Goede daden in het heilige land

Door Willemijn Lamp, op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

In de Palestijnse gebieden hebben kunstenaars en cultuurinstellingen niet alleen te lijden van de Israëlische bezetting. Ook hun afhankelijkheid van buitenlandse niet-gouvernementele organisaties speelt in hun nadeel. Ongewild zorgen die er mee voor dat Oost-Jeruzalem artistiek leegloopt, richting Ramallah, en zodoende spelen ze netjes in de kaart van de Israëlische verdeelpolitiek ...

In satijnen schoentjes bestijg ik het geraamte van wat ooit een trap zal zijn van het eerste grote culturele centrum in Oost-Jeruzalem. De toekomstige foyer ligt bedolven onder het bouwstof, de tribune van de aanstaande concertzaal hangt vol duivenpoep. Voor kleur zorgen de afgebladderde geschilderde filmposters aan de muren en de make-up van Rania Elias Khoury. De ranke, welbespraakte Palestijnse is de motor achter het bouwinitiatief om een oude cinema te transformeren in een concertzaal, een filmzaal, een restaurant, een galerie en een boekhandel. Het Yabous Cultural Center zou in de loop van 2010 – insjallah – gebruiksklaar moeten zijn, maar de verbouwing is volgens Rania 'a nightmare'. De obstakels zijn eindeloos: de Palestijnse autoriteiten mogen niet investeren in Oost-Jeruzalem en dus is Rania aangewezen op veelal buitenlandse ngo’s. De toegekende Israëlische bouwvergunning maakt Rania verdacht bij de culturele partners in Oost-Jeruzalem. En zelf dient ze elk kwartaal opnieuw een vergunning aan te vragen om überhaupt Jeruzalem in te mogen, omdat ze in Ramallah woont. Maar Rania blijft koppig optimistisch en volhardend – eigenschappen van wel meer culturele entrepreneurs, kunstenaars en muzikanten in de Palestijnse gebieden.

Het dilemma van de artistieke autonomie is geen dilemma in Palestina: het is een gevangenis

DAGELIJKSE WILLEKEUR

Niets is simpel of eenduidig in een land waar de grenzen dagelijks veranderen, checkpoints naar willekeur open of dicht gaan en enkel de grilligheid van de komende dag een zekerheid vormt. In zo’n klimaat is het dan ook niet vreemd dat de voornaamste klacht van Palestijnse kunstenaars 'een gebrek aan infrastructuur' is. Opmerkelijk genoeg zorgt net dat gebrek voor hun dynamiek om het heft dan maar in eigen handen te nemen en gewoon te beginnen, te maken – in weerwil van alle beperkingen. Een mooi voorbeeld van die mentaliteit zijn de mensen van de Al-mahatta Gallery in Ramallah. Zonder geld van ngo’s of van de Palestijnse overheid zijn zij erin geslaagd een oude parkeergarage om te bouwen tot een galerie. Het gemeentebestuur van Ramallah is hen goedgezind, wat de overlevingskansen verhoogt. Interessanter is evenwel de vraag waarom Al-mahatta Gallery ervoor koos om zich deze desolate plaats artistiek eigen te maken zonder hulp van buitenaf. Het antwoord is: de politieke toestand zelf. De initiatiefnemers wonen in een land waar de begrippen 'eigendom' en 'autonomie' worden ingekleurd door de realiteit van de dag: bezetting en afhankelijkheid. De bezetting door Israël, de afhankelijkheid van buitenlandse ngo’s. Hoe beïnvloedt dat de kunsten?

DE SCHADUWZIJDE VAN NGO’S

Het Palestijnse culturele leven wordt genereus ondersteund door een lange lijst van met name Scandinavische donoren. Die steun is noodzakelijk, maar heeft ook problematische neveneffecten. Terwijl Ramallah langzaam wordt omgetoverd tot een aantrekkelijke plaats voor cultuur, een bolwerk van vrijdenkers en culturele ondernemers, loopt Oost-Jeruzalem leeg. Iedereen die cultureel wat wil betekenen vertrekt naar Ramallah. Daarmee wordt ook de aanspraak geofferd op het inwonerschap van Jeruzalem. Zodra je in Ramallah woont en werkt, is het bijzonder lastig om nog terug te keren naar Jeruzalem – de onmogelijk te delen hoofdstad van Israël en Palestina. Zo zijn de groothartige investeringen van ngo’s in het culturele leven ongemerkt ook verworden tot een instrument van de Israëlische verdeel-en-heerspolitiek. Door in Jeruzalem steun te verbieden of hogelijk ingewikkeld te maken, wordt Ramallah geruisloos de nieuwe hoofdstad van een ooit te vormen Palestijnse staat. Dat houdt elke ambitieuze, autonome Palestijnse kunstenaar gevangen in een duivels dilemma tegenover de onontkoombare politieke werkelijkheid. Kies je voor de verbreding van je eigen artistieke horizon of veeleer voor je verantwoordelijkheid als Palestijns kunstenaar? Jack Persikian, curator en directeur van de Al-Ma'mal-galerie in Oost-Jeruzalem, vertikt het om zich te laten vangen in het stereotype van de immer gepolitiseerde Palestijn. Toch was hij het die me haarfijn uitlegde hoe desastreus de uittocht van Palestijnse kunstenaars is voor Jeruzalem, en hoe ingewikkeld en belangrijk het is om als achterblijver vast te houden aan de autonomie van de kunstenaar en letterlijk een fysieke plaats van bestaan op te eisen.freedomtheater

