Exit through de speelgoedwinkel

Door Arne De Winde, Tom Van Imschoot, Tom Lambeens, op Sun Sep 21 2014 10:15:01 GMT+0000

Wat gaat er boven de goddelijke obsceniteit van de speelgoedwinkel? Misschien alleen het verdriet als je er buiten komt. Voor wie binnengaat, is er geen weg terug: je wordt ingeleid in de wereld van de volwassenen, starende objecten trekken je aan en stoten je af. Drie auteurs staren terug, zoeken zich een eigen plekje tussen de rekken en vragen zich af wat speelgoed en speelgoedwinkels over onze culturele kijk op kinderen vertellen.

Ge moogt nekeer iets kiezen

Tom Van Imschoot

1.

Van huis naar school en weer terug wandelde ik als kind dagelijks tweemaal langs een speelgoedwinkel die, niet zonder een prille hovaardigheid in mij te wekken, mijn eigen naam droeg: Tom-Tom. Toch dacht ik er nooit aan om er zomaar op een doordeweekse dag binnen te gaan, of om zelfs maar in de etalage te kijken. Niet alleen stonden er altijd tongende meisjes voor waar mijn verstrooide blik veel liever aan bleef hangen, Tom-Tom lag bovendien recht tegenover de kerk en deelde met die lelijke antipode de eigenschap dat je er enkel op vaste, haast rituele momenten kwam: verjaardagen, communies, een uitzonderlijk mooi rapport …

De speelgoedwinkel behoorde met andere woorden tot een andere tijd dan die van elke dag en dat maakte er ook de magie en de ontgoocheling van uit. Je kon er binnengaan als jezelf en buitenkomen als cowboy, maar je leerde er ook je leeftijd kennen, en dus het begin van het einde. Na een bezoek aan die winkel wist je wat het betekende om vijf of zes of zeven te zijn, die abstracte getallen waarmee de volwassenen je leven in jaren indeelden en je groei bekroonden. Je merkte het aan de gang of de rij waar je interesse naar uitging. Of aan een sanctionerende doorverwijzing als je iets te lang bij de spulletjes voor de kleintjes bleef hangen, toch nog eens al die kleurige knopjes wilde indrukken. Je merkte het ook aan wat ‘nog niet voor jou’ heette te zijn, desnoods als drogreden omdat het te duur was. Of aan de afwijzing van leeftijdloze dingen: een bal of hoepel waren altijd goed, maar toch net iets te gewoon als er weer eens een rite de passage werd gevierd.

De mateloze belofte die je opgewonden naar de hand deed grijpen van een volwassene die je toezei ‘nekeer iets te mogen kiezen’ in Tom-Tom switchte zo ter plaatse in een disciplinerende inperking van je interesse. En hoe blij je ook was met het hebbeding dat je mits een beetje aandringen mocht hebben en vasthouden, je voelde aan je nieuwe bezit dat het je verlangen nooit helemaal kon overtreffen. Je verlangde algauw weer naar dat verlangen, met een honger die je vroeg of laat uit de speelgoedwinkel leidde – die tijd was voorbij. Je betrad kortom, via de grot van Ali Baba die de speelgoedwinkel was, de economie van de volwassenen, die op je kinderlijke verlangen blijft inspelen, zoals Benjamin Barber ooit betoogde in De infantiele consument. Misschien was dat intuïtief de reden waarom ik, van huis naar school, nooit voor Tom-Tom bleef plakken.

2.

We spreken graag van de ‘kindertijd’, maar dat begrip verwijst, zoals Jacques Brel ooit mooi en treffend zei, in de eerste plaats naar een geografische ruimte. De kindertijd is een ruimtelijke notie. We worden allemaal in datzelfde land geboren, het is daar dat onze herinnering zich op ent van wat we onze kindertijd noemen. Maar tijd speelt er eigenlijk amper een rol. Het enige wat er telt, is spelen, of het nu in West-Vlaanderen is of in Oost-Congo – wie heeft dat laatste ooit beklijvender in beeld gebracht dan Sarah Vanagt in Begin Began Begun of Les mouchoirs de Kabila?

