Geef poëzie een toekomst
Door op Sat May 11 2013 13:39:50 GMT+0000Recent kwamen dichters, uitgevers, beleidsmakers en andere deskundigen samen om een staat op te maken van de poëzie. Het ziet er met de verkoop namelijk niet goed uit. Maar hoe slecht is niet goed? En wat moet daaraan gebeuren? Iedereen moet vooral de kans krijgen om poëzielezer te worden. Een pleidooi voor een breder scala aan poëzie in het onderwijs.
In het maartnummer van r__ekto:verso (nummer 56) concludeerde Carlo Van Baelen dat vraag en aanbod in de boekenbranche niet in evenwicht zijn. De resultaten van een onderzoek van de Vlaamse Auteursvereniging en cijfers van Boek.be tonen aan dat het in de poëziesector misschien nog drastischer gesteld is dan in de rest van de boekenbranche. In 2012 daalde de verkoop van poëzie met 25% ten opzichte van 2011. Dat betekent dat de omzet van de poëzieverkoop sinds 2007 meer dan gehalveerd is. Gemiddeld worden er op jaarbasis van de top 100 best verkochte bundels slechts 200 exemplaren per titel verkocht.
Er werd aan de alarmbel getrokken. Op 21 maart 2013 kwamen dichters, uitgevers, literaire programmatoren, leraren en andere poëzieliefhebbers uit Vlaanderen en Nederland samen om te praten over een oplossing. Tijdens die studiedag, met de titel De Staat van de Poëzie en georganiseerd door het Vlaams Fonds voor de Letteren en het Poëziecentrum, werd duidelijk dat er grofweg twee kampen bestaan. Aan de ene kant wordt gepleit voor wezenlijke veranderingen om de verkoop van poëzie te stimuleren, zoals meer werkbeurzen voor dichters, nieuwe stimulansen voor uitgevers, betere marketing, een groter poëzieaanbod in boekhandels en bibliotheken, en gunstigere regelingen voor poëzie-uitgaven in eigen beheer. Aan de andere kant staat het kamp dat stelt dat het stimuleren van de poëzieverkoop onnatuurlijk is; poëzie is en blijft een onderstroom. Het zit nou eenmaal niet in de aard van poëzie om door iedereen gelezen te worden, en nieuwe financiële stimulansen van de overheid of marketing zullen daar geen verandering in brengen.
De kern van de zaak ligt mijns inziens elders. Voor we zinvol kunnen gaan debatteren over de vraag of en hoe poëzieverkoop gestimuleerd moet worden, dient iedereen eerst en vooral een eerlijke kans te krijgen om poëzieliefhebber te worden. Het onderwijs moet een zaadje planten dat later kan uitgroeien tot een liefde voor poëzie. ‘Ook al leest maar 2% van de leerlingen nog gedichten', schreef Charles Ducal in zijn Gedichtendagessay Alle poëzie dateert van vandaag (2010), ‘iedereen moet de kans krijgen bij die 2% te horen.’ Daarvoor moet het aanbod poëzie waar leerlingen mee in aanraking komen, verbreed worden. Er is niet alleen aandacht nodig voor de grote namen uit de literatuurgeschiedenis, maar ook voor het werk van hedendaagse dichters, met al dan niet experimentele en interdisciplinaire poëzie. En nog belangrijker: de focus moet niet liggen op het doorgronden, analyseren of decoderen van poëzie die de meeste leerlingen ‘moeilijk’, ‘vaag’ en ‘ontoegankelijk’ vinden, maar vooral op het bieden van een zo breed mogelijk scala aan poëzie.
