Groeien in cultuureducatie

Door Ann Laenen, Stefaan Vandelacluze, Rein Meus, op Tue May 08 2012 08:30:45 GMT+0000

Met hun conceptnota ‘Groeien in cultuur’ stelden jeugd- en onderwijsminister Pascal Smet en cultuurminister Joke Schauvliege in januari een gezamenlijk strategisch beleidskader rond cultuureducatie voor.

_Lees hier de presentatie van de conceptnota door Ann Olaerts, een van de architecten ervan. _

De conceptnota focust op kinderen en jongeren, vertrekt van een gedeelde visie op cultuureducatie en distilleert daaruit vier doelstellingen: 1) meer en betere cultuureducatie voor iedereen; 2) de culturele competenties van leerkrachten en cultuureducatieve professionals verkennen en versterken; 3) een brede leef- en leeromgeving creëren; 4) artistieke talenten maximale ontwikkelingskansen bieden.

Een van de highlights van het eigenlijke actieplan is het vierjarige onderzoek ‘Cultuur in de Spiegel Vlaanderen’, dat de basis moet leggen voor een meer geïntegreerde cultuureducatie in het kleuter- en leerplichtonderwijs. Een nieuw competentieprofiel voor leerkrachten en cultuureducatoren moet ook de begeleiding in de klas of de vrije tijd versterken. Tegelijk maken geplande regionale expertisenetwerken tussen de sectoren cultuur, jeugd en onderwijs meer uitwisseling van kennis en expertise mogelijk.

Smet en Schauvliege willen het concept ‘jeugdculturele zones’, zoals OPEK in Leuven, verder ontwikkelen en verspreiden. Ook artistiek toptalent moet meer kansen krijgen, door zulke leerlingen makkelijker vrij te stellen, het deeltijds kunstonderwijs anders te organiseren en misschien zelfs topcultuurscholen in het leven te roepen.

Dit zijn maar een paar van alle vermelde plannen. Het merendeel is al in voege of vraagt eerst nader onderzoek of overleg. Maar de grote verdienste van ‘Groeien in cultuur’ is alvast de wil om daar vanuit de beleidsdomeinen jeugd, cultuur en onderwijs samen de schouders onder te zetten. ‘Deze conceptnota is ook een uitnodiging naar alle betrokken spelers om te reageren op dit beleidskader en mee te werken aan de verdere invulling ervan.’

Die uitgestoken hand nemen we graag aan. Op de volgende pagina’s leest u reacties en voorstellen uit verschillende hoeken van het cultuureducatieve hinterland.

De conceptnota zelf is na te lezen op www.canoncultuurcel.be.

Over goede wil en gemiste kansen

Stefaan Vandelacluze

Van ‘Groeien in cultuur’, de conceptnota cultuureducatie van de ministers van onderwijs en cultuur, kreeg ik het zowel warm als koud.

Je kan het eigenlijk alleen maar toejuichen dat twee ministers de koppen bij elkaar steken om een van de mooiste transversale werkvelden binnen de ‘persoonsgebonden’ materies van de Vlaamse overheid aan te pakken. Cultuureducatie wordt door hun gezamenlijke aandacht even in het middelpunt van de belangstelling geplaatst. Het is ook helemaal niet zo evident dat twee excellenties samen hun schouders zetten onder één vakgebied. Dit is het voorlopige hoogtepunt van de evolutie van de jongste tien jaar waarbij elke beleidsverandering meer aandacht bracht voor cultuureducatie, kunsteducatie, kunstbemiddeling, cultuurparticipatie, enzovoort.

Zo kende onze sector een grote groei, maar door de vele verschillende beleidsmaatregelen ging het vooral om een fragmentarische ontwikkeling met een wildgroei aan nieuwe initiatieven. Voor de school of de jeugdorganisatie die bijvoorbeeld iets met theater of dans wil doen, hoeft dat niet noodzakelijk een probleem te vormen: de recente ontsluitingsprojecten van onder meer CANON Cultuurcel en CultuurNet helpen de lokale verenigingen hun weg te vinden in het aanbod. Je zou dus kunnen concluderen dat de cultuureducatie bloeit. Maar het volstaat niet dat er beleidsruimte en geld is om telkens weer iemand een nieuw project te laten bedenken. Dan gaat er vooral veel energie naar opnieuw het warm water uitvinden: een groei in de breedte, niet in de diepte.

