Een verschil in cultuurpolitiek is in de eerste plaats een kwestie van geld

Door op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Waarin verschilt de cultuurpolitiek van de Franse en de Vlaamse Gemeenschap? Een simpele vraag met een niet zo simpel antwoord. Daarvoor zijn beide gemeenschappen ongetwijfeld nog veel te jong. In een eerste fase was ‘de regionalisering van de cultuur’ vooral een taalkundige aangelegenheid. Want het grote veld dat cultuur beslaat, stopt niet aan de grens. Ook kunst kent geen regionale beperkingen.

Hoewel elke gemeenschap de afgelopen dertig jaar haar eigen accenten heeft ontwikkeld, blijft er een gedeeld verleden. Maar ook de invloed van andere beleidsniveaus op de cultuurpolitiek valt niet te onderschatten. Er zijn de steden en gemeenten, de provincies en het federale België, met zijn steun aan de grote musea, De Munt, de Musea voor Schone Kunsten … Samen spelen ze een rol die minstens zo belangrijk is als die van de gemeenschappen.

Hoe dan ook valt over de verschillen tussen de cultuurpolitiek van de Franse en de Vlaamse Gemeenschap niets zinnigs te zeggen zonder eerst naar de budgetten te kijken. L’Observatoire des politiques culturelles de la Communauté française publiceerde over de cultuursubsidies in dit land heel precieze cijfers. In 2003 – en dat is intussen zeker niet veranderd – gaf de Vlaamse Gemeenschap voor cultuur en sport bijna een miljard euro uit, terwijl de Franse Gemeenschap minder dan 600 miljoen euro voorzag. De wanverhouding tussen de gemeentelijke en de provinciale subsidies is nog frappanter. In datzelfde jaar spendeerden de Vlaamse gemeenten meer dan 800 miljoen euro aan cultuur en sport, terwijl hun Waalse tegenhangers nog niet aan 300 miljoen euro kwamen. De Vlaamse provincies voegden daar nog 200 miljoen euro aan toe, de Waalse 100 miljoen euro.

Grosso modo krijgen cultuur en sport aan Franstalige kant dus nauwelijks meer dan de helft van het budget in Vlaanderen. Hoewel de bevolkingsverhouding eerder 40-60 is en je in beide gemeenschappen ongeveer dezelfde grote vaste kosten ziet: een stevig uitgebouwde publieke radio en tv (VRT, RTBF), een grote opera (Luik en de Vlaamse Opera), een fors symfonisch orkest … Breng je die kosten in mindering, dan blijven er aan Vlaamse kant nog aanzienlijke marges over. Maar aan Franstalige kant vallen nog weinig extra’s te noteren. Dat zou de Franse Gemeenschap tot drastische keuzes kunnen aanzetten (door bijvoorbeeld de Opera op te doeken, zoals weleens geopperd is). Maar ze kan natuurlijk niet, zoals een winstgevend bedrijf, gaan ‘rationaliseren’. In de cultuursector stijgen de uitgaven zoveel sneller dan de inflatie dat ze vaak moeilijk te drukken zijn. Je kunt een kwartet van Beethoven niet door drie muzikanten laten spelen om geld te besparen!

EIGEN ARTIESTEN EERST?

Die budgetverschillen wegen zwaar door. Dat zie je vooral in Brussel, waar de Franse Gemeenschap aarzelt om in bicommunautaire instellingen te investeren. Omdat ze niet evenveel middelen op tafel kan leggen als de Vlaamse Gemeenschap en dus niet even zwaar zal kunnen wegen binnen die instellingen. Of het nu gaat om het PSK, het Kunstenfestivaldesarts, Wiels of Flagey, de Franse Gemeenschap kan niet (of wil niet) te veel subsidiëren, uit vrees dat ze in het communautaire pokerspel de inzet niet zal kunnen volgen. Met alle risico’s van dien: de Vlamingen krijgen vrij spel om het internationale speelveld Brussel in hun voordeel te bezetten.

Binnen de beperkingen van haar kleine budget heeft de Franse Gemeenschap sterk ingezet op cultuurspreiding, ‘permanente vorming’ en een dicht (te dicht?) netwerk van regionale en lokale cultuurcentra. Alleen kost de vermenigvuldiging van die centra veel geld en nemen ze te weinig hun verantwoordelijkheid voor de spreiding van eigentijdse creaties. De centra trekken veeleer de kaart van de conservatieve cultuurpolitiek.

