'Helft Vlaamse mediakritiek ging over De Morgen'

Door Michiel Leen, op Thu Jul 28 2011 08:59:59 GMT+0000

‘Dit is een oneigenlijk interview’, waarschuwt Walter Pauli, redacteur bij De Morgen. ‘Kijk, ikzelf ben nooit in de média gegaan. Ik wilde journalist worden. De discussie over de media is er voor mij pas later bij gekomen. Journalistiek is mijn eerste professie.’ Pauli kan vergelijken tussen zijn eerste jaren in het vak, begin jaren 1990, en de situatie anno nu. Hij is ook een overlever van dat oermoment van de mediakritiek in Vlaanderen: de ontslagronde bij De Morgen in 2009. Vanuit die positie werpt hij een eigenzinnige blik op de Vlaamse mediakritiek. ‘Soms denk je toch: hola jongens, effe kalm aan, hé!’

Leen_WalterPauliToen ik voor het eerst contact met je opnam voor dit interview, klonk het dat je de indruk had dat de discussie rond mediakritiek wat stilgevallen was. Waaruit leid je dat af?

‘Mediakritiek verloopt op een incidenteel en op een structureel niveau. Wat het incidentele betreft, was er in het Vlaamse medialandschap stof genoeg voor discussie. De ontslagronde bij De Morgen in 2009, natuurlijk: ik heb de indruk dat de helft van de mediakritiek nog steeds over De Morgen gaat. Maar ook Peter Vandermeersch zorgde voor discussie. En dan hebben we het nog niet gehad over de rol van de VRT. Die eerste opstoot van mediakritiek lijkt te zijn stilgevallen. Ook al omdat een aantal betrokkenen intussen weer aan de slag is in de media. Op het structurele niveau stel je vast dat er wel degelijk iets aan de hand is. De bliksemsnelle evolutie die de media nu meemaken, is even ingrijpend als de opkomst van de televisie. En net als toen zijn er mensen die de ondergang van het mediatieke Avondland voorspellen. Al die evoluties kunnen zeker een kritische blik gebruiken.’

Welke evoluties bedoel je dan?

‘Nieuws wordt steeds sneller rondgejaagd. Ook de sociale media zorgen voor structurele veranderingen. Beide evoluties draai je niet meer terug. Bij sommige media is het aantal clicks op de site bepalend voor de ruimte die een bericht krijgt in de papieren editie. We kunnen dankzij het internet béter en sneller feiten checken dan ooit tevoren. Vroeger kon je het stellen met een oude encyclopedie, nu zie je het in een oogopslag via Wikipedia. In ruil zouden krantenuitgevers Wikipedia financieel kunnen steunen. Wat mij wél verontrust, is het verdwijnen van papieren archieven op de redacties. Het digitale archief Mediargus kijkt maar terug tot de jaren 1990, maar wat doe je dan met de decennia daarvoor? Als Louis Tobback morgen sterft, hebben we geen enkele krant meer in huis uit zijn glorieperiode in de jaren 1980. Dat papieren geheugen dient evenzeer gekoesterd te worden. Goede mediakritiek moet ook die structurele veranderingen aan bod brengen.’

Mediakritiek is dus nodig?

‘Een doelgerichte kritiek houdt de journalist scherp. Maar niet alle mediakritiek is zomaar juist. Er zijn stemmen van wie je zegt: “Hola jongens, effe kalm aan, hé!” Zo werd ik laatst zwaar op de korrel genomen door De Wereld Morgen, een site gesponsord door de grote vakbonden. Ik werd er een verrader genoemd, omdat mijn lijn de hunne niet is. Met inhoudelijke kritiek had dat niets te maken. Ook het feit dat sommige bloggers anoniem kritiek spuien, zit me soms dwars.’

Belangrijke incidenten

Hoe kijk je zelf terug op het mediakritische jaar?

‘Er zijn belangrijke “incidenten” geweest: de boeken van Thevissen, of de bekroonde essays van Buelens in De Standaard. Een jaar later komt Karel Verhoeven dan op de proppen met een ondertoon van: “Buelens deed wel aan mediakritiek, maar eerlijk gezegd doen wij het met De Standaard toch prima.” Buelens heeft mensen wakker geschud, maar dat effect blijft niet duren.’

Mediakritiek bestaat nochtans langer dan vandaag.