GEGIJZELDE AUTONOMIE

Hoe blijf je autonoom wanneer alles tot in de poriën politiek is geworden? De kunsten zijn vaak de laatste thuisplek waar het vrije en autonome denken zich kan loszingen van een te banale realiteit. Terwijl schrijvers of theatermakers in het Westen driftig discussiëren over de eeuwige tegenstelling tussen de betekenis van autonomie en de vraag om maatschappelijke betrokkenheid, is in Palestina elk artistiek gebaar een politieke daad. Al maakt iemand een esthetische foto van twee oude stoelen op straat, dat plaatje wordt vanzelf een verwijzing naar Palestijnen die uit hun huis zijn gezet of een ironisch statement over de onmogelijkheid om het werk louter te laten zijn wat het is: een beeld van twee stoelen op straat, vastgelegd door een begenadigd fotograaf. Het dilemma van de artistieke autonomie is geen dilemma in Palestina: het is een gevangenis. Westerse curatoren en critici houden mede de deur dicht, net door 'een podium te bieden aan de marginale Palestijnse kunstenaar en zijn situatie'. Ook de Palestijnen zelf voeden dat beeld: hun werk gaat vaak over een verdwenen vaderland, over opgroeien onder de bezetting. Het is alleen zo jammer dat het gedeelde leed door die bezetting zo allesoverheersend is dat zelfs de autonome stemmen erdoor verzwolgen worden.

COMMUNITY BUILDING?

Spelen ngo’s ook daarin een rol? De lijst van buitenlandse instellingen die het collectieve leed vertaald hebben naar het positieve vocabulaire van empowerment, educatie en wederopbouw is in elk geval lang. Zo is er de circusschool van Ramallah, gehuisvest in een voormalig evangelisch huis voor jongens. Onder leiding van twee Vlamingen krijgen jongeren er nieuwe perspectieven aangeboden via acrobatiek, clownerie en dans. Kernwoorden zijn laagdrempeligheid en talentontwikkeling. De leerlingen krijgen de kans om door te groeien tot docent. Dertig kilometer verderop, in Bethlehem, is het Diyar Consortium een chique verzamelplek voor deelinstellingen die zich bezighouden met 'community building' langs oecumenische weg. Het schitterende gebouw biedt ook ruimte aan vergaderplekken en een congreszaal en dient zo ongetwijfeld als Bethlehems visitekaartje voor internationale donoren, die gevoelig zijn voor slogans als ‘building bridges and platforms for intercultural dialogue’ en ‘c_reating room for hope_’. In het dorpje Batir ten slotte – hopeloos ingeklemd tussen de muur aan de ene kant en de Groene Lijn en omringende nederzettingen aan de andere kant – heeft een Scandinavische ngo veel geld geïnvesteerd in de renovatie van authentieke huizen. Gebouwen die inmiddels door een verstoorde waterhuishouding alweer aan het vervallen zijn.

ER ZIJN VOOR DE LANGE TERMIJN

Het verhaal van de bovenstaande huizen is een mooie metafoor voor de impact van de goedbedoelde buitenlandse investeringen: zij lijken haast een alibi voor het achterwege blijven van een daadwerkelijk betrokken langetermijnvisie op een gebied zonder staatsrechtelijke status. De financiële injecties zijn noodzakelijk, maar ook niet meer dan een doekje voor een groter bloeden. Simpelweg omdat een bezet land geen ruimte laat om de situatie zo naar je hand te zetten dat ook de volgende generatie er de vruchten van kan plukken. En zo blijven veel van de initiatieven die er echt toe doen leunen op de autonome, betrokken personen die met kleinschalige projecten het verschil maken in hun gemeenschap. Zodra die mensen vertrekken of gedwongen worden te stoppen, verdwijnt ook het initiatief. De eenling die ondanks alle restricties culturele initiatieven ontplooit: het zou enige romantiek in zich dragen, als het ging om een keuze. Maar in Palestina valt er weinig te kiezen. Daarom is het verlangen van kunstenaars naar een infrastructuur een roep om die keuze te mógen maken, een eis om te mógen bestaan. Het is geen vraag om meer instituties, maar een noodkreet om dwars door de dictatuur van de politieke realiteit ruimte te maken voor verbeelding.

De ngo’s moeten nog meer lef hebben om in de toekomst te kijken in de bezette gebieden

Het is niet aan kunstenaars of ngo’s om met een politieke oplossing te komen voor de complexe situatie in het Midden-Oosten. Maar misschien loont het indien die laatste een voorbeeld nemen aan de attitude van de grondleggers van de Al-mahatta Gallery, mensen als Rania en Jack. Zij bijten zich, tegen de stroom op, vast in de verwerkelijking van een eigen utopie en zetten door in hun engagement voor een verhaal dat de slogans van de tijd overstijgt. Het vergt veel moed om te investeren in een droom in het Heilige Land, zowel voor kunstenaars als voor niet-gouvernementele organisaties. De ngo’s moeten nog meer lef hebben om in de toekomst te kijken in de bezette gebieden, om risicovolle keuzes te maken. Om in satijnen schoentjes, maar als een olifant door de porseleinkast van het Midden-Oosten te stampen.