Natuurlijk dringt in dat spelen de omgeving altijd binnen, een context die bepaalt waarmee gespeeld kan worden en hoelang. Het beeld van een land waarin puur zonder inbreuk van de tijd of de context gespeeld wordt, bestaat enkel in fantasieën, zoals het revolutionaire Land van de Domkoppen waar Pinokkio van Collodi zijn lesje krijgt geleerd of Neverland van het misbruikte kind Michael Jackson. Maar in hun utopische vorm bevestigen die fantastische uitzonderingen de regel dat de kindertijd in wezen naar een speelruimte en een ervaring verwijst die, zoals Giorgio Agamben in Infancy and History analyseert, haaks staan op de tijd van de kalender. Rituelen fixeren en structureren die kalendertijd, schrijft Agamben, terwijl spel hem verandert en vernietigt.

Vandaar dat kinderen eigenlijk met om het even wat kunnen spelen: rommel, afval of, liefst, oude kleren, voorwerpen die hun praktisch-economische functie hebben verloren. Ze bewaren en verzamelen ze, spelen ‘winkeltje’ of ‘schooltje’ zoals het al in tijden niet meer wordt gedaan, omdat alles wat ‘uit de tijd’ is gevallen precies in zijn onbruikbaarheid verhaalstof biedt aan hun speelsfeer: geschiedenis in haar zuiverste vorm, ontdaan van connotatie en conflict, vrij om associatief te combineren in de verbeelding en de realisatie van nieuwe, andere werelden die alleen voor volwassenen onmogelijk zijn. De volwassene is in die optiek niet meer dan een uitvinding van kinderen die hun speelruimte verloren zijn, en alleen nog kunnen werken. Maar wat leert dat over de speelgoedwinkels die zij voor kinderen bouwen?

3.

Tegenwoordig loop ik met mijn eigen kinderen al eens speelgoedwinkels binnen. Onafhankelijke winkels, zoals Tom-Tom er een was, die tegelijk niet volledig verantwoord willen zijn om vooral de ouders te paaien, zijn grotendeels verdwenen ten gunste van Colruyt-achtige supermarkten als Fun, Bart Smit of Dreamland. Daar kan je allicht nostalgisch over doen, maar het schrille licht van de TL-lampen boven de brede rayons vol massaproducten heeft wel het voordeel van de duidelijkheid. Ze laten weinig aan de verbeelding over: de speelgoedhal van nu is een ruimte die zich onverbloemd op de geografische notie van de kindertijd ent om haar te structureren en te exploiteren.

Alles staat hier in functie van de kalendertijd. Je wil er niet alleen zo snel mogelijk inkopen en weer weg. Van de Sint over eindejaarsfeesten richting lente-opkuisactie, Pasen, de grote vakantie en terug naar school zijn het aanbod en de promotie ook helemaal afgestemd op dwangmatige rituelen waaraan je niet ontkomt. Om maar te zwijgen van de strategieën van interesse en desinteresse waarmee kinderen naar de zones voor hun leeftijd worden geleid: babykleurtjes, gamehelden in bordkarton, televisieschermen die filmpjes spelen, steevast natuurlijk ook volgens gigantische groeperingen die jongens ondubbelzinnig van meisjes scheiden. De kassa’s en het personeel draaien volle toeren.

Er is eigenlijk maar één ding dat de efficiëntie tegenwerkt: er is te veel, en tussen al dat vele is er te weinig verschil. Voor het kind in mij is kiezen nog altijd verliezen, maar hemel, wat ben ik opgelucht vandaag niet meer zo klein te moeten zijn: voor het minste dat ik kreeg, zou ik ter plekke instorten van verdriet, mijn verlangen werd zo opgerekt dat het spontaan zou imploderen. Het lijkt wel alsof we onze kinderen vroegtijdig tot volwassendom willen brengen: door hen te verzadigen.

In elk geval is dat de manier waarop ze voortdurend worden aangesproken: in hun wens volwassen te zijn. Terwijl volwassenen in de globale postmoderne economie meer en meer als kleuters worden aangesproken, zoals Benjamin Barber in zijn boek en documentaire over infantilisering mooi toont, mikt men op kinderen als volwassen consumenten. En dat gaat verder dan de plastieken stofzuigertjes, 4x4’s op afstandsbediening, barbecuesets en andere barbies. Imitatie is van alle tijden. Kinderen hebben altijd moedertje en vadertje of doktertje willen spelen – ik herinner mij een oom die naar verluidt elke dag enkele keren de mis opdroeg en toch niet bepaald een pastoor is geworden. Naspelen is misschien zelfs het begin van alle spel, de trigger.

