Het artistieke ontwaken in Tunesië

Door Joachim Ben Yakoub, op Fri Mar 16 2012 18:47:44 GMT+0000

Een jaar geleden trok Tunesië de straat op om uiteindelijk zijn president te verdrijven. De verontwaardiging zat diep, de bevrijding voelde des te groter. De vergrendelde publieke ruimte werd weer opengebroken tot artistieke vrijplaats. Allerlei performances, installaties en graffitiwerken maakten van de Jasmijnrevolutie een esthetische opstand. Maar hoe valt die herwonnen artistieke vrijheid ook in de toekomst te waarborgen?

Voor zijn ontwaken in december 2010 was Tunesië een orwelliaanse staat. Het viel samen met de RCD, de eenheidspartij met aan het hoofd president Zine El Abidine Ben Ali. De RCD zat stevig in het zadel. Kritiek op de partij stond gelijk aan landverraad, de oppositie werd streng gecontroleerd. Door geweld, censuur en corruptie heerste er een verstikkende stilte over het land, terwijl naast een leger van werkzoekende jongeren ook de ongelijkheid groeide. Ook artiesten kregen te lijden onder de schaduwpolitiek van de veiligheidspolitie, die kritische stemmen met regelmaat arresteerde, hardhandig ondervroeg en zelfs gevangen zette. Zo werd in 1998 Mohammed Ali Belkadi gewelddadig opgepakt en langdurig ondervraagd over zijn installatie ‘A Drink to Make a Revolution’. Ook Mehdi Bouanani’s controversiële portretten van Habib Bourguiba en Saddam Hoessein liepen in 2010 uit op een politioneel optreden.

51_Yakoub_Tunesie.jpgDe bewegingsruimte van de media en de culturele sector was dan ook erg beperkt. Televisie en kranten brachten dagelijks systeembevestigend theater. Theaters vertelden niet veel meer dan wat er elke dag op tv te zien was. Speciale commissies van het ministerie van Cultuur bepaalden wat kon en wat niet. Yahia Yaïch – Amnesia, een visionair theaterstuk waarin Fadhel Jaïbi het vertrek van de president bijna letterlijk voorspelde, overleefde de censuurcommissie enkel met niet minder dan 270 coupures. De cultuursector was corrupt en het terrein bij uitstek voor witwaspraktijken. Omdat het cultuurministerie elk financieel alternatief juridisch onmogelijk had gemaakt, behield ze zowat het monopolie op de culturele productie. Een autonoom cultuurveld was een illusie. Onder de dictatuur werd kunst een puur esthetisch, abstract of folkloristisch fenomeen, inhoudelijk ontdaan van elke betekenis.

De belangrijkste symboolproductie in Tunesië was in presidentiële handen. Op 7 november 1987 pleegde Ben Ali een medische staatsgreep door zeven dokters af te sturen op president Habib Bourguiba. Nadat hij de macht had veroverd, verspreidde het cijfer zeven zich over het hele land: op pleinen, openbare gebouwen, bankbiljetten, postzegels, ... Ook paars, de lievelingskleur van de president, werd een onlosmakelijk deel van de dictatoriale choreografie en propaganda. Bij ‘verkiezingen’ werden er hele gevels overschilderd. Paars werd een symbool voor trouw aan de partij. Vandaag is het nog steeds de favoriete kleur van vele Tunesiërs, en naast ‘Place du 7’, ‘Aéroport du 7’ en ‘TV7’ heb je ook ‘Epicerie du 7’, ‘Pharmacie du 7’, ‘Café du 7’, ... De dictatuur was helemaal verinnerlijkt en het bestaan van kleuren werd het grootste taboe, zoals zanger Bendir Man het zo treffend verwoordde in een van zijn protestliederen tegen het regime.

HET EINDE VAN PAARS

En dan brak de revolutie door. Ironisch genoeg was het precies op 7 november 2010 dat de jonge rapper El General zijn song ‘Rais le bled’ op Facebook postte. Het historische nummer klaagt de president aan en verklaart het land stervende. El General eiste gerechtigheid, sociale gelijkheid en pleitte voor vrije meningsuiting. Ondanks pogingen om het liedje uit de ether te halen, verspreidde het zich dankzij de nieuwe media over het hele land, en via Al Jazeera ook ver daarbuiten. ‘Rais le bled’ bleek de voorbode van een grootschalige beweging. Weinigen konden het geloven, maar na een hevige maar pacifistische volksopstand viel op 14 januari 2011 de drieëntwintigjarige dictatuur. De geest was uit de fles. Wat jarenlang niet gezegd kon worden, werd nu vrij geproclameerd. De publieke ruimte werd weer een agora, waar men openlijk van mening kon verschillen over de ideale samenleving.

