Geachte Jerome David Salinger
Door Rebekka de Wit, op Tue Jun 17 2014 08:15:03 GMT+0000Deze brief ga je nooit lezen. Niet alleen omdat je dood bent. Als je in leven was, dan nog had je deze brief nooit gelezen. Dat komt namelijk — en dat zeg ik tegen u, dames en heren, want Salinger weet dit al — dat komt, omdat Salinger zich in de jaren zestig terugtrok uit het publieke leven en uiteindelijk stopte met publiceren. Hij gaf geen interviews meer en leidde een teruggetrokken bestaan op een geheime plaats. (uitgesproken op de presentatie van rekto:verso nr 62 in Passa Porta, 3 juni 2014)
Salinger had een secretaresse in dienst in New York die er persoonlijk voor moest zorgen dat alle brieven die hij kreeg op de uitgeverij, ongeopend in de prullenbak zouden belanden. En zij kreeg dagelijks tientallen, honderden brieven van over de hele wereld op haar bureau. En alleen al aan de enveloppen zag je secretaresse dat er heel lang aan die brieven was gewerkt - het adres van de uitgever was bijvoorbeeld met een kalligrafiepen geschreven.
De meeste enveloppen waren zo stevig als rouwenveloppen, alsof er iets in stond. In die brieven. Alsof het een brief was waarvoor andere brieven plaats moesten maken. En na een week stapels van dit soort toegewijde enveloppen te hebben weggegooid, begon je secretaresse die brieven te lezen – tegen de regel in.
Ze begon de brieven te lezen. Brieven die ook vaak met een kalligrafiepen waren geschreven, brieven waaruit bleek dat mensen hadden gezocht en gezocht naar de juiste woorden om te zeggen dat ze een aantal zinnen uit jouw boeken dagelijks voor zichzelf herhalen, als een gebed. Brieven waarvan je secretaresse beweerde dat ze in sommige gevallen beter waren en mooier en grootser dan jouw boeken.
Ik heb jouw stilte heel lang echt stom gevonden. En aanstellerig. En onaardig. En pedant.
Kurt Vonnegut zei ooit in een interview met The Paris Review dat zijn zus veel beter schreef dan hij, maar dat zij het niet nodig vond om — in de woorden van Vonnegut — ‘met haar talent te woekeren’. Voor jouw getalenteerde fans gold hetzelfde. Ze hadden — in jouw woorden — de moed om een absolute niemand te zijn. Ze gebruikten hun talent om jou brieven te schrijven, die je secretaresse mee naar huis nam waar ze ze niet alleen herlas, maar ze iedereen ook begon terug te schrijven, omdat jij je mond hield.
Ik heb jouw stilte heel lang echt stom gevonden. En aanstellerig. En onaardig. En pedant.
In The Catcher in the Rye staat dit:
What really knocks me out is a book that, when you’re all done reading it, you wish the author that wrote it was a terrific friend of yours and you could call him up on the phone whenever you felt like it. That doesn’t happen much, though.
Jij hebt mensen in het leven geroepen aan wie andere mensen zich hebben verbonden als aan een huis of iets anders in die orde van grootte en omwille van een aantal mensen in het publiek stop je met publiceren en trek je je terug uit de wereld. Je hebt — en dit is voor de Salingerkenners onder ons, want Salinger weet dit al — je hebt zelf niet gekund wat je je personages steeds aanspoort wel te doen, wat misschien uiteindelijk wel is waar het allemaal over gaat. Niet alleen jouw boeken.
Mensen schreven jou brieven.
Brieven waar ze zo hard aan werkten als aan een begrafenisspeech voor een geliefde — het moest natuurlijk de mooiste brief ter wereld worden — en dat die brieven tussen de oude kranten terecht kwamen vond ik moeilijk te verdragen. Jij wilde daar helemaal niks mee te maken hebben en dat maakte jouw boeken minder mooi. Vond ik. Minder geslaagd of zo.
Ik vind dat nu niet meer.
Ik denk nu dat je in zekere zin gelijk hebt gehad, omdat al dat ontzag, al die dankbaarheid, in feite niks met jou te maken hebben.
Mensen waren aangeraakt door jouw boeken en hadden nagedacht over hoe ze dat tegen jou konden zeggen en zochten in sommige gevallen jaren naar de juiste woorden, het juiste papier en adres, maar wat heb jij daarmee te maken? De woorden waren onvermijdelijk via jou aan henzelf gericht en wat heb jij daarmee te maken.
Jij hebt met jouw stilte mensen misschien wel beschermd tegen het verlies van ontzag.