Het probleem is dus niet dat kinderen ons, de volwassenen, imiteren. Het probleem is dat wij hen verbieden – of beletten, als men er het onbewuste van wil benadrukken – om iets anders te worden dan wat wij al zijn. Met onze spiksplinternieuwe miniversies van de laatste huisraad, met onze levensechte speelgoedsimulaties van allerhande automatiseringsprocessen, zelfs met onze spelvarianten van leren over natuur, wetenschap, techniek, geld, beurs, casino, bank en hoe de wereld ‘sowieso’ in elkaar zit, dwingen we hen in een stramien dat hen, behalve op elkaar, vooral op ons doet lijken: volwassenen hier en nu, zonder historie of toekomst. Ze mogen met niets in de keuken spelen, we geven hen liever een speelkeukentje met alles erop en eraan. Dat daar dan staat. Wat een verschil met de oude, voor altijd stilstaande Peugeot in de tuin van een vriendje die we, op een van de mooiste namiddagen van mijn leven, wel honderd keer de prak in reden, zonder dat er iets was gebeurd.

Ik zeg niet dat het leerrijk was, of dat ik er beter door ben geworden, maar we speelden met het toeval dat die auto daar was, kapot en verlaten. Terwijl voor de speelbehoeften van de kinderen van nu werkelijk niets aan het toeval wordt overgelaten, tegen de verveling. Het levert een angstwekkende normaliteitscultuur op – speel wat ik ben, doe als de anderen – die geen schattigheid of technologische sensatie kan compenseren. En ze verbergt een wraakzuchtige waarheid. In de speelgoedwinkels van vandaag huizen de demonen van morgen. Het zijn niet onze kinderen, maar wijzelf, die in hen zullen spoken – verwend, verveeld, verzadigd, niet in staat om met de anderen te spelen.

63_VanImschoot_tom_3_speelgoedwinkel1.jpg

De tranen van Karen Damen

Arne De Winde

1.

Belgium’s Got Talent 2013

Koen Wauters: ‘Wat ga je later worden als je zo groot bent als papa?’

Tristan: ‘Volwassen …’

2.

Een kinderspel is steeds ook een rollenspel, een maskerade. Het kind doet zich voor als iets of iemand die het niet is, maar wel zou willen zijn – en vaak is dat gewoon een volwassene in zijn radicale banaliteit. Wat doet speeltuig zoals een naai- of grasmachine, koelkast, stoomstrijkijzer, werktafel met alaam … anders dan kinderen aanzetten tot de imitatie van het banale, teneinde hen voor te bereiden op het echte leven van taken, opgaven en verplichtingen? Hopen volwassenen stiekem dat hun kids zo gaandeweg skills aanleren en verfijnen, maar meer nog dat de trots en het plezier waarmee ze de apparaten nu hanteren, zal aanhouden (en dus nooit zal wijken voor sleur en tegenzin)?

63_VanImschoot_arne_2_naaimachine.jpg

3.

Een familiefeest in de Vlaamse Ardennen. Fier als een blinkend geëmailleerde gieter begeeft Rudi zich naar zijn nieuwe Weber Master Touch GBS 57 cm Complete Smokey Grijs; hij zal het aanwezige gezelschap wel eens tonen hoe een echte vent vuur aanmaakt, vuurkruiden laat knetteren, chipolata’s goudbruin bakt en een papillot met zalm gaart. Naast hem gloeit en knispert het al: zijn zoon Theo draait net een lamskroontje om.

63_VanImschoot_arne_3_barbecue.jpg

4.

Dat de kinderlijke re-enscenering van onze handelingen ons ontroert, berust op een ambivalente ervaring. Enerzijds ontdoet de verdubbeling ze van hun banaliteit, maakt ze hen plots gewichtig. Anderzijds drukken de jongvolwassenen ons net door die overdreven gewichtigheid met de neus op het geritualiseerde karakter van wat we zoal doen. We aanschouwen een soort metatheater dat het regelwerk van ons dagelijkse handelen blootlegt – en het zo ook een fractie van een seconde ontregelt.