Enige tijd geleden bestelden twee andere ministers die goed begrepen hadden dat cultuureducatie belangrijk is tijdens het opgroeien van kinderen en jongeren, een rapport bij professor Anne Bamford. Dit is een bijzonder lezenswaardig rapport met tal van aanbevelingen waar we in Vlaanderen nog lang niet klaar mee zijn. De grootste kritiek van professor Bamford was dat we hier in Vlaanderen ontzettend veel goede dingen doen, maar dat we niet van elkaar leren omdat we de zaken niet structureel aanpakken.

Net dat wordt door de nieuwe conceptnota verder in de hand gewerkt: hij staat vol met leuke acties waar niemand tegen kan zijn, maar neem die concrete acties weg en er blijft weinig over. En dat is een probleem: de cultuureducatieve sector is zeer innovatief en zou hoog kunnen scoren in internationale rankings, mocht de puzzel beter passen. Het valt daarom moeilijk te begrijpen dat in deze nota zo’n afwachtende houding wordt aangenomen. Ik veronderstel dat de ministers geloven in een bottom-upbenadering, wat zeer lovenswaardig is, maar soms moet men ook beleid durven maken. En dat veronderstelt duidelijke keuzes waarbij het algemene belang moet primeren. Ik geef twee kleine voorbeelden:

  • De minister van onderwijs weet dat het deeltijds kunstonderwijs zich dringend moet hervormen en dat er veel kansen liggen in toenadering tot het reguliere onderwijs, de sector van de amateurkunsten, het jeugdwerk, enzovoort. Hij weet echter ook dat de arbeidsstatuten van deze sectoren redelijk verschillen. Misschien heeft dat tot voorzichtigheid geïnspireerd, met vooral heel specifieke of tijdelijke voorstellen als gevolg.

  • Ook de minister van cultuur mist in deze nota mijn inziens de kans om een verschil te maken. Er wordt bijvoorbeeld wel (alweer) een expertisepunt aangekondigd, wat inderdaad een mogelijke oplossing zou kunnen zijn om een en ander systematisch aan te pakken, kennis te verzamelen en te ontwikkelen en de verschillende initiatieven te coördineren. Maar dat wordt (alweer) niet concreet gemaakt.

Zoals Anne Bamford reeds enige jaren geleden heeft aangegeven, heeft de cultuureducatieve sector nood aan meer doortastendheid!

Stefaan Vandelacluze is Lector cultuureducatie aan KHLeuven en algemeen coördinator van Mooss vzw, kunst- en erfgoededucatie.

Groeipijnen in cultuureducatie

Rein Meus

‘Groeien in cultuur’ laat ons met gemengde gevoelens achter. De visie van de conceptnota is nefast voor de artistieke basis van cultuureducatie, maar biedt tegelijk reële kansen tot kwaliteitsverbetering.

De visietekst is sterk instrumenteel opgevat en beschouwt cultuureducatie als een middel tot verandering van de arbeidsmarkt. Er wordt vooropgesteld om ‘kansen en ruimte te bieden voor creativiteit en innovatie’, wat noodzakelijk is voor ‘het ontwikkelen van creativiteit die kan ingezet worden in het verdere leven, de loopbaan, ...’. Daarnaast zouden ‘via kunst en cultuur leerlingen enthousiast gemaakt worden voor andere, moeilijke of minder populaire vakken’, lees: wiskunde en wetenschappen, en wil men ‘talenten blootleggen bij kinderen en jongeren die zich niet goed in hun vel voelen op de “traditionele” school’, lees: het aantal vroeg-school-verlaters reduceren. Die visie weerspiegelt de basisdefinitie van de conceptnota, waarin cultuur wordt herleid tot ‘vier culturele basisvaardigheden: waarneming, verbeelding, conceptualisering en analyse’. Het zijn de cognitieve vaardigheden die centraal staan in het creativiteits- en innovatiediscours van de creative industries. Door die cognitieve reductie verliest ‘cultuur’ echter elke referentie aan het artistieke. Dat is op zijn minst vreemd te noemen, temeer omdat de stakeholders uit de sector in het rapport Gedeeld/Verbeeld waarschuwen voor een te eenzijdige cognitieve gerichtheid van cultuureducatie.