Uitbundig vierde Tunesië het bestaansrecht van andere kleuren dan paars

Culturele en artistieke uitingen speelden in die omwenteling een opvallende rol. Omdat ze woorden tekort kwamen, greep de bevolking terug naar de culturele canon om haar emoties te uiten. Tijdens optochten zong men onder meer verzen uit het gedicht ‘De wil tot leven’ van de klassieke dichter Abu al-Qasim al-Shabi. Volksliedjes werden omgebogen tot revolutionaire strijdliederen. De catharsis van de bevrijde mening werd vereeuwigd op muren en ander stadsmeubilair. Sommige slogans staan nog steeds in het collectieve geheugen gegrift: ‘RCD out’, ‘La femme tunisienne est libre et le restera’, ‘Tunisie démocratie laïcité’, ‘Merci Facebook’, ... Jongeren vernietigden de huizen van de familie van Ben Ali en zijn echtgenote Leïla Trabelsi. Hun eigendommen werden geplunderd, vernietigd en verbrand en zouden dienen als blanco blad voor de onderbuik van het volk. Een huis van de Trabelsi’s in La Marsa, een rijke buitenwijk van Tunis, werd na plundering en artistieke verfraaiing een expositieruimte. In Thala, een arme stad in de provincie Kasserine, bezette en beschilderde een jongeman een uitgebrand politiekantoor met prachtige kleuren en poëzie die de nood aan vrijheid en waardigheid bezingt. Uitbundig vierde Tunesië het bestaansrecht van andere kleuren dan paars.

Aan de basis van het Arabische ontwaken ligt geen massa subversieve kunstenaars, maar het is wel een esthetische revolutie. Kunstenaars gebruiken de nieuwe ‘vrijzone’ om hun werk opnieuw uit te vinden. Ze houden zich niet op de achtergrond van de sociale en politieke strijd, maar gaan er deel van uitmaken. Het artistieke veld politiseert en toont zich subversief, sociaal en participatief. Kunstenaars als Sk-one, Meen-one en Zed gebruiken publieke muren voor hun kritische schilderijen, en kalligrafieën verfijnen de slordige en snelle slogans van tijdens de opstand. Dit interventionisme wordt ook verdergezet door Ahl Alkahf, een kleine bende guerrillakunstenaars die zichzelf beschrijft als een beweging van jonge antiglobalistische en anti-oriëntalistische artiesten, geboren tijdens de revolutie. Ze laten zich voor het eerst opmerken tijdens ‘Kasbah II’, de sit-ins aan de kasba van Tunis als protest tegen de zelfverklaarde nieuwe president Mohamed Ghannouchi en zijn ‘postrevolutionaire’ bewind met leden van het ancien régime. Met hun ‘esthetisch terrorisme’ trachten deze artiesten de bevolking te voorzien van tegeninformatie. Hun werk en filosofie zijn in beeld gebracht in de documentaire Revolution Under 5 van Ridha Tlili.

KUNST IN REVOLUTIE

Terwijl vernielde staatseigendommen in een eerste fase spontaan herschapen werden in creatieve vrijplaatsen, gebeurde dat in een tweede fase meer doordacht en participatief. Een mooi voorbeeld is het werk van Faten Rouissi, een multidisciplinaire artieste uit Tunis. Zij maakte van een massagraf van tientallen verkoolde en gehavende auto’s op een braakliggend terrein in Carthage Byrsa het voorwerp van een nationale happening. Onder John Cages motto ‘L’art ne devrait pas être différent de la vie, mais être une action dans la vie’ riep zij jongeren via Facebook op om hun creativiteit te komen botvieren op deze voormalige staatseigendommen. Rouissi’s project Art dans la rue - Art dans le quartier wilde bij wijkbewoners en jonge kunstenaars een cultuur van nabijheid promoten, en tegelijk een signaal geven aan het ministerie van Cultuur, dat ze noodzakelijk acht voor de heropbouw van het land. Een ander noemenswaardig project dat het nieuwe participatieve elan volgde, is Artocracy en Tunisie, dat verwijst naar het alomtegenwoordige portret van Ben Ali. Tijdens de revolutie werden zijn staatsportretten stuk voor stuk vernietigd, afgescheurd en verbrand. In de lente van 2011 verschenen in verschillende steden plots grote zwart-witportretten van oma’s, fruitboeren, zangeressen, kinderen, visventers, schilders en revolutionairen. Soms gebeurde dat letterlijk in de plaats van de vernielde verafgodingen van de verdreven dictator. Eindelijk krijgt het volk de plek die het verdient.