5.

Gilles, 12 jaar, is politicus in spe. Hij tooit zich in plastron, draagt zijn gsm in een lederen heupetui en bindt elke dag zijn Rolex aan. Hij vergezelt zijn ouders, schepen en provincieraadslid in Oudenaarde, naar pensenkermissen en eetfestijnen. Hij zegt de mensen er gedag – soms met een ‘tootje’, steeds met een handdruk erbij –, hoort hoe het met hen gaat en hoort graag dat het goed met hen gaat (‘aah, dat oor’k geirn’, klinkt het dan). Hij mag de staf van Sinterklaas vasthouden en deelt mee zijn snoep uit. Ooit kreeg hij van hem een Duplodoos, nu de autobiografie van gewezen minister van Nationale Opvoeding Herman De Croo.

63_VanImschoot_Gilles - Sinterklaas.jpg

6.

Het spel is de bühne waarop het kind zich inwerkt in de volwassenenwereld, zowel private als professionele rollen repeteert. Vader klust, moeder strijkt, vader boort, moeder kookt (al zijn speelgoedkeukentjes en kookboeken for kids geenszins exclusief op meisjes gericht). Bouwaannemer, hondentrimmer, politieagent, masterchef, (dieren)arts, piloot, onderwijzer … – voor elke job is er een aangepaste minikit voorhanden. Daarbij wordt in zekere zin ook kinderlijke ongehoorzaamheid gestimuleerd, want zeg nu zelf: wie heeft voor zijn kind spontaan een carrière als heftrucker, straatveger of vuilnisman in gedachten? Nergens zoveel boeren als in de speelgoedwinkel.

63_VImschoot_arne_6_vuilniswagen.jpg

7.

Zhou Ziji, de 12-jarige zoon van advocaat Zhou Zeyu, leert golfen. Dat doet hij op een school die hem helemaal klaarmaakt voor het grote geld in de toekomst. Hij leert er de finesses van het ondernemen, investeren, beleggen. Onder het staatshoofdelijk toeziend oog van Bill Gates telt en stapelt hij briefjesgeld en bladdergoud. Maar het liefst van al kegelt hij thuis met zijn paps Zhou Zeyu (‘de relatie tussen vader en zoon is uniek, onvervangbaar’, klinkt het) in de gemarmerde hall – dat zag hij zo bij Richie Rich.

8.

Het imitatieve verlangen werkt op twee, elkaar versterkende manieren: kinderen willen ons imiteren omdat dat hen een gewichtig gevoel geeft; wij willen maar al te graag dat kinderen ons imiteren omdat dat ons eveneens een momentaan gevoel van gewicht geeft, ons even van onze idiotie lijkt te ontdoen. Deze zichzelf aanzwengelende dynamiek leidt echter tot het al te frequente figureren van kinderen in contexten die hen compleet ontgaan. De naïviteit die ze in deze situaties tentoonspreiden raakt ons op een of andere wijze. Symptomatisch zijn de tranen van Karen Damen – de ‘rosse’ van K3. Iedereen weet toch dat K3 begon als een geile meidenband die vroeg ‘het heel zachtjes [te doen] / geen kreetjes en geen lachjes’ en iedereen weet ook dat Josje Kathleen vervangen heeft om het testosteron van de vaders op een nog meer uitgekiende, drieledige wijze te bestoken: de onbereikbaar Schone; het stijlvolle moedertje met diepgang en een daar verstoken vunzig hoekje; de slechts schijnbaar al te bereikbare. De tranen van Karen Damen zijn (a) die van de verdoken bulderlach, (b) die van de ontroering (wat een talent toch!), (c) die van de ultieme tristesse. (a) Hilarisch, (b) schoon (c) schaamteloos, een kleuter die doet wat wij doen zonder te beseffen wat hij doet: de knieën zwengelen, de heupen kedekedengen.

63_VImschoot_arne_8_k3-ondergoed.jpg

9.

De originele stoel van The Voice met 360° draaibaar plateau en knop met licht en het echte geluid van The Voice.

52 x 47 x 92 cm.

Max. 50 kg.