Zo mist de Franstalige kunstensector al jarenlang een sterke investeringspolitiek voor de productie en de spreiding van zijn eigen artiesten. Niet alleen in Wallonië en Brussel, maar ook internationaal. Terwijl de Vlaamse Gemeenschap haar kunstenaars royaal steunt in hun buitenlandse aspiraties (zo toont ze zich elk jaar een belangrijke sponsor van het Festival van Avignon), hinkt de Franse Gemeenschap noodgedwongen achterop.

STEUN AAN CREATIE

Het culturele aanbod blijft onverminderd groeien, met onvermijdelijke keuzes tot gevolg. Daarom organiseerde de Franse Gemeenschap drie jaar geleden een twaalf maanden durende staten-generaal voor de cultuur. Zo kon de minister tijd winnen tegenover de steeds luider klinkende eisen van het cultuurveld. Maar de staten-generaal hielp ook bij het maken van de cultuurkeuzes.

De Vlamingen krijgen vrij spel om het internationale speelveld Brussel in hun voordeel te bezetten

In deze geliberaliseerde wereld, waarin sommigen verdedigen dat je niet langer subsidies moet uitreiken aan creatie, maar beter de bezoekers en de toeschouwers steunt – vraag boven aanbod – blijft de Franse Gemeenschap gelukkig de visie volgen dat je als overheid prioritair die kunstenaars moet helpen ‘die zijwegen volgen, en niet de mainstream’ (in de woorden van secretaris-generaal Frédéric Delcor van de Franse Gemeenschap). Het beleid holt dus niet populair het volk achterna. Het voornaamste ordewoord blijft steun aan creatie en kunstenaars, net als aan projecten die jongeren al op school laten kennismaken met kunst en cultuur (kunst hier in tegenstelling tot divertissement). Alleen blijft dit gevecht embryonaal, omdat het bij gebrek aan middelen pijnlijke keuzes vraagt. De Franse Gemeenschap investeert verhoudingsgewijs meer in kleine structuren, terwijl de Vlaamse Gemeenschap haar middelen meer concentreert op enkele instellingen, gezelschappen en artiesten. De Franse Gemeenschap subsidieert in de eerste plaats instellingen en maar weinig rechtstreeks aan kunstenaars of gezelschappen. Het is zover gekomen dat tal van Franstalige beeldende kunstenaars hun heil alleen vinden bij Vlaamse instellingen, met de steun van Vlaamse subsidies.

PROBLEMATISCH LAND

Natuurlijk valt niet alles te reduceren tot een geldkwestie. Zo zie je in de filmsector dat de Franse Gemeenschap al vijftien jaar lang Europees erg succesvolle cineasten heeft gelanceerd: de gebroeders Dardenne, Jaco Van Doormael, Bouli Lanners… In al die tijd leverde het ruimere budget van de Vlaamse Gemeenschap alleen regionale films op (al begint dat te veranderen).

De noordelijke als de zuidelijke cultuurpolitiek te begrijpen dat verschillende accenten in beide landsdelen daarom nog niet hoeven uit te draaien op provincialistisch nationalisme

Voor Une vague belge, een boek dat vijf jaar geleden uitgegeven werd bij Editions Racine, heb ik zelf een twintigtal grote kunstenaars geïnterviewd (zowel uit noordelijk als zuidelijk België: van Jan Fabre, Alain Platel en Wim Delvoye tot de gebroeders Dardenne en Michel François) over het verband tussen hun internationale succes en de Belgische politiek. Hoe kon zo’n klein en problematisch land, op weg naar de totale ontmanteling, toch zo veel grote kunstenaars voortbrengen? Geen van de artiesten verklaarde dat vanuit de cultuurpolitiek van hun regio, wel integendeel. Zo konden de Vlaamse kunstenaars het maar weinig smaken dat ze op een bepaald moment ingezet werden als ‘Culturele Ambassadeurs voor Vlaanderen’. Allemaal vinden ze dat het paradoxaal genoeg net de Belgische fricties en tegenstellingen waren, vooral dan in Brussel, plus het feit dat België zo klein is dat je met het opslaan van je blik al in het buitenland zit, die hen verrijkten met die grote vrijheid en noodzaak om te creëren, die vrankheid om buiten de vaste paden te opereren en snel internationale erkenning te oogsten. Gelukkig lijken zowel de noordelijke als de zuidelijke cultuurpolitiek te begrijpen dat verschillende accenten in beide landsdelen daarom nog niet hoeven uit te draaien op provincialistisch nationalisme. Want dat zou de dood van de kunst betekenen.

Guy Duplat is chef-cultuur van La Libre Belgique.