A Fistful of Tax Dollars. De nieuwe taxshelter onder de loep

Door Daan Ballegeer, op Thu Apr 09 2015 11:38:23 GMT+0000

Vlaams minister van Cultuur Sven Gatz wil het taxsheltersysteem uitbreiden naar andere delen van de culturele sector nadat deze fiscale voordeelregeling ‘Vlaanderen op de kaart heeft gezet op gebied van film’. Nochtans werd de taxshelter voor audiovisuele producties recent hervormd na kritiek dat deze te gul was voor de verkeerde partijen.

Op het eerste gezicht kan de ‘oude’ taxshelter indrukwekkende resultaten voorleggen. Het alternatieve financieringssysteem werd in 2003 gelanceerd door de toenmalige minister van Financiën Didier Reynders (MR) en moest een koppelteken vormen tussen investeerders en productiehuizen. De taxshelter bestond uit een combinatie van een fiscale vrijstelling met een rentedragende lening, eventueel afgedekt met een bankgarantie en een optie om een deel van de filmrechten te verkopen waardoor een minimumrendement kon gegarandeerd worden.

De maatregel heeft aanzienlijk bijgedragen tot de groei en professionalisering van de Belgische audiovisuele sector. De eerste elf jaar werd voor meer dan een miljard euro financiering gevonden waardoor de productie sinds de start van de taxshelter bijna is verviervoudigd.

De afgelopen jaren ging het aantal klachten over misbruiken echter crescendo. ‘Mijn aanvoelen is dat de helft van het taxsheltergeld niet echt heeft bijgedragen aan de groei van de audiovisuele sector’, zegt Peter Bouckaert, voorzitter van de Vlaamse filmproducentenbond en zelf producer bij Eyeworks, dat onder andere bekend is van de film Marina en de tv-serie De Ridder. Bouckaert onderstreept dat het geld dat wel op de juiste plaats is terechtgekomen, de sector een duurzame boost heeft gegeven.

Risicoloze investering

De belangrijkste beschuldiging van misbruik is dat taxshelterbedrijven – die simpel gesteld beleggingen in taxshelterproducten verkopen aan ondernemingen –  de opgehaalde fondsen kannibaliseerden om de geldschieters hoge rendementen te kunnen garanderen. Dat ging ten koste van de productiebudgetten waardoor er voor de filmmakers slechts broodkruimels overbleven.

Nadia Khamlichi, medeoprichter van Umedia en CEO van uFund, de grootste fondsenwerver van de Belgische audiovisuele sector, borstelt die kritiek weg. Volgens haar is de echte reden voor het geklaag dat producenten vóór de taxshelter vooral met subsidies werkten waardoor ze geen rekening moesten houden met commerciële aspecten. ‘Daarna hadden ze plots te maken met ondernemingen die in tegenstelling tot de overheid wél wilden weten wat hun geld ging opbrengen. De meeste producenten hebben zich daar nooit aan kunnen aanpassen. Wij wel, wat ons op veel jaloezie is komen te staan. Dat is onze enige misdaad: succesvol zijn.’ Over dat laatste valt niet te discussiëren. uFund wist vorig jaar maar liefst 58 miljoen euro op te halen.

Taxshelterbedrijven kannibaliseerden de opgehaalde fondsen om de geldschieters hoge rendementen te kunnen garanderen

De grote interesse bij bedrijven is niet zo moeilijk te verklaren, legt Bouckaert uit. ‘De taxshelter was in principe een investering waar een risico aan vasthing. Als een film flopte, kon de geldschieter daaraan verliezen. Maar taxshelterbedrijven beloofden al vrij snel dat dit niet zou gebeuren. Als een film de mist in ging, kochten zij een deel van de rechten terug waardoor de investeerder de facto een gewaarborgd rendement had.’

Nu is het altijd de expliciete bedoeling van de wetgever geweest om er voor te zorgen dat de investeerder in een taxshelter maar een beperkt financieel risico loopt. De economische logica stelt echter dat een laag risico hoort gepaard te gaan met een relatief laag rendement.

