Een triest feestje in Bar Tropical

Door Eric Min, op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

Deze zomer stelde Museum Dr. Guislain de tentoongestelde mens tentoon: de lilliputter, de rimboeneger, de gekke heks als bijzondere objecten van een specifiek kijken. Je kunt het over die mens hebben, maar nog interessanter is onze blik. Exotisme als amusement.

Het zijn de overwinnaars die de geschiedenis schrijven. In het theater bepaalt de regisseur wat we te zien krijgen en hoe we ernaar kijken. Hij is de heerser die onze blik stuurt, hij bepaalt het punt van waaruit iets gezien moet worden. De Franse Zonnekoning Louis XIV nam dat wel heel letterlijk: in 1689 bedacht hij zijn Manière de montrer les jardins de Versailles, een draaiboek voor wie hoge gasten in het park rondleidde. Waar je gaat staan, welke kant je opkijkt, het point de vue van waaruit je waterpartijen en parterres moet beschouwen, het moment om demy tour te maken: alles staat erin, eigenhandig opgetekend door een vorst die zich gedroeg als een vroege Peter Greenaway. In een essay over Rome vat Bart Verschaffel het kernachtig samen: 'theater is perspectief: waardig, plechtig, absoluut kijken, naar wat bestaat om perfect, om ideaal gezien te worden'. De zeventiende en de achttiende eeuw waren dol op wat er op de scène gebeurde. De ideale stad op de planken, de grot van bordkarton, donder en bliksem, de heks en de wildeman, de dwerg en de Turk: alle codes van het kijken werden in geen tijd overgenomen door burgers en buitenlui. Het fresco Il Mondo Nuovo dat Giandomenico Tiepolo rond 1790 in zijn buitenhuis afwerkte, zegt alles. We zien de ruggen van mensen die samentroepen rond een toverlantaarn op de kermis, maar waar ze naar turen blijft een raadsel. In die dagen bedacht Bentham het panopticum, een gevangenis waarin je vanuit één centraal punt alles kunt controleren. Panoramaschilderijen in rotondes en schoolgebouwen namen het model over. In de nieuwe wereld — het burgerlijke Europa van de Verlichting — werd kijken een waarde op zich. Iemand moest eens een marxistische analyse maken over het hoe, het wanneer en het waarom. Ze zou kloppen.

Honderd jaar na Tiepolo nam de kijkkoorts epidemische vormen aan. Wereldexposities verzamelden de rijkdommen van de planeet in een gigantisch pakhuis: entrepot, kijkdoos en toverlantaarn ineen. In 'groote magazijnen' op kermisterreinen in Londen, Parijs, Brussel, Gent en Antwerpen stroomde de wereld samen. Nu waren het regeringen en zakenlui die bepaalden wat de moeite was om bekeken te worden. Het publiek verdrong zich op de scenic railway en in de machinehal. Op de expositieterreinen werd druk geflaneerd en gegluurd naar mensen, die niet allemaal aan dezelfde kant van de tralies zaten. De industrielanden, stuk voor stuk ook koloniale mogendheden, stalden hun schatten uit. Al het pittoreske — het vreemde, het typische, het ongewone — kreeg een plaats in een groter ideologisch verband. De grenzen tussen wetenschap, volksverheffing en amusement vervaagden. Op de Brusselse Exposition Universelle van 1910 trof je zowel een panorama van Rio de Janeiro als een paviljoen van Sunlight Zeep, een reconstructie van het Rubenshuis en een vegetarisch restaurant, een stand van de FN-wapenfabriek en een kraam van het socialistische Volkshuis, krokodillen en een Tunesische bazaar. Geregeld werd tussen de paviljoenen een lilliputterbruiloft opgevoerd, inclusief dwergenorkest. Alles was te zien, alles was te koop.

Specimensen uit de kast

Het is die ongenadige, agressieve blik — halfweg tussen pseudowetenschap en onversneden  commercie — die onderuit wordt gehaald in de expositie De tentoongestelde mens — Andere culturen als amusement van het Gentse Museum Dr. Guislain. Voor de derde coproductie met het Teylers Museum uit Haarlem is er nauwelijks een betere locatie denkbaar. Het psychiatrische centrum Dr. Guislain en zijn wetenschappelijk team willen reflecteren over geestelijke gezondheid, niet alleen als object van historisch onderzoek, maar ook als ideologisch denkraam. De tentoonstellingen die er geprogrammeerd worden, stellen vragen over waan en zin, het eigene en het andere, normaliteit en uitzondering, leven en kunst. Ze herinneren eraan dat gezondheid en ziekte ook een maatschappelijk kantje hebben: wie de macht uitoefent — de wetenschapper, de heerser, de verzorger, de curator — bepaalt wat normaal is en hoe we moeten omgaan met wat zich in de marge afspeelt. Het museum belicht de pretentie van het medische discours en de stereotiepen in de beeldvorming van de zieke en zijn ziekte, terwijl bevreemdende en uitdagende 'outsiderkunst' ons een spiegel moet voorhouden. Afgemeten aan die missie van artistiek leider Patrick Allegaert en zijn ploeg is De tentoongestelde mens een expositie om in te lijsten. Het fascinerende universum van de Servische schilder Goran Djurović, dat te zien is in een andere vleugel en geen rechtstreeks verband heeft met het thema, kan gelezen worden als een toevallig maar toepasselijk commentaar: als de mannetjes op Djurovićs doeken elkaar niet als marionetten aan het lijntje houden, zitten ze wel naar beeldschermen te staren. Kijken en bekeken worden: daar is het in dit lichtjes panoptische gebouwencomplex om te doen.