‘Er was het werk van Neil Postman, maar de Bijbel van de huidige generatie mediacritici blijft Flat Earth News van Nick Davies. Davies slaat als insider spijkers met koppen. Bijvoorbeeld wanneer hij aantoont hoe manifest foute info onder tijdsdruk razendsnel de wereld rondgaat. Bij nieuwssites lijkt het de stelregel dat enkel de eerste die het bericht brengt, verantwoordelijk is voor het checken van de bronnen. Daarna wordt het gewoon overgenomen. Davies zegt echter niets over de omgekeerde beweging: dat correcties sneller worden opgepikt, en dat zijn kritiek doorwerkt in de media. Je ziet dat bepaalde bladen, zoals Humo, weer sterkere journalistieke stukken brengen, na een periode waarin steeds lichtere BV’s op de voorpagina stonden. Bij de VRT zie je een correctie op de populariserende aanpak waar Siegfried Bracke voor stond – al heeft Siegfried bij de VRT ook sterk werk geleverd.’

Wie stuurt die redactionele correcties? Zijn het de redacties zelf die zeggen: ‘meer aandacht voor de journalistiek, alsjeblieft’?

(Denkt na) ‘Dat werkt op twee niveaus. Neem nu De Morgen. Daar heb je Christian Van Thillo, die de samenleving en media op de voet volgt én zijn cijfers in de gaten houdt. Als hij een redactie herschikt, is dat echt wel met de bedoeling om een andere krant te gaan maken. Daardoor moesten we bij De Morgen twee keer kort na elkaar “door de chicane”. Twee jaar geleden werden een aantal mensen die tegen (toenmalig hoofdredacteur) Klaus Van Isacker gekant waren, ontslagen. Anno 2011 blijven er van de desk waarmee Klaus De Morgen maakte, nog drie mensen over.’

Operatie Klaus

De hele Basta-beroering heeft ook de discussie over persberichten weer onder de aandacht gebracht.

‘Je moet een duidelijk verschil maken tussen persberichten van nieuwsagentschappen en andere persmededelingen. In de Basta-discussie ging dat onderscheid wat verloren. De informatie van persagentschappen, die bemand worden door journalisten, zou tot stand moeten komen volgens de regels van het metier. Persmededelingen, die steeds vertrekken van bij één specifieke belanghebbende, moet je met meer argwaan bekijken. Zeker als ze afkomstig zijn van zogenaamde onderzoeksbureaus. Basta heeft geleerd dat elk bericht wel wat kritischer bekeken mag worden, ongeacht de bron. Maar ergens houden de mogelijkheden van fact checking ook op: als achter dat fake bericht ook nog eens een fake bedrijf zit, wordt ontmaskeren al heel wat moeilijker.’

De kranten zaten er anders knap mee verveeld.

‘Een krant is een vluchtig medium, dat echter nog lang na verschijning ter verantwoording wordt geroepen. Je bent door je frequentie kwetsbaar voor de waan van de dag. Anderzijds blijft je krant wel liggen: ze is minder vluchtig dan een radiobericht of een tv-uitzending, al blijven ook audiovisuele formats nu langer raadpleegbaar via internet. De volgende dag kan alles er anders uitzien, maar een hele dag wachten met bepaald nieuws is gewoon geen optie.’

Kan dat met kleinere redacties?

‘In de beste aller werelden heeft elke krantenredactie natuurlijk vijftien man per onderwerp. Gezien ons kleine taalgebied, is die mogelijkheid er niet. De Standaard en De Morgen werken, in verhouding tot internationale kwaliteitsbladen, met piepkleine redacties. Als ik de Angelsaksische voorbeelden van Davies lees, sta ik te kijken van de grote redacties die hij beschrijft. Het hangt er dus enorm van af waar je je ijkpunten legt, als je het wilt hebben over de grootte van de redacties. Begin jaren 1990 werkten we bij De Morgen met een klein team. De politieke redactie moest ook nog het economische nieuws volgen. Dat betekende dat je in de vroege voormiddag als een gek die economiepagina volschreef, en dan naar je eerste politieke persconferentie vertrok.’

Maar in 2009 is de redactie toch gekrompen?

Operatie Klaus zette enkele dissidente stemmen buiten de deur, maar had ook een economische kant. Voor de krant die wij toen maakten, waren we met te veel, vond Van Thillo. Maarna de ontslagronde van 2009 zijn er uit onvrede nóg een paar mensen opgestapt. Op dat moment was het voor de overblijvers pompen of verzuipen. Er zijn grenzen aan de hoeveelheid nachtwerk die je kunt verzetten om de krant voor de deadline “dicht te rijden”. Bij De Morgen verkleinde de redactie in aantal, maar we raakten ook veel ervaring kwijt. Het waren moeilijke jaren. Ik denk niet dat de concurrentie wist welke heksentoeren wij uithaalden om toch nog een krant te maken.’

Persgroep-model

Veel mediakritiek gaat uit van een kloof tussen de bedreigde journalistieke basis en het management, tot wie al dan niet ook de hoofdredacteur wordt gerekend. Geldt die visie?

