Het ballonnetje van Schauvliege: lang niet gek
Door Wouter Hillaert, op Mon Mar 19 2012 18:21:08 GMT+0000Dan oppert cultuurminister Joke Schauvliege eens een origineel idee, wordt het meteen parlementair afgeknald. Zou het dan zo onfris zijn om naast het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF) en het Vlaams Fonds voor de Letteren (VFL) ook fondsen op te richten voor muziek, beeldende en podiumkunsten - als alternatief voor het huidige en nogal halfslachtige subsidiesysteem? Misschien moesten we ons ook eindelijk eens afvragen wat de kunsten baat, in plaats van enkel wat de politiek het beste past.
Schauvliege liet haar ballonnetje begin maart op in een interview in De Morgen. ‘De vraag of je een gezelschap al dan niet subsidieert, is volgens mij meer een artistieke dan een politieke kwestie. In het domein van de kunsten vind ik het gevaarlijk om alle beslissingsmacht bij de politiek te leggen. Daarom ben ik er voorstander van de eindverantwoordelijkheid voor die beslissingen door te schuiven naar de sectoren zelf.’ In Nederland noemen ze deze overtuiging het Thorbecke-principe: ‘de regering is geen oordelaar van wetenschap en kunst’, zo stelde de liberale politicus Thorbecke precies 150 jaar geleden. Wat Schauvliege in De Morgen deed, was dit adagium importeren, actualiseren en concretiseren voor Vlaanderen, waarvan het cultuurbeleid sinds mensenheugenis veel meer politiek dooraderd is. ‘Ik pleit ervoor om voor de muziek een fonds op te richten. Ook fondsen voor de podiumkunsten of de beeldende kunst zijn wat mij betreft bespreekbaar en het onderzoeken waard.’
Politiek bankroet?
Concreet zou dat betekenen dat de minister bij de subsidiëring van projecten en organisaties niet langer de spits speelt in het binnentrappen of afblokken van de voorzetten van de bevoegde beoordelingscommissies onder het Kunstendecreet, maar zich terugtrekt op de bank. De verschillende cultuursectoren, of toch hun eigen beoordelaars, mogen dan zelf de einduitslag bepalen. Want waarom zou de cultuurminister – traditioneel eerder niet dan wel thuis in het kunstenveld – beter weten of theatergezelschap X, beeldend kunstenaar Y of muziekcentrum Z interessant werk levert en noodzakelijk is voor het artistieke biotoop? Dat is namelijk wel wat het huidige systeem veronderstelt. De beoordelingscommissies lezen de aanvraagdossiers, de administratie bekijkt de begroting, en de Vlaamse regering deelt via de minister de punten uit. Kunnen autonome fondsen, met eigen jury’s, dat niet beter allemaal samen in één keer doen?
Haar ballonnetje in de krant kwam Schauvliege vier dagen later in het Vlaamse parlement op een eenstemmige reprimande te staan van zowel coalitie als oppositie. Slechte timing! Vlucht voor verantwoordelijkheid! Uitlevering van het democratische ‘primaat van de politiek’! Een verwijdering tussen de kunsten en het beleid! ‘Want zie maar wat er in Nederland is gebeurd!’ Het vinnigst klonk nog ex-cultuurminister Bert Anciaux op zijn eigen site. ‘Met deze uitlating verklaart de politiek zichzelf bankroet, want een fonds voor kunsten betekent vooral het afwentelen van de verantwoordelijkheid – sterker nog: de aansprakelijkheid – voor politieke keuzes, op een private vereniging. (…) Minister Schauvliege – en haar partij – kunnen cultuur toch niet herleiden tot het B-elftal van de overheid? (…) Hopelijk voert zij het debat over haar idee grondig, zodat we het gezamenlijk en vakkundig kunnen begraven.’
Geef het cultuurveld een pientere communicatiemanager, nu
Wie is ‘we’? Voorlopig alleen de politiek, en cultuurredacteur Karl Van den Broeck van De Morgen, die zich in een genuanceerde opinie uiteindelijk aansloot bij het neen-kamp. En het cultuurveld zelf? Ik gok dat zeker driekwart ervan voor verfondsing is, maar het zweeg in alle talen. Bestaat er een andere sector die het zou nalaten om zich publiek te laten horen als het in het parlement om zijn financiering ging? Van een gemiste kans gesproken. Geef het cultuurveld een pientere communicatiemanager, nu.
