Fotografie als bewijslast in tijden van ongeloof

Door Wilco Versteeg, op Thu Aug 06 2015 23:33:35 GMT+0000

Le Bal, het door Raymond Depardon opgerichte centrum voor documentaire fotografie te Parijs, viert haar vijfjarige bestaan met een overdonderende tentoonstelling over de bewijskracht van fotografie. Onder het mom ‘zien is geloven’ onderzoekt deze expo de voorwaarden waaronder fotografie als bewijs kan dienen voor misdaad in de breedste zin van het woord. In tijden van breed gedeeld wantrouwen in de waarheidsgetrouwheid van het beeld, komt deze tentoonstelling als geroepen.

Onze houding ten opzichte van fotografie is schizofreen. We willen van alles directe beelden, maar geloven steeds minder in hun waarachtigheid. Onze houding is tegelijkertijd iconofilisch en iconoclastisch: de honger naar het ware beeld is een monsterverbond aangegaan met de noodzaak om het valse beeld te vernietigen. Kritiek op fotografie is natuurlijk inherent aan het medium. Vanaf haar ‘uitvinding’ in 1839 was er aan de ene kant verwondering over haar mogelijkheden en aan de andere kant wantrouwen tegenover haar claim om de werkelijkheid te representeren zoals die is. Stuk voor stuk hebben critici als Baudelaire, Poe, Sontag en Sekula de mythes van de fotografie onder vuur genomen: fotografie is géén ‘zonneschilderen’ met ‘the pencil of nature’, ze heeft géén ongecompliceerde of bevoorrechte relatie met de werkelijkheid, ze is niet objectief, en een foto zegt niet meer dan 1000 woorden. Echter, vandaag de dag lijkt de balans zoek. Een constante slingerbeweging tussen geloof en achterdocht is niet nieuw, maar het gelijktijdig innemen van die twee uiterste posities is dat wel.

67_versteeg_Le Bal-Images à Charge.jpg

Deze paradoxale situatie is een doodlopende straat. Evengoed dat het een mythe is te geloven dat een foto een ongecompliceerde representatie van de werkelijkheid is, is het een mythe te denken dat zij met die werkelijkheid geen verband houdt. Het is vandaag de dag de uitdaging om te onderzoeken of en hoe fotografie nog een rol van betekenis kan vervullen buiten die van plat vermaak en commerciële illustratie. Le Bal draagt aan dit onderzoek bij met Images à charge. Deze tentoonstelling vraagt zich af onder welke voorwaarden fotografie als bewijs kan dienen voor misdaad in de ruimste zin van het woord: van alledaagse moord en doodslag, tot de Shoah en hedendaagse illegale oorlogen. Le Bal draait de rollen om: fotografie zit niet langer in het beklaagdenbankje, in de hoek gedreven door een hongerige en sceptische jury, maar neemt plaats achter het spreekgestoelte van de aanklager en houdt haar requisitoir: ondanks alles, zegt ze, ben ik waardevol.

Getuigen à charge

De tentoonstelling is chronologisch opgezet. Zowel historisch als esthetisch (van pre-film naar zwart-wit, naar kleur, naar digitaal, naar hybride) trekken we in kort bestek door de geschiedenis van de fotografie. We beginnen aan het eind van de 19e eeuw met de eerste pogingen van Bertillon (in Frankrijk) en, iets later, Reiss (in Zwitserland) om van fotografie een betrouwbaar hulpmiddel te maken bij het oplossen van misdrijven. Plaatsen van delict en slachtoffers werden minutieus gefotografeerd, vanuit de veronderstelling dat een camera méér ziet dan het oog. Deze foto’s werden gemaakt via een wetenschappelijk procedé, om te kunnen dienen als bewijs in rechtszaken. De noodzakelijke complexiteit van een beeld, die journalistieke of kunstfotografie vaak zo rijk maakt, dient in dit soort gevallen tot een minimum beperkt te worden. We zien hier al een fundament voor al het latere gebruik van fotografie als bewijs: door middel van extra-fotografische gegevens (zoals metrische gegevens en andere data, vaak in het beeld gemonteerd) begint een foto een eenduidiger betekenis te krijgen. Vanaf het eerste begin moest fotografie methodes ontwikkelingen om haar betrouwbaarheid te gronden in iets anders dan haarzelf. Het naakte beeld alleen, blijkt hier, is niet overtuigend genoeg.

