Een ongerijmd gesprek met mug en olifant

Door Tom Viaene, Tom Van Imschoot, op Sun Jan 13 2013 16:05:47 GMT+0000

Wat licht is voor de één, is zwaar voor de ander. Het relatieve is absoluut. Maar is het absolute ook relatief? Sjonge, jonge. Zo kunnen we nog wel even doorgaan. Rekto:verso sprak twee deskundigen in de materie: de spreekwoordelijke mug en de olifant. ‘Misschien wordt het onverenigbare alleen in de kunst verenigd.’

Afspreken loopt niet van een leien dakje, helaas. Sinds mensenheugenis zitten de mug en de olifant elkaar op de huid. Veel mensen blijken hen daardoor met elkaar te verwarren. In feite kunnen ze niet door eenzelfde deur. Tom Lanoye en Bart De Wever, toch ook twee zwaargewichten in het verlichten, zijn simpeler te strikken. Als het dan toch lukt, op neutraal terrein, hebben ze echter meer gemeen dan gedacht. Een voorkeur voor naaktheid, bijvoorbeeld. Een afkeer van wolligheid. ‘Ik heb schrik voor de muis die de berg meestal baart’, biecht de doodeerlijke olifant op. ‘Ik zou op niets liever een keer willen kruipen en zitten’, lacht de mug terug.

55_Viaene-VImschoot380.jpgWaarom toch die eeuwenoude strijd tussen jullie? Jullie lijken onverenigbaar, zwaar en licht. Maar veel mensen maken niettemin van een mug graag een olifant. Dat zou jullie toch moeten verenigen?

Olifant: ‘Ach, die vete wordt opgeblazen. En de mug doet niets liever dan het verschil op de spits drijven. Terwijl je in een democratie toch met verschil moet leren omgaan. Het zware kan naast het lichte bestaan, zoals Maggie De Block naast de vluchtelingen, een museum naast een grootwarenhuis, of porno naast erotiek.’

Mug: (g_epikeerd_) 'God, wat een lompe vergelijking. Ik heb van de olifant geen les in democratie te krijgen. Wij muggen zijn al jaren in de meerderheid, terwijl de olifant tegenwoordig met uitsterven is bedreigd. Toch gaat zijn minderheid altijd met de sympathie van de publieke opinie lopen en krijgen wij de klappen. Wie spreekt daarover? Democratie garandeert de rechten van de minderheden, maar als een minderheid het recht van de meerderheid begint te verpletteren, houdt het voor mij op.’

Olifant: ‘De mug heeft geen humor, dat is zijn probleem. Ik bedoelde met mijn vergelijking alleen maar dat zware of ernstige lusten – of het nu seks, koopgedrag of uitwijzingsbeleid betreft – meer frivole genoegens niet in de weg staan. Maar allicht voel ik dat door mijn aanleg en mijn levenswandel veel beter aan. Mocht ik aan alles zo zwaar tillen, ik kwam niet meer uit mijn bed… Geef mij maar Tati, in plaats van Oblomov.’

Het zware kan naast het lichte bestaan, een museum naast een grootwarenhuis, of porno naast erotiek

Mug: ‘Typisch. Humor als projectie van het eigen tekort, wat zeg ik: als compensatie voor het eigen teveel. Playtime van Tati is bloedernstig. Voor mij prima, maar dan kan je Oblomov eveneens licht noemen omdat hij tenminste vrij is van lusten, zelfs die om op te staan. Je zou beter wat meer van die vent hebben. Want misschien heb ik in plaats van geen gewoon een ander gevoel voor humor, hé, Olifant? Heb je dat al een keer bedacht, in dat kaas-met-gaten-brein van je? Geen wonder dat je schrik hebt van muizen. Of zijn het muizenissen? Jij hebt humor nodig om te denken. Ik zoek humor om er eens mee op te houden. Leve Louis de Funès! Zalige kale knikker, trouwens.’

Waarom voel jij de behoefte om op te houden met denken? Wegen de gedachten zo zwaar?