Dat was bij de ‘oude’ taxshelter vaak niet het geval. Door het opbod in de sector kregen investeerders soms rendementen van 20 tot 30 procent die nog weinig te maken hadden met de onderliggende economische realiteit, aldus Bouckaert. ‘Bij Eyeworks werden wij geconfronteerd met investeerders die wij al jaren kenden die zeiden dat ze elders een veel hoger gegarandeerd rendement konden krijgen.’ Het waren volgens hem de kleine filmproducenten die indirect die hoge rendementen verzekerden. ‘Zij stonden met de rug tegen de muur om hun financiering rond te krijgen. Aan het eind van de rit kreeg de productie vaak maar een vijfde van de taxshelter.’

Khamlichi zet de hakken in het zand bij die cijfers. ‘Wanneer producenten rendementen van 20 tot 30 procent aanklagen, kiezen ze voor een bepaalde berekeningswijze om tot een indrukwekkend cijfer te komen. Bij uFund vertaalde een netto-opbrengst van 8 procent op acht maanden zich in een effectief rendement van 33 procent op jaarbasis omdat intekenaars van bij de start een flink deel van hun inleg als fiscaal voordeel recupereerden. En wat die 20 procent betreft die maar naar de productie zou gaan: daar wil ik wel graag eens concrete cijfers over zien. Wij hebben enkel zicht op onze eigen statistieken, en daar zien we die lage percentages niet.’

Praat na de vaak

Sinds 1 januari is dat bekvechten door de grondige herziening van de taxshelter vooral praat na de vaak. ‘De ontdekking van de Far West zou zonder de cowboys nooit gebeurd zijn’, zegt Guy Pollentier die bij BNP Paribas Fortis verantwoordelijk is voor Film Finance, het taxsheltervehikel van de grootbank. ‘In het begin heb je mensen die er voluit voor willen gaan en al eens over de streep gaan. Dat risico loop je. Maar na verloop van tijd moet je wel de sheriff langs sturen om orde op zaken te stellen.’

66_Ballegeer_© Jef Staut_700.jpg

Dat heeft de wetgever dus gedaan. De essentie van het systeem is daarbij overeind gebleven: zuurstof bieden aan de Belgische audiovisuele sector door bedrijven die investeren in een film- of televisieproductie een interessant fiscaal voordeel te bieden. In plaats van een investering lijkt de fiscale gunstmaatregel nu eerder op een lening. De geldschieter heeft immers geen recht meer op een deel van inkomsten van de film waarmee hij vroeger zijn rendement kon opkrikken. Als compensatie krijgt hij een grotere fiscale vrijstelling.

Bedrijven kunnen nu 310 procent in plaats van 150 procent van het bedrag dat ze via een taxshelter investeren, aftrekken van hun bedrijfswinst. Investeerders krijgen dus een maximumrendement, wat een opbod tussen de verschillende taxshelterpartijen moet verhinderen. In de sector bestaat geen enkele twijfel dat het succes van de maatregel ook na de hervorming gegarandeerd is. ‘Met een nettorendement van meer dan 10 procent blijft het een no-brainer’, luidt het. Ter vergelijking: een kasbon met een looptijd van een jaar brengt netto zo’n 0,23 procent op.

De hervorming kan niettemin op heel wat kritiek rekenen. ‘Ik vind het als bankier niet logisch dat iedereen hetzelfde krijgt’, verklaart Pollentier. Ook Khamlichi is geen fan. ‘Nu heeft de geldschieter er geen enkel economisch belang meer bij dat de film waarin hij investeert een succes wordt. Hij moet er enkel zeker van zijn dat zijn film gemaakt wordt. Dit betekent ook dat de producent nog amper rekening moet houden met de interesse van het publiek voor zijn film. Hij is niet economisch verantwoordelijk voor het maken van rendabele films.’

De essentie van het systeem is overeind gebleven: zuurstof bieden aan de Belgische audiovisuele sector

Bouckaert is het manifest oneens met die kritiek. ‘Daar kan ik heel kort op antwoorden: vóór de hervorming was er ook al geen link tussen de commerciële prestatie en de rendementen. De films die het zwaarst flopten, boden tegelijkertijd de hoogste rendementen, en dus niet diegene die het meeste succes hadden.’