63_VanImschoot_arne_9_the-voice.jpg

10.

08/10/2013-29/08/2014 – 13,305,164 views

Tristan is vier jaar. Hij draagt een strak pak en een blitse zonnebril. Hij zwiert met de heupen, berijdt een ingebeelde pony, speelt ‘the guy who seems calm but plays when he plays’. Hij doet zijn ‘moves’ synchroon met de ‘sexy ladies’ om zich heen. De zaal gaat uit haar dak, de jury is tot tranen toe bewogen.

Jurylid 1: ‘You’re a little gentleman, but you’re a big man.’

Jurylid 2: ‘Dit seizoen zal altijd het jaar met Tristan zijn.’

Jurylid 3: ‘vijf jaar en al een fenomeen.’

Jurylid 2: ‘Je bent een wereldster – eigenlijk al.’

Jurylid 3: ‘2013 is het jaar van Tristan.’

Jurylid 2: ‘Je bent echt verschrikkelijk populair.’

Jurylid 1: ‘Tristan, have you seen the time? Get to bed.’

Onze homunculus druipt af – de stemresultaten hoort hij morgen wel van zijn mama.

63_VImschoot_arne_10_tristan.jpg

11.

1994: A.D.W.: ‘Heee joe, do bie sillie, / put e kundum on jo willie’

12.

63_VanImschoot_arne_12_sipwell2.jpg

13.

63_VanImschoot_arne_13_2hot.jpg

LEGO, Playmobil en andere metafysische keuzes

Tom Lambeens

De middelen waarmee we in de wereld staan, vertellen iets over hoe we die wereld zien, zeker wanneer dat instrumentarium dient om een eigen wereld te creëren. Denk maar aan LEGO of Playmobil, het modernistische speelgoed bij uitstek. Sinds 1958 kennen we LEGO in ongewijzigde vorm, sinds 1974 overleeft het kapsel van de Playmobilfiguurtjes iedere mode.

Toch belichten ze uiteenlopende aspecten van het modernisme. Playmobil presenteert zich als een gegeven. De personages beschikken, net als de decors, over een onherleidbare, besloten identiteit. Ze bezitten hetzelfde statuut als een objet trouvé; het dient zich kant-en-klaar aan. Van daaruit ontstaat de mogelijkheid om narratieve relaties te spinnen.

Bij LEGO maakt men de omgekeerde beweging: aan de hand van de allerkleinste deeltjes dient de wereld eerst te worden geconstrueerd. Volgens de strikte wetmatigheden van een stappenplan krijgt het tafereel zijn vooraf bepaalde vorm. Zoals elders geldt ook hier dat het echte creatieve spel pas kan ontstaan na een daad van destructie, nadat afstand wordt genomen van de intentionele plannen. Het oorspronkelijke ontwerp wordt afgebroken om vanaf de lege noppenplaat opnieuw te beginnen. LEGO is een spel dat vanuit de fundamenten, vanuit de kleinste elementen, naar boven toe werkt. Zonder dat men per se doordringt tot de grotere narratieve structuren, het plezier zit zeker zo sterk in het bouwen zelf.

Dat verschil in aanpak blijkt ook uit de wijze waarop de figuurtjes op de grond staan. Bij Playmobil is dat altijd wat onzeker, met zenuwachtige, onstabiele tred. Terwijl de ventjes van LEGO bekendstaan om hun vaste voetafdruk, met de noppen diep in de zool gegroefd. De beweging van de grote verhaallijnen naar de kleinere elementen toe (Playmobil) en van het allerkleinste detail naar de grotere dynamieken (LEGO) spreekt ook uit de wijze waarop de figuurtjes worden beetgepakt. Een figuur van Playmobil richt zich tot de handpalm van een kind, terwijl de blokjes van LEGO eerder aanspraak maken op de voorste vingerkootjes.

Net als heel wat ander speelgoed hebben LEGO en Playmobil een mimetische functie. Burgerlijke huishoudens in vorstelijke herenhuizen, een herinterpretatie van het populaire poppenhuis, vormden het voornaamste thema in de beginjaren van Playmobil. Conform de bouwwoede in het naoorlogse Europa bood LEGO kinderen de mogelijkheid hun eigen huizen in elkaar te zetten. Het is mede onder impuls van Playmobil dat LEGO in 1973 voor het eerst archaïsche figuurtjes introduceerde. Het spelen met vader en moeder, dochters en zonen verschilt niet al te sterk van de manier waarop het spelen met poppen het dagelijkse leven echoot.