Misschien had je zelfs het gevoel dat je überhaupt nooit iets met je werk te maken hebt gehad. Ik kan me voorstellen dat je al je werk beschouwde als het vinden van een bomvolle portemonnee en wel midden op straat. Misschien wilde de familie van wie de portemonnee was dat je nog jaren met Kerst op bezoek zou komen, maar je ging niet, want jij had de portemonnee alleen maar gevonden, niet uitgevonden, en je deed misschien gewoon alleen maar wat elk mens zou doen als hij zo’n dikke portemonnee zou vinden. Hij zou hem teruggeven. Hij zou hem teruggeven.
Het andere, niet onbelangrijke, is dit: Jij hebt met jouw stilte mensen misschien wel beschermd tegen het verlies van ontzag. Mensen hadden ontzag voor jou en dat zou kunnen verdwijnen als je een publiek figuur zou zijn gebleven en iedereen kaartjes had teruggestuurd met jouw foto erop en een sticker met je handtekening.
In een van je boeken staat: ‘God weet dat het triest is. De menselijke stem is een samenzwering verwikkeld om alles hier om aarde te ontwijden.’
Als je dat echt gelooft, dan is je stil houden het mooiste wat je je fans kunt aandoen.
Ik heb zelf een keer iemand opgezocht voor wie ik heel veel ontzag heb. Een Nederlandse sinoloog.
Je kent hem waarschijnlijk niet, en hij jou ook niet denk ik, wat je ongetwijfeld een geruststelling vindt.
Hij is de enige Taomeester van het westelijk halfrond. Hij heeft alle werken van het Taoïsme in het Nederlands vertaald.
Ik wilde hem ontmoeten, omdat ik een antwoord wilde op de vraag wat het betekent als hij in zijn boeken schrijft dat men in het Taoïsme een circulaire tijdsbeleving heeft.
We zaten bij het raam in zijn huis in Amsterdam. We dronken thee die hij zelf in China had verbouwd en toen het begon te regenen zei hij dat hij een stronthekel heeft aan Nederland.
Ik vond dat niet zo Taomeesterachtig klinken.
Ik vroeg hem waarom.
Hij werd gepest. Hij had tranen in zijn ogen, maar ik heb het gevoel dat in de ogen van oude mensen altijd tranen liggen.
Ik durfde nu niet meer te beginnen over die tijdsbeleving, omdat ik dat zoiets inhaligs vond hebben.
We keken uit op een boom die door twee mannen werd gesnoeid in de regen.
En nadat het een tijdje stil is geweest tussen ons, zegt hij: wij zitten hier nu, maar terwijl wij hier zitten – komen er nieuwe mensen aan. Er worden nieuwe mensen aangemaakt die hier straks thee gaan drinken en voor ons zaten hier al mensen thee te drinken.
Wij zitten hier dus al een eeuwigheid thee te drinken. Vind je dat geen geruststelling? Vraagt hij. Dat wij hier al een eeuwigheid zitten. Ik zei niks.
De stilte van iemand die net te horen heeft gekregen dat we vierenvijftig procent van ons DNA delen met dat van een krokus
De stilte tussen ons deed me denken aan de stilte tussen twee mensen nadat alles gezegd is, maar nog net voor het moment dat de een de ander aanraakt, ook al is hij vijfentachtig.
En ook aan het moment dat mijn opa bij ons aan tafel een moment stilte vroeg, een stilte die zo lang duurde dat de kat op tafel was gekropen en de biefstukken die er lagen had opgegeten.
De stilte ook van Derrida, nadat hij tijdens een van de zittingen van de Waarheids- en Verzoeningscommissie zei dat je niet kunt vergeven uit naam van de doden en een jong meisje hem vroeg: waarom niet, wij spreken elke avond met de doden, waarom kunnen we dan niet namens hen vergeven? En Derrida was stil. Zoals ook de vrienden van Job stil waren, omdat ze wisten hoeveel hij was kwijtgeraakt.
De stilte ook van iemand die net te horen heeft gekregen dat we vierenvijftig procent van ons DNA delen met dat van een krokus en dat diegene zich dat alleen maar kon voorstellen door te denken dat hij tot zijn middel een krokus was.
‘Ik moet naar de paardrijles’, zei de Taomeester na een tijdje.
‘Dat dacht ik al’, zei ik.
De stilte — en daarmee onze ontmoeting — was voorbij. Ik heb mijn ontzag voor hem op het nippertje gered, door hem nooit meer op te zoeken, zoals ik mijn ontzag voor Salinger heb kunnen redden door hem niet achterna te gaan. De secretaresse van Salinger heb ik wel een brief gestuurd, maar van haar heb ik niks meer gehoord, wat wellicht inderdaad het mooiste is dat ze mij kon aandoen.
Rebekka de Wit is schrijfster en theatermaker. Ze schreef deze tekst in opdracht van internationaal literatuurhuis Passa Porta en tijdschrift rekto:verso, voor de avond ‘Stil verzet’, Brussel, 3 juni 2014. © Rebekka de Wit, 2014.
Lees ook de bijdragen van Pieter De Buysser en Honoré d'O van die avond.