Hij weerlegt ook dat er geen motivatie meer is om commercieel succes te boeken. ‘Taxsheltergeld is de laatste schakel om de financiering van een productie rond te krijgen. Bij de nieuwe regeling kunnen de productiehuizen die jarenlang geïnvesteerd hebben en risico’s hebben genomen daar nu de vruchten van plukken. Een partij die vooral focust op het ophalen van taxshelterfinanciering wacht tot driekwart van het budget is opgehaald en stapt dan mee in als coproducent. Zo kan ze zonder veel risico’s te nemen de kersen van de taart plukken. Ze is immers “last in, first out”. Met Eyeworks waren wij bijvoorbeeld zeven jaar bezig om Marina te maken. Met de taxshelter die we zelf hebben opgezet, kregen we uiteindelijk het laatste kwart van de financiering rond.’

Een traditie van staatssteun

Na amper drie maanden is het nog te vroeg om in te schatten of de vernieuwde taxshelter ook een verbetering is. Wie dat ongetwijfeld met veel interesse volgt, is de Vlaamse minister van Cultuur, Sven Gatz (Open VLD). Die suggereerde vorig jaar in zijn beleidsnota om de taxshelter uit te breiden naar andere delen van de culturele sector. Aangezien Vlaanderen op het vlak van de vennootschapsbelasting geen enkele fiscale bevoegdheid heeft, zal Gatz dan wel de federale overheid mee moeten krijgen in dat verhaal.

Daar moet op korte termijn niet veel van verwacht worden. Zijn kabinet spreekt van ‘federaal en regionaal overleg over een idee dat nog in zijn kinderschoenen staat’. Het houdt ook de lippen stijf op elkaar bij de vraag naar wat die ‘andere delen van de culturele sector’ dan precies zijn. ‘Dat zijn we nog aan het uitzoeken.’

Enkele mogelijke kandidaten lijken in elk geval literaire en theaterproducties. Artikel 167 van het Europees Verdrag stipuleert immers dat staatssteun mogelijk is voor ‘artistieke en literaire creaties, waaronder ook de audiovisuele sector’. Zo’n uitbreiding is echter niet zonder risico. Brede fiscale gunstmaatregelen hollen immers de belastbare basis uit. Tegenstanders merken op dat de maatregel de Belgische schatkist sinds aanslagjaar 2004 al meer dan 187 miljoen euro heeft gekost en dat het prijskaartje blijft stijgen. In aanslagjaar 2012 ging het bijvoorbeeld om een bedrag van 38,8 miljoen euro, tweemaal zo veel als het voorgaande jaar.

Volgens de voorstanders van de taxshelter is er helemaal geen kostprijs.

Volgens de voorstanders van de taxshelter is er nochtans helemaal geen kostprijs. In ruil voor het fiscaal voordeel moet een groot deel van de productiekosten in België gemaakt worden. Op een productiebudget van 2 miljoen euro dat maximaal gefinancierd wordt door de taxshelter (dat komt neer op 677.000 euro aan taxsheltergeld) moet minimaal 1.260.000 euro hier uitgegeven worden. Dat zorgt dus voor aanzienlijke terugverdieneffecten via extra economische activiteit, en dus hogere fiscale en parafiscale inkomsten.

Uit een studie die consultancybedrijf Deloitte in 2012 in opdracht van Umedia uitvoerde, bleek dat elke euro steun die via de taxshelter geïnvesteerd wordt, de overheid zo’n 1,21 euro zou opbrengen. Niet alleen de filmmakers en de financiers zijn dus gelukkig, maar ook de staatskas.

Of de terugverdieneffecten de directe fiscale minderinkomsten nu dekken of niet, ze zijn in elk geval hoog. De belangrijkste reden daarvoor is dat de andere Europese lidstaten geen of een minder gunstig fiscaal regime voor hun audiovisuele sector hebben uitgewerkt. Daardoor kiezen buitenlandse producties er vaak voor om een deel van hun geld in België op te halen en dus ook hier grotendeels uit te geven. Hun thuisland verliest dan opbrengsten die België int, zoals belastingen op de geleverde goederen en diensten. Als echter alle Europese lidstaten de Belgische fiscale gunstmaatregel integraal zouden overnemen, zijn ze allemaal fiscaal slechter af.

Overigens is niet iedereen even enthousiast over het binnenhalen van buitenlandse producties. ‘Ik heb de wet mee helpen uitwerken’, zei regisseur Stijn Coninx in een hoorzitting over de taxshelter in de commissie Financiën en Begroting van het federaal parlement in maart 2013. ‘Het opzet was niet om buitenlandse producties aan te trekken, maar wel om een internationale weerklank te geven aan onze films.’