_Images à charge _is een intense tentoonstelling. Van het ene totalitarisme struikel je in het andere.

De indrukwekkendste niche in de tentoonstelling, daar waar schoonheid en geschiedenis elkaar ongemakkelijk nabij komen, toont tientallen portretten van zogenaamde contrarevolutionairen die tijdens Stalins Grote Terreur zijn opgepakt, berecht, gefotografeerd en geëxecuteerd. De NKVD gebruikte deze foto’s ter identificatie. De simpele vraag ‘staat de goede persoon voor het vuurpeloton’ lijkt wereldvreemd, maar is van praktische aard in een systeem waarin gemiddeld 1600 executies per dag plaatsvonden. De logica van totalitaire systemen is soms lastig te begrijpen voor een buitenstaander. Maar zelfs zonder deze historisch context blijven de portretten overeind. Ze zijn van een ongekend hoog niveau en, misschien door het patina van de tijd, van een verstilde pracht. Door de enorme hoeveelheid slachtoffers geven deze portretten ook een onbedoeld beeld van de diversiteit van de Sovjetsamenleving, die zoals elk totalitarisme juist streeft naar eenheid. Dit is de brute tegenhanger van de humanistische portretreeksen Antlitz der Zeit en Menschen des 20. Jahrhunderts van August Sanders. Omdat de geschiedenis de loop heeft genomen die ze genomen heeft, hebben deze portretten een andere bewijslast gekregen: ze getuigen van de misdaden die zijn begaan onder de persoonlijke supervisie van Stalin. In een andere context verandert het onveranderlijke beeld van rol.

_Images à charge _is een intense tentoonstelling. Van het ene totalitarisme struikel je in het andere. De Shoah ontbreekt uiteraard niet. De gemakkelijke ethische vraag ‘kijken of wegkijken?’ wordt door Le Bal niet gesteld, en dat is prijzenswaardig. Daar hebben immers Claude Lanzmann, Jean-Luc Godard en Georges Didi-Huberman al vruchtbaar over geschreven. Het uitgangspunt van de tentoonstelling is duidelijk: natúúrlijk kijken!

67_versteeg_Le Bal-Images à Charge 2.jpg

Kijken moesten ook de verdachten tijdens de processen van Nürnberg. Dit was de eerste rechtszaak waarin film als bewijs diende en waarin het scherm (en niet de rechters of de verdachten) een centrale plaats had in de rechtszaal. Grote regisseurs als John Ford, George Stevens en Samuel Fuller legden volgens vaste protocollen beelden vast van de net bevrijde concentratiekampen: hun beelden dienden zo veel mogelijk aanwijzingen te bevatten van de realiteit (slachtoffers, soldaten, burgers) om mogelijke kritiek in de kiem te smoren: het betreft hier geen montages, geen trucage, geen fictie, maar wel de werkelijkheid. Waarom? Juist iets wat het voorstellingsvermogen voorbijstreeft in gruwelijkheid, loopt het risico niet voor waar aangenomen te worden. Eén fascinerend beeld laat ook de reactie van nazi-kopstukken zien tijdens de vertoning van de film. Die reactie loopt uiteen van stoïcijns tot in afschuw wegkijken. Ook voor hen verliest de Shoah, door hen actief of passief gesteund, aan abstractie.

Deze films zijn door de Amerikanen gemaakt, maar er bestaat ook een zeer uitgebreid archief met Russisch materiaal: de Russen hadden meer camera’s aan het front dan welke andere natie en waren zich extra bewust van de noodzaak visueel bewijs te hebben van Duitse misdaden. Daarover loopt tot september 2015 een uitgebreide tentoonstelling met veel ongezien materiaal in het Mémorial de la Shoah te Parijs (Filmer la guerre), die als aanvulling kan dienen voor dit onderdeel van Images à charge.

Foto-manie

Door de strakke regie bij het maken en vertonen van films uit de kampen realiseren we ons dat wantrouwen in het beeld niet van de laatste jaren is, maar al een lange geschiedenis kent. Dat wantrouwen is er alleen niet kleiner op geworden. Op zich valt een kritische houding tegenover fotografie natuurlijk te prijzen in een beeldcultuur waarin verlangens, meningen en acties gevormd worden door beelden. Een burger moet geletterd zijn, zowel tekstueel als visueel. Maar volgens Fred Ritchen, voormalig fotoredacteur van The New York Times, heeft die gezonde kritische houding plaats gemaakt voor ‘generalized skepticism’. Bewustzijn van de mogelijkheid dat we bedonderd worden door beelden, werpt een schaduw over alle beelden die we voorgeschoteld krijgen. Of deze scepsis gegrond is, is van ondergeschikt belang: ze is breed gedragen en heeft grote consequenties voor onze omgang met beelden.