Metaforisch denken
Ten eerste zullen zowel docenten als leerlingen moeten inzien dat een les over poëzie totaal anders is dan de lessen die ze gewend zijn. Dirk Terryn, werkzaam bij CANON Cultuurcel en voormalig leraar Nederlands, legt uit dat bij het lezen van poëzie een ander manier van denken geactiveerd wordt: ‘Leerlingen worden door poëzie gedwongen om niet logisch, maar metaforisch na te denken. Het is een manier om buiten de geijkte denkpatronen van het onderwijs te komen, om te ontsnappen aan de clichés van de “empirische” wetten. Gedichten geven je een nieuw zicht op de complexiteit van de werkelijkheid. Bovendien verlagen ze ons tempo: gemiddeld lezen we een gedicht zes keer trager dan een normale tekst.’ Ook is de kennis die een gedicht ons geeft, anders dan de kennis die ‘normale’ schoolteksten opleveren. Herman De Coninck beschreef dat als volgt in Over de troost van pessimisme (1983): ‘Toen ik ooit lesgaf, poëzie, aan jongens die daar helemaal niet om gevraagd hadden, was de eerste vraag: moeten we dat kennen voor het examen? Nee, voor het leven, zei ik.’ Wanneer leraren inzien dat een poëzieles niet moet dienen om de intentie van de dichter te achterhalen, zullen leerlingen inzien dat er geen ‘goed’ of ‘fout’ is bij het praten over poëzie. Wat goed of fout is, bepaal je zelf. Een moeilijke realisatie voor sommigen, vertelt Terryn, want de meest gehoorde klacht van leerkrachten over poëzielespakketten is dat er geen antwoordmodel bij zit.
Wanneer leerkrachten echter juist openstaan voor die poëzielespakketten, opent zich een wereld van mogelijkheden om poëzie makkelijk de les in te krijgen. Vele lespakketten zijn gratis te downloaden, zoals op www.gedichtendag.com, www.schoolderpoezie.nl, www.huisvangedichten.nl, www.poeziepaleis.nl en www.jeugdenpoezie.be. Dat materiaal is over het algemeen origineel, actueel en uitdagend, iets waar veel standaardschoolboeken in tekortschieten. Dezelfde instellingen en websites moedigen scholen aan dichters in huis te halen. Met voordrachten en poëzieworkshops leren leerlingen wat poëzie inhoudt én wat je zelf met poëzie kan doen. Jeroen Dera, letterkundige aan de Radboud Universiteit Nijmegen en voormalig leraar Nederlands, ziet dat soort activiteiten als een veel betere optie dan het traditionele poëzieonderwijs in de schoolboeken: ‘Ik vind de Nederlandse lesmethodes op zijn zachtst gezegd achterhaald op het gebied van poëzie. Praktisch alle lesmethodes die ik ken, blijven hangen in de neoromantiek. En wat nog erger is: er wordt nauwelijks aandacht besteed aan recent werk, laat staan aan poëzie in de marge, die mijns inziens ook voor een groter publiek interessant is.’
Meer onder de zon
Er is inderdaad zoveel meer dan P.C. Hooft, Gorter, Vasalis en Lucebert. Wanneer leraren daar meer zicht op krijgen, zullen ook leerlingen kennis kunnen maken met bijvoorbeeld de bewegende gedichten van Tonnus Oosterhoff, de slam-poëzie van Ellen Deckwitz, de stiftgedichten van Dimitri Anthonissen, de poëzieclips van de Woorddansers, de klankpoëzie van ACG Vianen, de graphic poems van Lies van Gasse en nieuwe poëziesubgenres zoals flarfpoëzie en 160-gedichten. Die voorbeelden vervangen geenszins gedichten van canonieke dichters of hedendaagse poëzie die minder experimenteel is. Wel zijn het nieuwe vormen die leerlingen laten zien dat er meer onder de noemer poëzie valt dan ze denken. Dera: ‘Als we louter hameren op poëzie uit de vorige eeuw, krijgen leerlingen een onvolledig beeld van de moderne poëziegeschiedenis en is de kans groot dat ze bevestigd worden in hun vooroordeel dat poëzie saai, stoffig en moeilijk is.’