Daartegenover staan in het actieplan vele initiatieven die daadwerkelijk de kwaliteit van cultuureducatie kunnen bevorderen. De investeringen in infrastructuur en didactische materialen zijn noodzakelijk. Hoe kan een vakleraar artistieke en culturele vakken – de leraar muzische vorming, muzikale opvoeding, plastische opvoeding of esthetica – kwalitatieve cultuureducatie geven als de enige investering tot nog toe de loonkosten zijn? Aangepaste vaklokalen en ateliers, degelijke muziekinstrumenten en kunstenaarsmaterialen zijn een premisse voor kwalitatieve cultuureducatie op school. Initiatieven als ‘Dynamo3’ – subsidiëring voor creatieve schoolprojecten – zijn zeker een middel om cultuur in elke klas te brengen en moeten verder ontwikkeld worden. Ook de creatie van een continu referentiekader is een sterke methode om de consistentie van het onderwijscurriculum te verhogen.

Toch vragen wij om meer ambitie aan de dag te leggen. Elk kind heeft in elke school een volledig schooljaar lang recht op cultuur in de klas. De voorgestelde investeringen in infrastructuur en didactische middelen, en het inhoudelijke engagement tot de ontwikkeling van het geïntegreerde referentiekader spelen daarin een belangrijke rol. Maar de vakleraren artistieke en culturele vakken zouden het sluitstuk moeten vormen. Vakleraren zijn experten in de artistieke domeinen en in pedagogische en didactische competenties noodzakelijk voor klassikaal leerplichtonderwijs. Zij staan wekelijks in contact met alle leerlingen in het kleuter- en leerplichtonderwijs, maar hun centrale functie komt in de conceptnota te weinig aan bod. Het lijkt ons nochtans vanzelfsprekend om hun rol te versterken. Alleen is dit enkel mogelijk indien artistieke en culturele vakken in de toekomst decretaal verankerd worden, en enkel de specifiek opgeleide vakleraar met een ‘vereist bekwaamheidsbewijs’ erkend wordt.

Verder zien we de oprichting van ‘ExpertiseNetwerken voor Cultuureducatie’ als een sterk signaal. Meer overleg kan ons helpen om de visie en de acties van ‘Groeien in cultuur’ beter af te stellen op de reële noden van de scholen en hun leraren en leerlingen. Het biedt ook de kans om good practices uit het onderwijs te identificeren en te integreren in de hervorming. MUZES wil zich alvast engageren om in dat proces mee te stappen.

Rein Meus is musicoloog, mede-oprichter van MUZES (vereniging voor artistieke en culturele vakken in het onderwijs) en voorzitter van het Klankendaal vzw.

Naar een nieuwe onderwijscultuur

Brigitte Dekeyzer

In het secundair onderwijs is cultuureducatie weinig zichtbaar. Zoals studies aantonen, zijn er goede initiatieven, maar een overkoepelende visie ontbreekt. Willen de Vlaamse ministers Schauvliege en Smet ‘elke jongere de kans geven om te groeien in cultuur’, dan is een consequent beleid noodzakelijk. Om die doelstelling in de scholen te realiseren, zal er meer nodig zijn dan de huidige basiscompetentie ‘de leraar als cultuurparticipant’ (of onder de nieuwe noemer ‘de leraar als cultuurleraar’/‘de leraar als cultuurdrager’), vakoverschrijdend werken (al dan niet in de vrije ruimte) en vakoverschrijdende eindtermen.

