Fuck bottom-up
Door op Fri Dec 12 2014 08:55:54 GMT+0000Ik heb goesting om eens goed in uw soep te spuwen. Ik heb goesting om eens tegen uw kloten te stampen. Ik heb goesting om eens stevig te vloeken in uw heilige kerk. Ik geloof niet in uw celebratie van participatie. Fuck bottom-up! Het is een alibi voor een gebrek aan beleidsvisie. En daarbij: participatie? My ass. Er moet iemand zijn die mij representeert. En er is niemand meer. Ik ben alleen nog alleen.
Schone dingen heb ik gezien. Mensen die samenkwamen in bomvolle zalen om het onrecht aan te klagen dat hun te beurt viel en te beslissen wat er kon gebeuren. Ideeën werden gespuid, eerst in kleine groepen, vervolgens en public. Er werd gegromd, in de handen geklapt, geantwoord en gelachen. Beslist werd er niet. De beste voorstellen werden meegenomen naar de volgende vergadering. Die er dan uiteindelijk niet kwam. Of er werd een solidaire maatregel voorgesteld die iets te concreet werd: we leveren allemaal vijf procent in. ‘Ja maar,’ riep iemand, ‘dat betekent iets anders voor x dan voor y. Het ontbreekt ons daarvoor aan exacte informatie. En daarbij, we kunnen de mensen toch niet dwingen tot solidariteit? Voor x zullen ze nu wel willen inleveren, maar voor y allicht niet, want die is minder sympathiek. En als de mensen niet willen, dan willen ze ook niet. Dat is het principe van de democratie.’
Van geen kanten. Het principe van de democratie is niet zomaar klakkeloos meerderheid versus minderheid, de macht van het getal of het gelijk van de massa. De dominantie van een meerderheid over een minderheid is in de democratie gestoeld op het heilige principe van de representatie, de verhoudingsgewijze vertegenwoordiging: het feit dat diegene die mag spreken, niet namens zichzelf spreekt, maar namens degenen die hem of haar gekozen hebben om voor hen te spreken. Dat klinkt als een omweg, omslachtig, indirect, theater met slechte acteurs. Het strookt niet met onze drang naar onmiddellijk, naar hier en nu. Het heeft allerlei salonintellectuelen en andere tafelspringers ertoe aangezet om de representatieve aard van onze democratie overhaast te vervangen door een participatieve, die beter op de maat zou zijn van onze tijd vol internet en mondige burgers. Alsof representatie een belediging was voor hun welopgevoede narcisme. Alsof representatie, bijvoorbeeld in het parlement, de wijsheid van het participerende volk(je) in de weg staat.
Representatie is de enige garantie die we hebben dat het in onze democratie niet om personen, maar om principes gaat
Het is een schande! Niemand verdedigt nog het principe van de representatie. En ik zeg wel degelijk ‘het principe’, want ik herken me ook niet in de meestal marionetachtige creaturen van de particratie die bij elke verkiezing naar de volksgunst dingen. Alleen: het omslachtige principe van de representatie, dat ‘afstand’ inhoudt tussen de mens die spreekt en zijn persoontje (dat immers plaats moet maken voor de mensen die hij representeert), is meer dan de perverse invulling die er vaak aan wordt gegeven. Ik noem het niet toevallig een heilig principe. Het is de enige garantie die we hebben dat het in onze democratie niet om personen, maar om principes gaat. Niet om de toevalligheid van een of ander ego of een persoonlijke ‘mening’, maar om een onpersoonlijk idee. Representatie, de ingebouwde afstand tussen een stem en zij die ervoor gestemd hebben, vormt de waarborg dat de meerderheid verzameld kán (!) worden rond een idee, in plaats van rond taal, ras of ander eigenlijk toeval. Of nog: dat er zich meerderheden kunnen vormen rond andere principes dan zogenaamd ‘natuurlijke’.
Vele ikken, geen ons
Hoezo? Waarom kunnen burgers die een participatief overleg creëren, zich niet achter een idee scharen dat hun persoonlijke belang overstijgt? Dat is toch juist het hoopvolle dat in een aantal burgeracties gebeurt, en wel precies omdat de traditionele representatiepolitiek het laat afweten? Inderdaad, het is niet onmogelijk. Ringland is een mooi voorbeeld, zoals wel meer organisaties met politieke impact gegroeid zijn uit principiële lotsverbintenissen en bewegingen van onderuit. Maar ik heb het over iets anders, iets waar al die frisse hoop de ogen voor dreigt te sluiten. In een participatief model kan iedereen feitelijk alleen zichzelf representeren. Niemand heeft het recht te spreken namens ‘ons’, of in een wij-vorm. Er is geen principe van vertegenwoordiging dat uitstijgt boven de diverse individuen, er is alleen het onderliggende principe dat iedereen het recht heeft om deel te nemen zolang men akkoord is met het centrale idee. In het beste geval levert dat de verbindende energie op van een actie zoals Hart boven Hard, en het geloof dat die verbinding duurzaam is omdat ze gedragen wordt door vrijwillige deelname van onderuit – bottom-up. Maar wat als er concreet gesproken moet worden, politiek dus? Zitten we dan lekker met z’n allen aan tafel?