51_Yakoub_Tunesie_c_Ahl_Alkahf.jpgMaar wat betekent dit soort artistieke interventies voor een revolutie? Al spreken ze tot de verbeelding, ze dreigen de reële geschiedenis te esthetiseren. Je zou bijna vergeten dat de omwenteling levens heeft gekost, dat er geschoten is en mensen koelbloedig vermoord zijn. Een aantal kunstenaars ging precies tegen die vergetelheid in. Op 22 januari 2011, een week na de val van Ben Ali, was er een eerste herdenking voor de slachtoffers van de opstand. Op een sit-in op Avenue Bourguiba bracht zangeres Amel Mathlouthi een van haar liedjes ‘spontaan’ voor de camera’s. Wat verderop schilderde Selim Tlili met talrijke voorbijgangers het portret van Mohammed Bouazizi, de jonge fruitverkoper die de revolutie ontketende door zichzelf in brand te steken. Later zou het resultaat van dit participatief proces onder de noemer Art for Tunisia in pixels onderverdeeld en online verkocht worden. De opbrengst gaat naar projecten tegen sociale uitsluiting. Ook The Zoo Project revitaliseerde de slachtoffers/martelaren van de revolutie, door ze een plaats te geven in de publieke ruimte. Een veertigtal martelaren van de in totaal 250 gesneuvelden werden zo weer tot leven gebracht. Het gaat om gewone mensen die gestorven zijn op het altaar van de revolutie.

EEN STAP VOORUIT?

Maar hoe houd je de revolutie zelf vol? In juni 2011 was de artistieke vrijplaats gesloten: niet alleen de zomervakantie en de toeristen, maar ook de verkiezingen kwamen eraan. Vandaag zitten de revolutionaire slagzinnen op de Avenue Bourguiba verborgen achter publiciteit voor een spaarbank. Het massagraf van autokarkassen is helemaal opgekuist, de opnieuw tot leven gebrachte martelaren zijn weggespoten. De strategische plaatsen die het volk tijdens de revolutie bezette, zijn heroverd door het leger. En de meeste muren in het land zijn weer maagdelijk wit. Hun slogans galmen enkel nog in de herinneringen van het volk.

Vandaag zitten de revolutionaire slagzinnen op de Avenue Bourguiba verborgen achter publiciteit voor een spaarbank

Kunstenaars hebben wel de vereniging Lamuse opgericht, om het presidentiële paleis om te vormen tot het museum van de revolutie. Zij willen met dit initiatief het culturele erfgoed van de revolutie bewaren. Maar ‘le devoir de mémoire’, zoals zij het noemen, zou wel eens in strijd kunnen zijn met de opnieuw uitgevonden artistieke taal, die bij uitstek de openbare ruimte claimde. Gaat het insluiten en het veiligstellen van maatschappijkritische artistieke uitingen in een museum, als kunst of erfgoed, niet voorbij aan de essentie van hun productie? In elk geval moeten de rust en orde terugkeren. Dat is echter buiten een kleine salafistische minderheid gerekend. Sinds deze zomer gijzelt zij de vrije meningsuiting met gewelddadige acties. ‘Plus jamais peur’, een slagzin uit de revolutie, verliest haar geloofwaardigheid. Beetje bij beetje maakt de centrale censuur van het ancien régime plaats voor een nieuwe sacrale sociale censuur die veel moeilijker te vatten is. Hoewel, eind januari 2012 werd de jonge rapper Volcanis le Roi gearresteerd voor zijn liedje ‘Shay Ma Tbaddel’ (Nothing has Changed). Een voorteken van een tweede golf protesten?

In elk geval lijkt het minder verstandig om energie te stoppen in een museum voor de revolutie dan om het pleidooi van l’Association Tunisienne d’Esthétique et de Poétique en het manifest van het Collectif des artistes libres kracht bij te zetten. Zij komen op voor een transparant cultuurbeleid, voor een correct beheer van de culturele fondsen, voor het promoten van jonge kunstenaars en nieuwe kunstvormen, en voor de afschaffing van privileges voor een minderheid van culturele actoren. Pas als de voorwaarden voor een progressieve culturele sector opgenomen worden in de nieuwe grondwet, zullen de Tunesische kunsten een echte stap vooruit zetten en hun rol voor een vrij en menswaardig Tunesië kunnen bewerkstelligen.

Joachim Ben Yakoub studeerde pedagogie en sociale agogiek en werkt als stafmedewerker beeldvorming en diversiteit bij de Pianofabriek. Als vrijwilliger is hij actief bij Beeldbraak en Kif Kif.