Daarbij moeten we inzien dat poëzie die wel als ‘saai, stoffig en moeilijk’ gezien wordt, leerlingen niet over de streep zal trekken om later een bundelkopende poëzieliefhebber te worden. Voor veel leerlingen bestaan er twee categorieën gedichten: begrijpelijke en onbegrijpelijke. We moeten accepteren dat de tweede categorie enkel te bereiken valt via de eerste. Dera: ‘Wat onze lesmethode betreft, moest ik beginnen met “Poëzie is kinderspel” van Lucebert. Je kan beter laagdrempelig beginnen en van daaruit naar complexere teksten gaan. Bij proza-analyse beginnen lesmethoden ook niet bij Frans Kellendonk, maar bij iemand als Ronald Giphart. Het poëzieonderwijs kan ook wel zo'n didactisch verantwoorde facelift gebruiken.’ Daarvoor moeten ook dichters, critici en uitgevers inzien dat de meeste mensen een weg afleggen via wat bekend staat als ‘toegankelijke poëzie’, om uit te komen bij poëzie die vandaag de dag minder bekend is, niet in verzamelde werken wordt uitgegeven en minder goed verkoopt.
Leren lezen
Als we willen dat er meer poëzie verkocht wordt, moeten we stoppen met een onderscheid te maken tussen ‘goede’ en ‘slechte’, ‘makkelijke’ en ‘moeilijke’, ‘toegankelijke’ en ‘ontoegankelijke' poëzie. Er bestaan ongelooflijk veel soorten poëzie en ongelooflijk veel soorten poëzielezers. Als het merendeel van poëzielezers poëzie leest die het grootste deel van de critici ‘makkelijk’ vindt: wat dan nog? Wees blij dat Nico Dijkshoorn zo veel verkoopt omdat hij iedere week een gedicht voorleest bij De wereld draait door, ook al is dat geen ‘moeilijke poëzie’. Dat Jee Kast in de finale stond van Belgium’s Got Talent, ook al is dat een commercieel programma. Dat mensen op Gedichtendag een bundel kopen, ook al doen ze dat de rest van het jaar niet. Dat poëziefestivals veel bezoekers trekken, ook al kopen diezelfde mensen geen poëziebundels. Dichters, critici en uitgevers: wees blij. Want elke stap richting poëzie is een stap richting meer poëzie, naar andere poëzie, naar de poëzie die dichters en uitgevers willen verkopen. ‘Zoals men danspassen of zwembewegingen of de taal van verkeersborden moet oefenen om zich thuis te voelen op de dansvloer, in het water of aan het stuur', schreef Charles Ducal in zijn Gedichtendagessay, ‘zo moet men zich ook oefenen in het lezen van gedichten om zich thuis te voelen in de poëzie.’
Als we willen dat de poëzieverkoop stijgt, moeten we een breder scala aan poëzie in de klassen binnenbrengen. Daarvoor is een betere communicatie tussen poëzieorganisaties en docenten nodig. Stichtingen zoals Jeugd en Poëzie, het Poëziecentrum en School der Poëzie moeten zich vaker en sterker naar scholen richten met concrete poëzielespakketten en -projecten, al dan niet met optredens en workshops door dichters. Voor dat laatste mag Stichting Schrijvers School Samenleving zich nog meer kenbaar maken in het onderwijs. Veel leraren weten niet wat er op het gebied van poëzie in de les allemaal bestaat en mogelijk is, terwijl bovengenoemde organisaties (samen met een aantal andere instellingen) er hun expertise van hebben gemaakt. Leraren moeten zich realiseren dat er veel meer voorhanden is dan de kleine selectie canondichters die in de standaard literatuurgeschiedenisboeken staat, en daar moet de poëziesector ze mee helpen. Zet voor iedere leerling de deur naar poëzie open, door het lezen van alle soorten poëzie aan te moedigen. Iedereen moet de kans krijgen om poëzieliefhebber te worden, en elke soort poëzie moet de kans krijgen om gelezen te worden.
Kila van der Starre (1988) volgt de masteropleiding Vergelijkende Moderne Letterkunde aan de Universiteit Gent. Sinds 2005 vormt ze samen met Babette Zijlstra het dichtersduo Kila&Babsie. Zij treden op met stereopoëzie, en verzorgen poëzieworkshops op middelbare scholen en in bibliotheken. In 2009 verscheen hun debuutbundel 'Stereo'.