Een zekere kentering tegenover het mimetische kwam er eind jaren 1970 toen Playmobil en LEGO haast gelijktijdig hun eerste kasteel op de markt brachten, niet veel later werden de eerste piratenschepen te water gelaten. Hun populariteit blijkt uit de dominante plaats die ze in de themaparken van LEGO en Playmobil innemen. En nog steeds spreken ridders en piraten, hoe onverenigbaar ook, tot de verbeelding. Wie een piratenschip durft te laten aanmeren in de nabijheid van een kasteel, de Jolly Roger aan de vlaggenstok van de wapentoren durft te hijsen, getuigt van weinig anders dan een bedenkelijke smaak.

Het is een kwestie van kiezen. Opteer je voor de ridders, dan kies je voor het maanlicht dat de permanente duisternis bekrachtigt, voor de statische zwaarte van een burcht, de bepakte donkerte van het woud, voor een afgelijnd onderscheid tussen goed en kwaad. Bij de piraten moeten we de enige zwaarte echter in hun met rum doorzopen hoofden situeren. Verder vormen ze op ieder punt het tegendeel van de ridders: de drift van het galjoen, de brandende zon, de tengere palmboom, voorbij goed en kwaad – koos er ooit iemand partij voor de regeringsvloot? Het verschil wordt waarschijnlijk het sterkst belichaamd door de vogels in beide speelwerelden: een papegaai, rijk aan kleur, siert de masten; asgrauw is de vogel, nochtans identiek van vorm, op de kantelen. Natuurlijk kan je met beide spelen, maar niet tegelijk en zeker niet tegenover elkaar. Het is met de hier beschreven binaire opposities, kenmerkend voor het modernisme, dat zowel LEGO als Playmobil hun grote commerciële successen beleefden.

63_VanImschoot_tomlambeens_legovogel2.jpg

Rond de jongste eeuwwisseling begon de verkoop van vooral LEGO te tanen. Tekenend is de strategische handelwijze die de twee speelgoedfabrikanten sindsdien hanteren. Net zoals het statuut van het objet trouvé moeiteloos kon worden geïncorporeerd in de postmoderne citaatcultuur, ondergaat Playmobil zelf weinig veranderingen in het nieuwe millennium. LEGO waagt zich aan het einde van de jaren 1990 echter aan sterk voorgevormde blokjes met het oog op een snellere constructie van het eigenlijke ontwerp. Het zorgt er evenwel voor dat ze nadien, in je eigen creaties, moeilijker tot een sluitend geheel gesmeed kunnen worden.

Tegenwoordig neemt het postmoderne aandeel enkel toe. Stonden de reclamespots vroeger in functie van de blokjes, dan dienen ze nu om de videogames onder de aandacht te brengen, wat weer (de verkoop van) de blokjes beïnvloedt. Met de recente toetreding van onder meer Harry Potter, Star Wars, The Lord of the Rings en The Ninja Turtles tot het LEGO-universum zijn kinderen van iedere metafysische keuze – ridders of piraten?! – ontheven. Bij het spelen rest je, in het beste geval, niets anders dan variaties te maken op al bekende thema’s.

De finale voltooiing van deze beweging vinden we in het pas verschenen The LEGO Movie (2014), waarin de frictie tussen ‘leven volgens de handleiding’ en ‘zelf aan de slag gaan’ de queeste van de film vormt. Daarbij wordt destructie niet alleen als een wezenlijk onderdeel van constructie erkend, er worden zelfs perspectieven geopend op een wereldbeeld waarin ridders en piraten een alliantie kunnen vormen.

63_VanImschoot_tomlambeens_legopiraten.jpg

Tom Van Imschoot doceert literatuur aan LUCA School of Arts en is redacteur literatuur van rekto:verso.

Arne De Winde is postdoctoraal onderzoeker van het FWO – Vlaanderen aan de KU Leuven.

Tom Lambeens is docent aan de MAD-faculty, Hasselt.