Om tot een doorlopend en geïntegreerd referentiekader te komen – een van de grote doelstellingen van de conceptnota, waar met wat nuance ook iets voor te zeggen valt – is er, voortbouwend op de bestaande muzische vorming in het lager onderwijs, nood aan de introductie van een basisvak van jaar 1 tot 6 (2u per week) in alle types van het secundair onderwijs. Daarin zouden alle aspecten van cultuur op een receptieve en reflectieve manier aan bod kunnen komen én zou actieve kunsteducatie centraal moeten staan. Daarbij moeten leerlingen kunnen kiezen om zich te ontplooien in het medium waarin ze zich graag uitdrukken, ofwel om verscheidene disciplines tegelijk te ontwikkelen. Beoordelingscijfers zijn hier niet aan de orde: vrijheid, spel en plezier staan centraal.

Velen delen die mening echter niet. Beleidsmakers onderwijs houden met bekende argumenten de boot af. Er zijn te weinig schooluren en cultuur is niet strikt noodzakelijk, want economisch weinig te verantwoorden. Cultuur blijft toch iets voor de vrije tijd, weinig zichtbaar, niet effectief en moeilijk te meten. Ook culturele spelers buiten het onderwijs steunen die claim weinig. Nochtans zijn hun argumenten wankel, vaak ook verdoken economisch gemotiveerd en vooral utopisch van aard. Het is mooi om elke leraar bij de culturele ontwikkeling van leerlingen te willen betrekken, om cultuur niet te willen verplichten en enkel aan te bieden als het past.

Mochten alle leraren die toevallige opportuniteiten effectief aanvoelen en daar adequaat op kunnen inspelen, dan zou ik dit pleidooi voor de introductie van een basisvak ‘kunst en cultuur’niet voeren. In de praktijk blijkt echter hoe beperkt de culturele affiniteit van leraren is. Dat heeft voor een deel te maken met hun opleiding, maar zeker ook met hun achtergrond en met onuitgesproken waarden eigen aan onze westerse wereld. We kunnen eenvoudigweg niet alle leraren mobiliseren, laat staan in staat stellen om cultuur degelijk aan te brengen. Soms is het ook goed om het ‘schoenmaker blijf bij je leest’-adagium te huldigen. Slechte cultuureducatie werkt averechts en neemt de zin in cultuur bij leerlingen weg. Waarom dan geen mensen inzetten die hun vak degelijk kunnen uitbouwen en genoeg kracht en tijd hebben om andere leraren en partners bij het cultuurverhaal te betrekken? Cultuureducatie is niet evident, is rijk geschakeerd en vraagt een hoge scholingsgraad.

Als lerarenopleider bepleit ik ook de introductie van een nieuwe breed humane universitaire opleiding (een soort Cultuureducatieve Master gekoppeld aan een lerarenopleiding) waarin zoveel mogelijk kunstdisciplines en reflectieve vakken aan bod komen. Momenteel werkt het universitair onderwijs vakspecifiek, maar om dit plan te kunnen realiseren is er, naast de bestaande professionele bacheloropleiding Project Kunstvakken, nood aan hoogopgeleide cultuurdragers met een inhoudelijk sterk interdisciplinaire bagage. Zo’n opleiding – uiteraard gekoppeld aan de actieve kunstopleidingen aan de kunsthogescholen – is de beste garantie om de conceptnota van de ministers Schauvliege en Smet daadwerkelijk te implementeren en te doen aansluiten bij een kunstwereld die steeds minder in hokjes denkt en de grenzen van disciplines overstijgt.

Brigitte Dekeyzer is docent Specifieke Lerarenopleiding Kunst aan KU Leuven.