Dubbelzinnigheden
Schauvlieges voorstel is immers helemaal niet zo gek. Akkoord, je zou kunnen zeggen dat ze het – net nu – lanceert om de foute redenen. De lopende subsidieronde voor de periode 2013-2016 wordt namelijk geen pretje, ook niet voor de minister zelf. Al op voorhand was duidelijk dat Schauvliege flink zou moeten wieden in het kunstenveld dat haar voorganger stelselmatig heeft (kunnen) doen aangroeien. Daar deinst ze niet voor terug, daar was ze altijd heel duidelijk over. Alleen dreigt dat finale besluit nu, sinds de preadviezen (grotendeels) bekend zijn, een heuse catch 22 te worden. De voorlopige subsidiebesluiten van de commissies druisen immers nogal in tegen Schauvlieges basisprincipes – meer geld voor minder structuren, aandacht voor de individuele kunstenaar – terwijl ze zich wel altijd sterk heeft gemaakt dat ze haar experts zou volgen. Kortom: hoe dan ook lijkt de minister zichzelf straks in juni publiek te zullen moeten verraden. En als politici ergens niet van houden... ‘Waarom moet ik als minister eigenlijk de knoop doorhakken?’, moet Schauvliege meer dan ooit gedacht hebben. ‘Kunnen die experts in de toekomst niet beter zelf de hete aardappels uit het vuur halen?’
Als die persoonlijk-politieke overweging al zou spelen bij de minister, zijn de tegenargumenten van haar parlementaire opponenten zeker niet minder dubbelzinnig. Dat Anciaux in het geweer gaat, valt perfect te begrijpen. Zelf heeft hij het ministeriële eindbeschikkingsrecht altijd maximaal uitgebuit: niet enkel om op ideologische gronden heel wat negatief geadviseerde organisaties weer op te vissen, maar zelfs om het gros van de geadviseerde subsidiebedragen aan te passen. Van Open VLD en N-VA, die anders toch graag ten strijde trekken tegen al te veel overheidsbemoeienis, is de tegenstand minder te volgen. Past het idee van een fonds, en dus van zelfregulering, niet perfect in hun liberale gedachtegoed?
Nee, Lieven Dehandschutter van N-VA beriep zich in het parlement op een andere overtuiging: ‘beheersovereenkomsten (zoals met het _VFL en het VAF, nvdr) _bieden de overheid minder bestuurbaarheid dan individuele beslissingen.’ Lees: wij beleidsmakers moeten kunnen blijven tussenkomen ten voordele van organisatie X of kunstenaar Y. Daar staat Dehandschutter niet alleen in. Wat politici zo mooi ‘de band tussen kunst en samenleving’ en ‘het primaat van de politiek’ noemen, komt in deze kwestie simpelweg neer op de garantie om ad hoc – al dan niet na het nodige gelobby – een paar individuele dossiers te kunnen beschermen tegen negatieve artistieke inschattingen. Wordt met ‘bestuurbaarheid’ niet gewoon ‘stuurbaarheid’ bedoeld? Of zelfs oude politieke cultuur?
De band tussen politiek en cultuur
Natuurlijk moeten politiek en beleid betrokken blijven bij de vorming van het cultuurveld, maar dat medezeggenschap staat of valt heus niet met de ministeriële eindbevoegdheid voor de subsidiëring van alle organisaties. Dat is een non-argument. Heeft de verfondsing van het film- en het literaire landschap die velden maatschappelijk geïsoleerd, of minder democratisch gemaakt? Integendeel, zowat alle politici benadrukken dat het VFL en het VAF goed werk leveren. Hun werking, hun beheersovereenkomsten en de sector die ze dekken, worden trouwens om de zoveel tijd, mét de directeurs van de fondsen, besproken op hearings in de Commissie Cultuur van het parlement. Ik geloof niet dat onze democratische verkozenen even veel gelegenheid krijgen om het gesprek aan te gaan over de stand van zaken in het theaterveld, of over waar het heen moet met de beeldende kunsten in ons land.