Ik hoor jullie roepen: ‘Daarvoor hebben wij dan woordvoerders, mijnheer!’ Pardon? Woordvoerders? En wie zijn dat, in godsnaam? De mensen die verklanken wat leeft, die de verdienste hebben het overleg te hebben opgestart en te organiseren. Zeer goed, dat zijn helden. Men zou ze uit dankbaarheid nu al een verzekerd pensioen moeten geven. Maar waar staan die mensen voor? Wat vertegenwoordigen ze? De meerderheid, zichzelf, het juiste principe? Geen idee! Een beweging als Hart boven hard is geweldig: spontaan, noodzakelijk en horizontaal. Maar ze staat mijlenver van politieke actie. Daarvoor klinkt de strijdkreet te veel als een moraal die onderhuidse conflicten verbloemt. En dat lijkt wel een sterkte voor wie erachter staat, maar het verzwakt de stem van wie namens ‘ons’ zal moeten spreken. Ik ben pro, hoor, en ik steun. Maar een participatief overleg dat zweert bij haar bottom-up-karakter zonder dat ooit te vertalen naar een systeem van representatie, is in het beste geval een recept voor ontgoocheling en in het slechtste geval voor misbruik.
Ga ik nu te ver? Ik ben nog niet begonnen. De ontgoocheling die op de loer ligt in een participatieve benadering die volhardt in de boosheid van onderuit, is dat de mobiliserende kracht van symbolische macht nooit vertaald wordt in politieke macht. Het geloof in de ‘radicale’ democratie – van ‘radix’ (oorsprong, wortel), zoals in ‘grassroots’ – dreigt dan om te slaan in een woekerend cynisme over de democratie, of zelfs in antidemocratische reflexen. Het volledig gerechtvaardigde idee dat een emancipatie van de burger de enige manier is om de status quo van onze traditionele democratie duurzaam te doorbreken, dreigt dan de overtuiging te betonneren dat echte verandering finaal onmogelijk is, omdat ‘onze’ democratie tot in haar wortels verziekt is. Precies het geloof dat reële en diepgaande veranderingen slechts mogelijk zijn als de burgers veranderen van stom en gedwee stemvee in de actieve architecten van hun eigen samenleving, veroorzaakt dan een gelatenheid waarmee burgers zichzelf uitsluiten, gedegouteerd door hun eigen onmacht. Of wat er is geworden van de symbolische 99% ten tijde van Occupy – nochtans geen krappe meerderheid? Ach meneer, wat maakt het allemaal uit?
De truc van de knieval
Ziedaar hoe een koninklijke weg naar misbruik open komt te liggen. Je ziet immers niet alleen hoe bottom-up-bewegingen als de Amerikaanse Tea Party en andere spontane lobbygroepen simpelweg grof geld gebruiken om hun symbolische macht in politieke invloed te verzilveren – wat een buitenparlementaire, niet-representatieve en ondemocratische vorm van participatie inhoudt. Je ziet het ook dichter bij huis: voor eender welke leiding, ceo of overheidsinstantie is het vooral niet zo moeilijk om de participatie van de basis – burgers, personeelsleden of andere directe betrokkenen – als kracht tegen zichzelf te gebruiken. Het recept is simpel, ik heb het al zo vaak gehoord en gezien. Je betrekt de individuele leden maximaal en neemt hun participatie ogenschijnlijk ernstig, maar je geeft er geen gehoor aan, of slechts voor zover het netjes in je kraam past. Uiteindelijk representeren die leden immers alleen zichzelf. ‘Divide et impera’, heette dat bij de Romeinen. Wanneer het van overheidswege wordt uitgespeeld, is het participatiemodel – de participatiemaatschappij, lult Nederland, Big Society, dwaalt Cameron –gewoon de moderne naam daarvoor. Ooit – in de jaren 1960 – werd in alle organisaties inspraak geëist, volgens representatie – men sprak altijd over ‘vertegenwoordigers’. Participatie is het gesofisticeerde antwoord dat de gevestigde macht heeft bedacht om die eis in te willigen en te neutraliseren. Laat iedereen participeren. Het ‘volk’ zal zijn macht kwijt zijn. De verdeelde basis als nieuwe troon! Ha!