Aandacht voor vrije ruimte

Ann Laenen

Het goede aan de conceptnota ‘Groeien in cultuur’ is dat hij een gezamenlijk beleidskader uittekent vanuit zowel cultuur, jeugd als onderwijs. Het diverse cultuureducatieve landschap kan zich binnen zo’n kader verder ontwikkelen. Er openbaart zich wel een problematische discrepantie in de brede cultuurvisie waarop de nota zich fundeert. Die stelt enerzijds dat ‘cultuur(educatie) mee handvaten kan bieden om te leren omgaan met de hedendaagse complexe samenleving’ en anderzijds dat ‘cultuur een eigen code, een eigen taal bevat, die je moet leren’. Dat laatste suggereert een heel specifieke vorm van kunst-, erfgoed-, media-educatie en leesbevordering: gericht op kunst en cultuur met de grote C en K. Heel wat jongeren zijn in hun vrije tijd nochtans bezig met dans, muziek, street art en spoken word – die misschien niet tot de grote C en K behoren, maar toch even belangrijk zijn in hoe jongeren vandaag naar de maatschappij kijken. Dreigt cultuureducatie dan niet de link met de hedendaagse complexe samenleving te verliezen?

Misschien bieden de vermelde ‘jeugdculturele zones’ een uitkomst, maar we dienen jongeren ook genoeg vrijheid te laten om te experimenteren en mee vorm te geven aan creatieve ontmoetingsplekken naast de geijkte paden. Om artistiek en creatief talent ten volle te laten ontwikkelen, moet er ook oog zijn voor cultuuruitingen op ‘non-places’, zoals voor street art of in de virtuele ruimte. Wat de conceptnota vermeldt rond e-cultuur, blijft eerder beperkt.

De maatschappelijke veranderingen die onze samenleving complex maken, dagen ons al langer uit om anders na te denken over onderwijs, kennisdeling, creativiteit en levenslang leren. We pleiten dan gewoonlijk voor meer ruimte voor cultuureducatie in het onderwijs, een betere begeleiding/coaching van leraars en cultuureducatieve professionals, en de maximale ontwikkeling van artistiek talent. Maar gaan deze doelstellingen wel ver genoeg? Een nieuw actiepunt zou kunnen zijn om meer ruimte te maken voor creatieve processen. Uit diverse studies blijkt dat kinderen rond hun 9 à 10 jaar een terugval kennen in creativiteit, die meestal niet meer wordt goedgemaakt. Naast de introductie van kunst- en cultuuruitingen bij jonge kinderen moeten we hen dus ook aanmoedigen om zelf te creëren. De Dynamo-initiatieven die CANON Cultuurcel ondersteunt, zijn in die zin erg positief. In het brede en diverse cultuureducatieve veld lopen ook al heel wat goede projecten, maar misschien moet hier nog meer op ingezet worden om cultuureducatie een duurzaam en zichtbaar effect te geven.

Liever dan een imagocampagne of een prijs voor cultuureducatie zag ik cultuureducatieve organisaties, creatievelingen en onderwijsinstellingen een langetermijntraject starten binnen het reguliere onderwijs. We kunnen zeker heel wat leren uit het Britse traject Creative Partnerships (2002-2011), een nauwe samenwerking tussen scholen en creatieve professionals om kunst, cultuur en creativiteit te integreren in de klas. Zulke trajecten vragen wel om bepaalde skills bij alle betrokkenen. Die kunnen deels worden ingeschreven in de reguliere lerarenopleidingen, maar ook en vooral in de specifieke lerarenopleidingen aan de kunsthogescholen, want een leerkracht hoeft geen alleskunner te zijn. De ervaring leert dat juist uit de synergie tussen leerkracht, leerling en maker de sterkste projecten ontstaan.

De conceptnota is een startpunt. Vanuit de vele goede initiatieven die er vandaag al zijn, kan er nu volop aan verder gewerkt worden. Met de nodige kennisdeling en het juiste overleg. Zelf was ik betrokken bij de bevraging in aanloop naar de Veldtekening Cultuureducatie. Een rondetafelgesprek met zowel mensen uit het onderwijs, de cultuursector als de jeugdsector werkte heel inspirerend, en zorgde spontaan voor een gezonde discussie. Zo zou er meer uitwisseling mogen zijn.

Ann Laenen is onderzoeker en departementshoofd van de Media, Arts & Design Faculty – Campus C-mine, Genk.