Ons gedeelde wantrouwen in fotografie heeft gek genoeg geen invloed op onze onstuitbare honger naar beelden.

Deze scepsis wordt veroorzaakt door twee recente fenomenen: de toegenomen mogelijkheden tot het manipuleren van beelden en de de-professionalisering van fotografie. Iedereen kan tegenwoordig relatief goede foto’s maken met telefoon of betaalbare camera. Software om beelden te bewerken en te manipuleren is algemeen beschikbaar en eenvoudig te beheersen, en het delen van foto’s is gemakkelijker dan ooit. Het onderscheid tussen professional en amateur is poreus geworden: op momenten van crisis of oorlog is het soms een burger die met het beste, meest relevante materiaal komt. De betrouwbaarheid en herkomst van deze beelden kan echter niet altijd gegarandeerd worden. Is de zogenaamde burgerjournalist niet toevallig een staatspropagandist die ons met zijn ‘authentieke’ foto’s bij de neus wil nemen?

Dit gedeelde wantrouwen in fotografie heeft gek genoeg geen invloed op onze onstuitbare honger naar beelden. Media zitten verlegen om beelden om een verhaal te vertellen: een onverwachte ramp op een onherbergzame plek lijdt zonder uitzondering tot een kleine crisis: hoe komen we zo snel mogelijk aan visuals? Zonder beeld, hoe matig de kwaliteit ook moge zijn (in de meeste gevallen draagt sub-professionele kwaliteit zelfs bij aan de authenticiteit van het beeld), lijkt het of we een gebeurtenis niet op waarde kunnen schatten. Ook in het private leven valt deze iconofilie op. Ook u kent vast iemand die geen koffie kan bestellen zonder er subiet een foto van te maken, eventueel met een mooie koffiekleurige sepia-filter. Musea en festivals verbieden en masse de selfie-stick wegens gevaar voor kunstwerk en medemens. Elke minuut worden evenveel foto’s gemaakt als in de hele 19e eeuw: zelfs als we bedenken dat de eerste 39 jaar fotografieloos waren, doen deze cijfers duizelen. Als er geen beeld is van het heerlijke broodje of de leuke avond, dan is het niet gebeurd. Elke tijd heeft zijn eigen neuroses.

De consequenties van deze schizofrenie zijn nefast. De alomtegenwoordigheid van fotografie leidt tot een wereld waarin elk beeld van gelijke waarde is en een ware strijd moet leveren zichtbaar te worden en te blijven. Het wantrouwen leidt ertoe dat fotografie niet langer haar rol als informant kan vervullen: fotografie, ondanks haar zwaktes, laat zien wat er gebeurt buiten ons beperkte blikveld en kan aanzetten tot engagement. De huidige beeld-schizofrenie resulteert echter in een ironische, vermoeide houding: als het al waar is wat we zien, hebben we het dan al niet eerder veel erger gezien?

67_versteeg_Le Bal-Images à Charge 4.jpg

Finaal verdict: schuldig!

Het is die achterdocht die Images à charge aan de kaak wil stellen, door ons opnieuw te herinneren aan het naakte documentatievermogen van fotografie. Niet toevallig draait de meest actuele opstelling in Le Bal om oorlog. Sinds 9/11 leven we in een staat van constante oorlog en neemt de gruwelijkheid van afbeeldingen daarvan in de media hand over hand toe. Deze opstelling komt uit de hoed van Eyal Weizman en zijn bureau voor Forensic Architecture. Ze wijst ons een uitweg uit de scepsis: ondanks alle wantrouwen moeten we het met beelden doen. Images malgré tout, om met Didi-Huberman te spreken. De casus die Weizman presenteert, de reconstructie van een drone-aanval in Waziristan, maakt duidelijk dat fotografie vandaag nog wel degelijk als bewijs kan dienen. De Amerikaanse drone-oorlog voltrekt zich grotendeels buiten het oog van de camera en andere controlerende instanties, in onherbergzame regio’s in Pakistan en Jemen, in Sudan en Afghanistan. Volgens internationaal recht zijn deze aanvallen niet alleen illegaal, maar ook een grove schending van de mensenrechten. Ze resulteren in vele doden, maar niet in beelden die de publieke opinie duidelijk maakt wat er gebeurt, en ons zo impotent maakt om engagement voor of tegen dit soort nieuwe oorlogsvoering te tonen.

