubelpark, Heizel en Berlaimontlaan behoren tot de mogelijkheden – terwijl de privésector moet investeren in het bouwproject zelf. Anderzijds zou de collectie van het nieuwe museum samengesteld kunnen worden uit werken van de twintigste en eenentwintigste eeuw uit de sectie Moderne Kunst van de KMSKB, aangevuld met bruiklenen uit privécollecties. In dit laatste wordt Courtois overigens bijgetreden door Vlaams SP.A.-parlementslid Yamila Idrissi, die in het nieuwe museum werken uit de kunstcollecties van banken als KBC, ING en Dexia aan bod wil laten komen: werken die een grote kunsthistorische waarde kennen, maar die vandaag per definitie ontoegankelijk zijn voor het grote publiek. Maar conform de constitutionele principes die aan de praktijk ten grondslag liggen, kan een federale wetenschappelijke instelling enkel zuiver opereren wanneer zijn onafhankelijke werking wordt gegarandeerd. In een situatie waarin investeringen van privé-ondernemingen de financiële pijler vormen van de museale werking, lijkt van onafhankelijkheid geen sprake te kunnen zijn. Want wanneer ondernemingen vervolgens kunst uit hun eigen collecties kunnen tonen binnen de muren van het museum dat zij financieel ondersteunen,  dan dringt de vraag zich op naar de mate waarin de privé-investeerder een invloed kan uitoefenen op de programmatie en het (onderzoeks)beleid.

Het vooruitzicht van een nieuw museum voor moderne en hedendaagse kunst beheerst nu al geruime tijd het Brusselse culturele leven en het lijkt alsof sommige plannen al in een ver gevorderd stadium verkeren. Toch hebben de beleidsmakers nog genoeg werk voor de boeg, willen zij een instituut oprichten waar kunst en wetenschappelijk onderzoek dusdanig tot hun recht komen zodat Brussel werkelijk kan meedeinen op de golven van het toonaangevende museale leven. Niet in het minst omdat Draguets thematische visie op het beleid van zijn KMSKB een nefaste impact dreigt te hebben op de manier waarop de nieuwe federale instelling vorm zal krijgen. Want ook hierin lijkt Courtois, als even opmerkelijk als prominent lid van zijn werkgroep ‘project Guggenheim’, een aantal sleutelaccenten te zullen leggen. De thematische aanpak van Draguet zal er in eerste instantie toe leiden dat de werken van de negentiende eeuw uit de collectie van de KSMKB worden geïsoleerd om terecht te komen in een steriel fin-de-siècle-museum. Daardoor mist het nieuwe Brusselse museum voor moderne kunst nu al de kans om een confrontatie op te zetten tussen werken uit driehonderd jaar kunstgeschiedenis. Zo zal er bijvoorbeeld nooit een duurzame interactie kunnen plaatsvinden tussen  het oeuvre van de Belgische avant-gardekunstenaar Marcel Broodthaers, waarvan de KSMKB een groot aantal werken bezit, en schilderijen van negentiende-eeuwse kunstenaars als Jacques-Louis David die hem direct wisten te beïnvloeden. Wat er verwacht mag worden wanneer het nieuwe museum voor moderne en hedendaagse kunst een feit wordt, en wat de herkomst en de achterliggende beleidsmatige tentoonstellingscriteria en -keuzes zullen zijn, blijft vooralsnog hoogst onduidelijk. Als het van Draguet afhangt, wordt Brussel in 2022 een themamuseum rijker. Maar in een tijdspanne van tien jaar kan er gelukkig nog veel gebeuren.

Joris D’hooghe is kunsthistoricus, met als onderzoeksdomein de avant-garde van de twintigste eeuw.