De band tussen politiek en kunst/cultuur berust in Vlaanderen – anders dan in Nederland – ook veeleer op hoe raden van bestuur zijn samengesteld, en op het gesprek met lokale besturen, dan op de handtekening van de minister onder subsidiebesluiten. Als verfondsing die band zou doorknippen, zullen we toch met een heel grote schaar moeten komen. Natuurlijk valt niet te ontkennen dat de bruggen tussen samenleving en kunstensector onder spanning staan, maar het is toch al te gek dat zowat alle politieke partijen zich daar nu druk om maken, terwijl het in hun programma’s voor de laatste Vlaamse verkiezingen met de loep zoeken was naar een boeiende gedachte rond kunst en cultuur. Van een politiek bankroet gesproken... Politieke keuzes maken rond kunst en cultuur zou een dagelijkse bezorgdheid van elke partij moeten zijn, niet enkel de vierjaarlijkse bevoegdheid van de minister.
Voor cultuursocioloog Pascal Gielen, ooit een uitgesproken tegenstander van verfondsing, is net dat gebrekkige inzicht van politici in de kunsten nu het grote argument voor fondsen geworden. ‘Het probleem is dat de politiek haar handen niet kan afhouden van artistieke dossiers, en dat daarbij steeds partijpolitiek in het spel komt’, aldus Gielen aan rekto:verso. ‘Als de politiek keuzes maakt, gebeurt dat nooit op artistiek-culturele gronden. Het Concertgebouw in Brugge, bijvoorbeeld, was een politieke beslissing, die niets met cultureel draagvlak te maken had.’ Het voordeel met fondsen vindt Gielen dan dat je de ontwikkeling van de kunsten onttrekt aan die partijpolitieke inmenging in het beoordelen van individuele dossiers. Hij weerlegt ook dat het huidige subsidiesysteem democratischer zou zijn. ‘Daarvoor mist de beoordeling transparantie. Commissies moeten nu zwijgen, waarmee ze de schijnbare neutraliteit van de ambtenarij overnemen. Zo krijg je een soort grijze flow tussen administratie, commissies en minister, die voortdurend naar elkaar doorverwijzen. Pas als de posities voor het artistieke, het zakelijke en het politieke duidelijk onderscheiden zijn, krijg je polemiek en discussie, en dus democratie.’
Verfondsing = verkokering?
Waarom Schauvlieges ballonnetje geen gek idee is, maar de kunsten goed zou doen? Meer fondsen zouden de sector eindelijk eens verantwoordelijk maken voor het eigen huishouden, en cultuurhuizen en organisaties engageren om zelf met beleidsvoorstellen te komen, in plaats van steeds te lopen murmelen over ‘de minister dit en de minister dat’. Meer fondsen zouden meer continuïteit geven aan de hygiënische uitbouw van het kunstenlandschap, los van wisselende legislaturen. Ook de artistieke beoordeling van jury’s zou preciezer gebeuren, want een finale aansprakelijkheid hebben. Leg bijvoorbeeld het gemiddelde subsidiebesluit van het Vlaams Fonds voor de Letteren naast het gemiddelde advies van een beoordelingscommissie, en het kwaliteitsverschil is legio. Fondsen maken de zaken helderder, en opereren binnen een meer direct en flexibel overlegmodel. En – last but not least – artistieke kwaliteit zou zwaarder doorwegen als beoordelingscriterium. Daar worden onze kunsten dus beter van. Niet alleen het werk van individuele kunstenaars, maar ook het aanbod van grote huizen.
Meer fondsen zouden meer continuïteit geven aan de hygiënische uitbouw van het kunstenlandschap, los van wisselende legislaturen
Er zijn evenwel twee grote voorwaarden voor een zinvolle verfondsing, stelt Gielen. ‘Ten eerste moet je absoluut vermijden dat er een nieuwe verzuiling tussen de verschillende disciplines optreedt. Dat is namelijk wat in Nederland is gebeurd. Er kwam verkokering: elke deelsector keek nog enkel naar zichzelf. Bovendien dreigen een aantal werkingen tussen wal en schip te belanden. Probeer in Nederland maar eens een boek rond kunst en samenleving gesubsidieerd te krijgen. Alle fondsen zeggen nee, omdat het niet in hun specifieke kader past.’