‘Ook Buelens bedient zich van dat model. Hij blijft steken in het incidentele niveau, door sterk te focussen op wat we het Persgroep-model zullen noemen. Als Buelens historisch perspectief had gehad, had hij geweten dat de hoofdredacties van veel Belgische kranten tot in de jaren 1960 compleet gelijkstonden met de eigenaar, vaak een politieke partij. Pas daarna kwamen mensen als Guy Mortier en Paul Goossens, die de band tussen de redactie en de eigenaars en/of politieke voogden doorbraken. Maar dat wil niet zeggen dat een hoofdredactie moreel verplicht is om constant op voet van oorlog te staan met de kranteneigenaars.’

Een hoofdredacteur die marketeer van het jaar wordt, is dat dan geen probleem?

‘Een onderscheid tussen hoofdredactie en directie is wenselijk. De hoofdredacteur moet uitmaken waar zijn prioriteiten liggen. Maar zonder degelijke marketing is je krant kansloos! Als de verkoop keldert, kom je ook op journalistiek vlak terecht in zwaar weer. Dat curieuze mechanisme komt in veel mediakritiek niet aan bod. Als de oplage door het dak schiet, heeft geen enkele redactie een probleem. Dus ik kan me goed voorstellen dat de hoofdredacteur zijn marketing in de gaten houdt. Hij wordt afgerekend op zijn oplages, daar moet je niet flauw over doen. Een goed oplagecijfer is in die zin de beste bescherming tegen eender welke invloed van buitenaf. Zo hou je het schrikbeeld van de afslanking buiten de deur.’

Maar die vanzelfsprekende koppeling tussen oplage en mediatiek welbevinden stuit toch tegen de borst?

‘Je kunt niet buiten het feit dat die marktgegevens er zijn, ook in andere gebieden van de samenleving. Zo was er heisa rond de “verdoken” overheidssteun aan de media. Laten we alsjeblieft niet vergeten dat er wel meer sectoren zijn die op de een of andere manier gesteund worden door de overheid. Voor de bouw- en cultuursector is dat blijkbaar geen probleem, maar bij de media zou het niet mogen? Ik geef wel toe dat meer openheid rond die financiering geen overbodige luxe zou zijn.’

Zegt Davies anderzijds niet: ‘Dog doesn’t eat dog’?

‘Vooral discussie over de zakelijke en bestuurlijke structuur waarin journalisten opereren, blijft moeilijk. Maar er is toch een toename van de polemieken tussen media onderling, zoals de heisa rond de privémails van Marie-Rose Morel in Knack. Ook ten tijde van de x-dossiers zwegen de andere kranten niet. Je kunt niet zeggen dat er beknibbeld wordt op onderlinge inhoudelijke discussie. Alleen heeft mediakritiek zoals die van Basta aan het licht gebracht dat je nieuws snel kan lanceren, als je weet op welk knopje je moet drukken. Knut de IJsbeer, Kai-Mook en Kalfje Willy zijn typevoorbeelden. Hoe ongevaarlijker en trivialer het nieuws, hoe sneller het opgepikt raakt.’

Gaat er dan geen alarmpje af?

‘Jazeker. Moeilijk, veelkantig en technisch nieuws komt zo in de problemen. Zaken als het interprofessioneel akkoord, de staatshervorming, Brussel: daarvoor heb je algauw twee pagina’s nodig. Gelukkig krijgen wij die ruimte nog. Daar moet ik aan toevoegen dat we nu technieken kennen om zo’n probleem sneller uit te leggen dan vroeger: er wordt meer gewerkt met beeld, grafieken, kadertjes. Ik zou niet durven te dromen hoe de verslaggeving over de huidige politieke impasse er zou uitzien in een krant van dertig jaar geleden. Moeilijk nieuws op een moeilijke manier uitleggen, kan iedereen. Het omgekeerde is de kunst.’

Tot slot: zijn mediacritici per definitie stuurlui aan wal?

‘Mediakritiek is onderhevig aan dezelfde wetmatigheden als de media die ze heet te bekritiseren, inclusief de bekommernis om het aantal lezers. De beste mediacritici zijn journalisten zelf, al was het maar omdat ze onderling als geen ander kunnen zeuren over hun vak. Je hebt mensen nodig die je, vanuit het veld zelf, kunnen uitleggen “hoe het is”. Davies is een journalist, de mensen achter Apache evenzeer. Vele andere zelfverklaarde mediacritici schaafden ooit hun neus aan de media en willen zich nu wreken. De blik van de buitenstaander kan die van de journalist opentrekken, maar in sommige processen heb je maar inzicht als je zelf journalist bent. Dat geldt voor andere sectoren evenzeer. Mensen die zich beroepshalve uitgeven voor mediacriticus, zonder journalistieke ervaring te hebben, zouden wel eens een reality check kunnen gebruiken. Alhoewel: misschien zouden ze nog kwader worden!’ (Lacht)