Mensententoonstellingen zijn er altijd geweest. Keizers lieten overwonnen volksstammen door de straten van Rome defileren, en ook de eerste indianen die in Europa werden ingevoerd, hadden veel bekijks. Kerken pakten uit met relikwieën en opgebaarde heiligen.  Lang geleden trokken de Gentenaars op zondag naar het Geraard de Duivelsteen om er naar de zotten te gluren. De achttiende eeuw verstopte zijn voyeuristische blik achter een wetenschappelijke sluier. Er werd gemeten, gewogen en geclassificeerd dat het een lieve lust was. Honderd jaar voor Darwin ontwierp Linnaeus een behoorlijk normatief systeem waarin vier rassen, temperamenten en continenten correspondeerden: Europeanen waren blank, actief en gespierd, Amerikaanse roodhuiden golden als cholerisch, Afrikanen waren zwart, lui en ontspannen, Aziaten 'melancholiek en stijf'. Gelaatshoek en herseninhoud konden de mensheid iets leren over intelligentie en over de plaats die een soort innam in de hiërarchie. Afrikaanse inboorlingen of Aziatische 'types' werden massaal in kaart gebracht: afgebeelde lichamen als specimens, anonieme en zorgvuldig uitgekozen, geschetste of gefotografeerde vertegenwoordigers van hun ras.

Van hottentotten tot oeigoeren

De samenstellers van De tentoongestelde mens trokken naar de kelders van etnografische musea, bijvoorbeeld in Tervuren, en kwamen terug met artefacten die in de late twintigste eeuw niet toevallig in de reserves zijn beland — niet uit plaatsgebrek, maar uit een soort van wetenschappelijke gêne: schedels, afgietsels van hoofden en ledematen, wassen poppen, statistische gegevens, een prent van een herberg met dierentuin uit 1751 waarop tussen de struisvogels en de tijgers ook 'een Boer'van amper negenentwintig duim en een reus van acht Amsterdamse voeten en negen duim figureren, en een pot met 'de bekleedselen van het aangezigt van een neger' (in mensentaal: de lippen van een zwarte man op formol). Ook een afbeelding van Saartje Baartman, de 'Hottentot Venus' uit Zuid-Afrika wiens forse billen en schaamlippen de goegemeente fascineerden, is present. Haar stoffelijke resten waren tot 1976 in een Parijs' museum te zien, in 2002 zijn ze uiteindelijk in Afrika begraven. Heel wat objecten en afbeeldingen trekken volop de kaart van de exotische erotiek. Zwarte meisjes worden opgevoerd als gretig en beschikbaar: ze poseren in een houding die hun naakte lijven goed laat uitkomen. Toen Freud de vrouwelijke seksualiteit omschreef als het dringend te exploreren dark continent van de psychologie, beging hij geen lapsus.

Het discours van wildheid en beschaving wordt in de expositie vooral belicht in zijn populaire variant. Kleurige affiches van shows met Bedoeïenen, haremvrouwen, Eskimo's, indianen of de leeuwenmens Lionel ('_ni homme, ni lion — le favori des femmes et des enfants'_) lokten ooit massa's ramptoeristen. In de Antwerpse zoo werden bezoekers verwelkomd door Jefke, het zwarte jongetje dat in 1846 als curiosum aan de directeur was geschonken en later trouwde met een deftig meisje uit Boom. Op de Wereldtentoonstelling van Gent in 1913 bevond de Senegalese nederzetting zich vlakbij het paviljoen van Delhaize. Zeven lotgenoten uit het negerdorp van Tervuren hadden in 1897 hun verblijfin België niet overleefd. Zij werden begraven naast overspeligen en zelfmoordenaars, en kregen een halve eeuw later een graf bij de dorpskerk. Hallucinant is ook dat het Rainforest-natuurpark in Yvoir nog in 2002 acht 'Pygmeeën' te kijk zette. Na protest werd de show afgeblazen.

Gelukkig vervult De tentoongestelde mens niet alleen een historische functie: hier wordt — naast de opbouw van een kritisch maar noodzakelijk collectief geheugen — ook eigentijdse geschiedenis geschreven. Even goed als Otto Riedel's wissenschaftliches Museum und Panoptikum uit 1896 dat als affichebeeld fungeert, behoren actuele fenomenen als de realityreeksen Toast Kannibaal (VTM)of Groeten uit de rimboe (SBS) en andere accidenten uit onze 'geglobaliseerde' wereld tot het discours van de macht. In Gent mogen we ernaar kijken op televisieschermen in vergulde lijsten. Nog altijd bepalen koning, commercie en kijkcijfers wat we te zien krijgen, en nog altijd laten we er ons gewillig door inpakken. Terwijl ik dit stuk zit te schrijven, zoekt een Radio 1-reporter in de Brusselse straten naar in ons land aangespoelde Oeigoeren die iets kwijt willen over het recente etnische geweld in China, en over hun bedreigde cultuur. Of de modale Oeigoer 'vrolijk' is, wil de man weten. Of het nijvere volkje graag feest viert. Of we iets mogen vernemen over hun 'typische gebruiken'. Of er veel veranderd is?

_De tentoongestelde mens_ is brandend actueel en perfect op haar plaats in het panopticum van dokter Guislain en zijn volgelingen. Ook de bijhorende catalogus wordt verplichte kost voor wie kritische reflectie over 'onze' dominante, medische, problematiserende en ideologische blik niet uit de weg gaat.