Ook Groen-politicus Bart Caron legde daar in het parlement al de nadruk op. ‘De oprichting van nieuwe fondsen creëert meer en niet minder schotten. Dat leidt ertoe dat sectoren tegen elkaar worden opgezet.’ Voor Caron gaat het om een argument tegen verdere verfondsing, maar Gielen ziet wel oplossingen binnen een verfondst landschap. ‘Je zou een algemeen Kunstenfonds kunnen installeren, met daarbinnen een transversale lijn door aparte deelfondsen voor literatuur, podiumkunsten, muziek, enzovoort. Die structuur bestaat nu ook al onder het Kunstendecreet, en interdisciplinariteit is een centrale zorg voor de beoordelingscommissie ‘interdisciplinaire kunstencentra, werkplaatsen en festivals’. De basis ligt er al.’
Het ware primaat van de politiek
Een tweede voorwaarde voor een gezond fondsenlandschap is net de politiek-maatschappelijke betrokkenheid waar politici zo bezorgd om zijn. Gielen deelt die zorg. ‘In Nederland heeft de verfondsing ervoor gezorgd dat de kunsten geen moeite meer hoefden te doen om zich te verhouden tot de maatschappij. Die vrijblijvendheid moet je absoluut vermijden. Een cruciale vraag is dus wat Schauvlieges beweegredenen zijn om zich uit te spreken voor verfondsing. Als het enkel een uiting is van apathie tegenover de cultuursector, dan zijn extra fondsen problematisch. Dan bloedt de zaak uiteindelijk dood, zoals je nu in Nederland ziet.’
Een democratie velt an sich geen oordeel over iets, maar is een systeem dat oordelen mogelijk maakt
Het kan inderdaad lonen even de noordergrens over te steken, en te leren uit het debat dat daar al in 2009 – dus voor het aantreden van de huidige bezuinigingsregering – werd gevoerd over het Thorbecke-principe. Het was Carolien Gehrels, de Amsterdamse wethouder van Cultuur voor de PvdA, die de kat de bel aanbond. In haar beruchte ‘Boekmanlezing’ stelde ze dat de politiek weer meer zeggenschap moest claimen over de kunsten, dwars tegen het Thorbecke-principe in. ‘Weg met de politieke hypocrisie, weg met het schijnheilige “ik heb geen mening over kunst”!’ Velen vielen haar bij, niet in het minst cultuurmensen zelf. Zo schreven museumdirecteur Charles Esche en kunsthistoricus Steven ten Thije in een opinie in het NRC dat het Thorbecke-principe niet langer functioneerde als een vrijheidsprincipe, maar als een schild voor de autonomie van de kunst. Ik citeer een groot deel van hun pleidooi, omdat het zowel een waarschuwing als een wenselijke horizon voor verfondsing in Vlaanderen schetst, en de eigenlijke fundamenten voor kunstsubsidiëring helder aanduidt:
‘De kunstraden, stichtingen en fondsen functioneren als een soort witwasmachine voor overheidsgeld; publiek geld wordt autonoom geld. Los van staat en markt is het kunstenveld keurmeester van eigen waar en zegt het gechargeerd: “Het is goed, want wij vinden het zelf goed.” Deze onwenselijke situatie komt, volgens ons, voort uit het gebrekkige inzicht in het belang van een autonome kunst binnen het geheel van een democratische samenleving. (...) Een democratie velt an sich geen oordeel over iets, maar is een systeem dat oordelen mogelijk maakt. Een democratie heeft een actief volk nodig om tot oordelen te komen. Voor een functionerende democratie moeten de leden van de samenleving met elkaar spreken over gedeelde ervaringen om tot collectieve inzichten te komen. Het kunnen interpreteren van ervaringen is daarmee van cruciaal belang voor een democratie. Kunstenaars zijn professionals in het analyseren en creëren van ervaringen. Het bespreken en doordenken van deze werken is daarom van belang voor een democratische samenleving. Het voedt de noodzakelijke, publieke discussies over zowel maatschappelijke als economische voorkeuren.