Laat iedereen participeren. Het ‘volk’ zal zijn macht kwijt zijn. De verdeelde basis als nieuwe troon! Ha!
Lelijke dingen heb ik gezien. En ze beginnen altijd bij een knieval van de macht – die het omgekeerde verbergt. Neem leidinggevenden die afzien van hun plicht om hun visie op het bedrijf te geven en te verdedigen, omdat ze schijnbaar radicaal-democratisch vinden dat de visie van onderuit, van de mensen zelf, dient te komen. Er moet hervormd worden, dat staat vast, dat zeggen de cijfers, dat wijst onderzoek uit et cetera. Maar hoe? Dat zullen de directe betrokkenen toch wel het beste weten, niet? Het discours is vertrouwd, het klinkt haast sympathiek. We houden ervan als van onszelf, van dat participatievertoog. Maar het is rampzalig. Hoezo dan? Weten de betrokkenen, de experts aan de basis, de ervaringsdeskundigen het dan toch niet beter? Dat geperverteerde besluit is inderdaad de suggestie, maar het is de uitkomst van een ‘managerieel’ systeem. Werkgroepen worden opgezet, personeelsleden worden uitgenodigd om eraan deel te nemen. Maar bij gebrek aan leidinggevend principe om de discussie te sturen, én bij gebrek aan representativiteit, eindigt elke bijdrage, elk overleg in een maat voor niets. Bedankt voor de inzet. En heeft iedereen nu gesproken? Uiteindelijk zijn economische principes beslissend.
Elk verzet is monddood. Een leider met visie om zich tegen te verzetten, is er niet. Alle betrokkenen hebben de kans gehad om te spreken en de kans dat ze zich in de toekomst nog met het beleid zullen inlaten, is nihil. Het heet bottom-up, maar terwijl je je bukt om participatief mee te denken, word je eigenlijk in je kont genaaid.
Stem vertrouwen
Fuck bottom-up! Waar zijn we mee bezig als we dat soort misbruik faciliteren door al te gewillig te participeren? Want dat is wat we doen, als we de oude eis tot representatie offeren op het altaar van de participatie, die we goedbedoelend – en vaak met juiste ideeën – vereren. Zoals we ooit de evidentie van het topdown-beleid hebben gebroken, moeten we nu de vanzelfsprekendheid van het bottom-up in vraag durven te stellen. Niet omdat we de idee van radicale democratie moeten opgeven, maar omdat we moeten zoeken naar een manier om haar te redden, voor we allemaal de moed verloren zijn. Dat betekent dat we een manier moeten vinden om de kracht van de participatie in representatie om te zetten, of ze er minstens mee gepaard te laten gaan. Via een partij? Een partij van partijlozen en met participerende burgers? Dat is allicht een te oud recept. Binnen de kortste keren krijg je dan politici die meer hun partij dan haar oorspronkelijke principes vertegenwoordigen. En dat vertrouw ik niet! Kust mijn gat.
We moeten een manier vinden om mensen opnieuw onze stem toe te vertrouwen en een mandaat te geven
Maar vertrouwen is wel het antwoord. We moeten een manier vinden om mensen opnieuw onze stem toe te vertrouwen en een mandaat te geven – van ‘mandare’, toevertrouwen, dat zelf weer afstamt van ‘manus’ (hand) en ‘dare’ (geven). Niet alleen in het parlement, maar ook in onze participatieve bewegingen van onderuit. En dat betekent dat we het heilige principe van de representatie moeten herstellen, moeten herijken en wat mij betreft op klassieke wijze moeten heruitvinden in het hart van onze democratie. Dat principe komt neer op begrijpen, aanvaarden en vertrouwen dat degene die mij vertegenwoordigt, niet altijd zegt wat ik denk, maar wel spreekt namens ons, die hem of haar daartoe het mandaat hebben gegeven, juist op basis van zijn of haar vermogen om onze onvermijdelijke meerstemmigheid in zijn of haar eigen stem te verzoenen. ‘Tiens, zoals je toelaat dat een personage in theater, film of literatuur iets over jou zegt zonder dat jij het zelf bent? Omdat het namens “ons” spreekt?’ Ja, zoals sommige personages in theater, film of literatuur. Dat heb jij goed gesnopen, kontlikker! Leer daar maar eens uit hoe het werkt.
O. Van de Slagboom is intellectueel op rust en aftredend voorzitter van de Vereniging voor Innerlijke Punkers. Voor het schrijven van deze tekst kreeg hij het mandaat van Tom Van Imschoot, die het niet overal mee eens is.