Khamlichi wijst die kritiek resoluut van de hand. ‘Het stimuleren van Belgische producties was nooit de enige intentie achter de taxshelter. Het moest een stimulus zijn voor de audiovisuele industrie, en dus voor meer werkgelegenheid zorgen. Dat gebeurt ook bij Belgische postproductiebedrijven die bijvoorbeeld voor BBC-producties werken. Dat is overigens nooit anders geweest. Dit land is te klein om met enkel binnenlandse producties de industrie in leven te houden.’

Kwaliteit en uitstraling

Heeft het hele systeem er tot slot voor gezorgd dat onze films beter geworden zijn? ‘Deze fiscale voordeelregeling voor investeerders mag er dan wel voor zorgen dat er makkelijker films gemaakt kunnen worden, ze draagt niets bij tot de kwaliteit en de uitstraling ervan’, merkte filmredacteur Isolde Vanhee onlangs op in rekto:verso. Onder de taxshelter maakt het zoals eerder aangehaald niet uit of de film een goed product is, maar enkel dat hij gemaakt wordt én de juiste attesten haalt. Plat gesteld: ook de films van Kabouter Plop (Studio 100) en FC De Kampioenen (Skyline Entertainment) profiteren van de taxshelter.

Dat is ook duidelijk een bekommernis van de Europese Commissie. ‘Een culturele test moet verzekeren dat de staatssteun naar culturele producties gaat en niet misbruikt wordt voor andere doeleinden’, luidt het in een beleidsbrief uit 2013, evenwel meteen gevolgd door de opmerking dat ‘nauwgezet onderzoek naar die culturele criteria controversieel was in veel lidstaten’. Cultuurbeleid is volgens het Europees Verdrag voornamelijk een bevoegdheid van de lidstaten, wat betekent dat Europa zich in de praktijk niet te veel te moeien heeft.

Het opzet was niet om buitenlandse producties aan te trekken, maar wel om een internationale weerklank te geven aan onze films

De Belgische overheidssteun voor de audiovisuele sector stopt overigens niet bij de kwantitatieve steun van de taxshelter. Daar komt ook nog eens kwalitatieve steun bovenop, maar dat gebeurt op het niveau van de gewesten. Federaal doet het fiscaal, Vlaanderen bij gebrek aan die bevoegdheid met selectieve subsidies via het Vlaams Audiovisueel Fonds.

De filmsector in Europa heeft altijd geleefd van overheidssteun, merkt Khamlichi op. ‘Ik ben ervan overtuigd dat er manieren moeten zijn om films te maken die rendabel zijn zonder helemaal af te hangen van subsidies. Overheidssteun is natuurlijk van vitaal belang voor de sector, maar toch moet het mogelijk zijn om die te beperken. Producenten moeten daarbij economisch verantwoorde keuzes maken die uitmonden in rendabele films. Dat wil niet zeggen dat we enkel blockbusters moeten maken. Er is ruimte voor intellectuele films voor een klein publiek. Maar dan moet dat wel gepaard gaan met kleinere budgetten natuurlijk.’

De taxshelter zal daar nog altijd een rol in spelen, en waarschijnlijk steeds meer. Eind vorig jaar kreeg België groen licht van de Europese Commissie om de opgefriste maatregel minstens tot eind 2020 te handhaven. Vreemd genoeg vroeg België daarvoor toestemming aan Europa. Zolang de Belgische taxshelterregeling onder de meldingsdrempel van 50 miljoen euro per jaar blijft, is zo’n fiat nochtans helemaal niet nodig. Dit kan erop wijzen dat de regering overweegt om de bestaande taxshelter de komende jaren verder uit te breiden.

Ze kan de definitie evenwel niet oprekken naar andere delen van de culturele sector, zo leert navraag bij de Commissie. Een taxshelter voor, bijvoorbeeld, theaterproducties valt onder andere regels voor staatssteun – voor de filmsector geldt namelijk een specifieke regeling – en heeft ook een andere meldingsdrempel. Wat kan en niet kan, en welke bedragen, zal afhangen van de technische uitwerking van die maatregel. Sven Gatz heeft met andere woorden nog heel wat werk voor de boeg.

Daan Ballegeer is econoom en journalist.