Een zo opgevatte kunst kan ook floreren in het huidige systeem, mits we het anders begrijpen. Laat de tussenlaag tussen politiek en veld de kwaliteit van het (democratische) gesprek dat ontstaat over het werk controleren, om zo de receptie van het werk te betrekken in de criteria voor subsidieverlening. Op deze wijze kunnen politici zich ook mengen in het gesprek over kunst, omdat het gesprek over kunst net zo open en democratisch is als het publieke debat.’
Waar Esche en Ten Thije voor pleitten, en met hen vele andere stemmen in Nederland, is een juiste invulling van ‘het primaat van de politiek’: werk als politici je visie over kunst en cultuur meer uit, vertaal die in een helder kader voor hoe kunst en cultuur maatschappelijk moeten functioneren, alsook in een wenselijk totaalbudget, en laat dat inhoudelijke en financiële kader vervolgens autonoom invullen door beoordelaars met expertise, pakweg binnen een fonds. Kortom, ‘het primaat van de politiek’ is – letterlijk – een betrokken, voorafgaande beweging aan concrete beleidsvoering. Niet het soort arbitraire post factum-politiek dat de minister nu uitvoert, en dat de parlementaire tegenstanders van Schauvlieges voorstel blijven aanhangen.
Beheersovereenkomsten voor fondsen zijn voor zo’n primaat de ideale vorm. Zoals trainers in het voetbal geeft de politiek de lijnen aan – pakweg ‘meer diversiteit’, ‘10% publiekstoneel’, ‘aandacht voor de jonge kunstenaar’ – en de fondsen vullen die in op het veld. Zo gebeurt het toch ook met de VRT? De politiek voert debat over de maatschappelijke rol van de publieke omroep, en aan de Reyerslaan maken ze daar hun concrete interpretatie van. Heeft iemand ooit het gevoel gehad dat de politiek daardoor vervreemd is van de media? Natuurlijk is de kunstensector een ander beestje, maar kijk naar de Britse Art’s Council. Dit autonome fonds kreeg van de Britse politiek bijvoorbeeld een heel duidelijke opdracht om community arts te steunen, maar beslist zelf wie die politieke zorg het meest kwaliteitsvol invult.
Fondsen = méér democratie
Voor wie ‘het primaat van de politiek’ begrijpt in termen van democratisch gesprek, in plaats van in ‘(ad hoc) bestuurbaarheid’, moet Schauvlieges ballonnetje rond verfondsing minstens een diepere overweging waard zijn dan enkel een snelle ‘njet’. Je kan waarschuwen voor bepaalde bijwerkingen, zoals Caron deed op zijn site, maar de basisidee verdient meer verbeelding dan een simpele afweerbeweging. ‘Fondsen kunnen net voor meer democratie zorgen’, stelt Pascal Gielen. ‘Nu werken heel veel adviesorganen de facto al als fondsen, alleen gebeurt dat zonder debat, als een stille vorm van administratie. Op voorwaarde dat fondsen hun beslissingen publiek argumenteren, en hun werking onderwerp is van discussie in het parlement, zijn alle betrokkenen meer aanspreekbaar op hun standpunten, en kan daar dus een open debat over ontstaan. Elke beslissing en elk mogelijk conflict tussen sector, fonds en beleid is immers transparanter. En hoe meer kans op openlijke strijd en discussie, hoe meer kans op serieuze democratie.’
Slotsom: Schauvliege deed een interessant voorstel, door zich uit te spreken voor fondsen voor muziek, beeldende kunst en podiumkunsten. Verfondsing zou bepaalde fricties en vaagheden binnen het huidige subsidiëringsproces uitklaren, en dat proces minder afhankelijk maken van partijpolitiek gekonkelfoes. Alleen, zo leert het geval Nederland, zijn voor zo’n toekomst visionaire en cultuurbetrokken politici nodig, alsook een kunstensector met een constructief en publiek verantwoordelijkheidsgevoel. De discussie rond de verfondsing, zoals ze tot nog toe (niet) is gevoerd, illustreert dat er nog een weg te gaan is.
Wouter Hillaert is podiumredacteur van rekto:verso.