Weizman ziet het als zijn taak deze oorlog in de kaart te brengen als wetenschapper en als burger. Zijn basismateriaal is een filmpje van 22 seconden, gemaakt door een onbekende met een telefoon. Weizman leest de tekenen des tijd prima: deze beelden volstaan niet langer om te overtuigen, maar met digitale bewerkingen weet hij een overtuigend verhaal te construeren, dat de propaganda van het Pakistaanse en Amerikaanse leger tegenspreekt: hier zijn wél burgers gedood, hier betrof het géén explosie van een zelfgemaakte bom door een would-be terrorist. Inmiddels wordt Weizmans werk door de VN gebruikt bij het rapporteren over de drone-oorlog. Zijn gebruik van fotografische beelden zou niet mogelijk zijn zonder digitalisering en de democratisering van fotografie. Net als Bertillon ontwikkelt Weizman zijn beelden op wetenschappelijke wijze, en actualiseert hij hun potentie als bewijskracht. Vooruitgang betekent in dit geval teruggrijpen naar een praktijk van meer dan honderd jaar oud.

Images à charge wijst een weg uit de doodlopende straat waarin we met fotografie zijn aanbeland.

Een ander voorbeeld dat niet in de tentoonstelling terugkomt, maar dat ik uit mijn eigen onderzoekspraktijk ken, is minder gecompliceerd dan dat van Weizman. Het leert dat ook in de praktijk van het dagelijkse nieuws een omslag plaatsvindt. Na het neerstorten van vlucht MH-17 in Oekraïne wezen al vlug beschuldigende vingers richting Rusland. Enkele dagen na de aanval doken tamelijk onduidelijke beelden op van wat een raketlanceringssysteem moest voorstellen. De NOS vond dit bewijs niet eenduidig genoeg en heeft digitale modellen op de beelden losgelaten om aan te tonen dat het hier om een bepaald, door de Russen gebruikt, systeem betrof. Geen definitief bewijs, maar wel overtuigend binnen een discours waarin verdachtmakingen in een bepaalde richting breed gedeeld werden. Het digitale model verleent een cachet van objectiviteit aan een beeld dat dit van nature mist.

_Images à Charges _is een tentoonstelling om voor warm te lopen. Ze vormt een onuitputtelijke bron van feiten en materiaal. Le Bal biedt een uitstekende keuze aan casussen: bekend in wetenschappelijke kring, maar niet altijd daarbuiten. Ook is het een ongekende luxe dat al deze werken in één ruimte bij elkaar zijn gebracht en gecureerd zijn door verschillende kunstenaars en wetenschappers. Dat maakt de kijk op fotografie divers, zonder dat een overkoepelend, groot verhaal ontbreekt. Images à charge wijst een weg uit de doodlopende straat waarin we met fotografie zijn aanbeland. Die weg blijkt vaak terug te leiden, in plaats van vooruit: waar kritiek op fotografie zo oud is als het medium, zijn de mogelijkheden om fotografie toch kracht van bewijs te geven dat ook. Fotografie heeft wetenschap nodig om tot een meer eenduidige betekenis te komen en zo haar rol als sociale informant te vervullen. Veranderende context en technologische vooruitgang dagen practici steeds weer uit om de potentie van het beeld ten volle te benutten en niet in scepsis te blijven vastzitten. Le Bal laat zien wat de kracht van fotografie is, vroeger en vandaag, en dat de beste beelden niet duizend maar slechts één woord zeggen: schuldig!

_Images à charge _loopt van 4 juni tot 30 augustus 2015 in Parijs. Daarna is de expo te zien in The Photographer’s Gallery te London (2 oktober-10 januari 2016) en in het Nederlands Fotomuseum in Rotterdam (22 mei-28 augustus 2016).

Wilco Versteeg is promovendus aan Université Paris Diderot, waar hij ook Amerikaanse literatuur en cultuur doceert. Hij schrijft een proefschrift over hedendaagse oorlogsfotografie.