Mug: ‘Leg nu niet op alle slakken zout, wil je. Maar ik heb dat in feite van Emmanuel Levinas, een filosoof die net als ik zegt dat we bestaan bij gratie van de ander. Soit, ik ben daar het levende bewijs van, geloof ik. Hij heeft een boekje geschreven, Over de ontsnapping, waarin hij zegt dat we geworpen zijn in het “brute zijn” en dat het bestaan van de ander voor het “ik” een appel vormt om verantwoordelijk in de wereld te staan. De ander roept “mij” dus op om aan het alledaagse, terneerdrukkende gewicht van het zijn te ontsnappen. Die gedachte ligt me na aan het hart. Niet alleen ken ik de roep van het bloed van de ander goed, of hou ik ervan om het naar het gelaat te zien lopen, zoals bij De Funès. Ik zie me ook als ontsnappingskunstenaar.’

Olifant: ‘Jij hebt natuurlijk wel een klein hartje, mug. Ik vind dat je de ander nogal als springplank gebruikt om je eigen lusten te rechtvaardigen. Wat jij ontsnappen noemt, lijkt mij op cirkels rond je eigen as draaien. En dan kan je wel toeteren over de ander, maar voor die ander zelf lijkt dat meer op irritant gezoem. De ander betaalt voor jouw lichtheid. Slapeloosheid, malaria, anyone?’

Mug: ‘Allez, vooruit. Alle clichés op een hoopje. Zal ik eens over jou en die porseleinenwinkel beginnen?’

Lichtheid heeft niets met ongepastheid, maar wel met aanpassingsvermogen te maken

Olifant: ‘Doe gerust. Ik kan er wel om lachen. Voor jou is dat misschien het toppunt van lompheid, maar voor wie er de humor van inziet, is het lichtheid ten voeten uit. Lichtheid heeft met ongepastheid te maken. De context is bepalend. Monsieur Hulot past niet in de moderne wereld, maar juist zo haalt hij er de ernst van onderuit. Ken je die scène in Jungle Book waarin Mowgli en Baloe het lied ‘The Bare Necessities’ inzetten? Je verwacht het niet, zeker niet omdat het over overleven in de jungle gaat, maar de gratie en de elegantie waarmee de zwaarlijvige Baloe zijn dikke kont in de kadans van de melodie brengt: dat is zuivere lichtheid. Even grappig als noodzakelijk.’

Mug: ‘Ik hou meer van Tom & Jerry. Jerry is mijn held, vluchtig en ongrijpbaar, maar de humor zit vooral in de plasticiteit van Tom. Zijn jagen is hopeloos, hij zou er ook de brui aan kunnen geven. Vooral omdat hij telkens tegen de grootte van zijn eigen lijf aanbotst, dat pijnlijk grappig door obstakels wordt vervormd – van strijkijzers tot regenpijpen. Maar na elke vervorming springt zijn lijf toch weer in de oude vorm. En zo blijft de hoop levend. Lichtheid heeft niets met ongepastheid, maar wel met aanpassingsvermogen te maken.’

Olifant: ‘Het ene sluit het andere toch niet uit? Het beste voorbeeld ooit is John Cleese, op de begrafenis van Graham Chapman, zijn vriend en partner-in-crime bij Monty Python. In plaats van de aflijvige te eren met de nu verloren talenten die hij had, blijft Cleese in zijn “eulogie” trouw aan het choquerende karakter van Chapman, met zijn drollige grappen. “Good riddance to him, the freeloading bastard. I hope he fries.” De gewijde stilte maakt plaats voor een bevrijdende lach – “amen” voor “fuck”. Net zoals “ex-Chapman” het als “prince of bad taste” zou hebben gewild. “You see,” besluit Cleese, “the thing about shock... is not that it upsets some people, I think; I think that it gives others a momentary joy of liberation, as we realise in that instant that the social rules that constrict our lives so terribly, are not actually very important.” Het ongepaste brengt een lichtheid, die de nabestaanden de kans biedt om zich aan te passen aan het zware van de dood.’

55_Viaene_VanImschoot_olifant380.jpg

Mug: ‘Punt voor jou. Al heb ik meer met Ricky Gervais in The Office dan met John Cleese in Fawlty Towers. Veel humor draait rond gêne, het uitlokken van ongemak in alledaagse situaties en dan het grote relativeren. Denk maar aan al die grappen met verborgen camera, de geniepige populariteit daarvan. Als kijker ben je, net als de camera's, een soort fly on the wall, mee glurend in iemands achteloze intimiteit. Maar qua humor vind ik dat toch het equivalent van “dichten zonder uw gat op te lichten”. Het gaat ten koste van subtiliteit. Dat fly on the wall-principe is zwaar overroepen. En net daarom is Ricky Gervais in The Office zo geniaal. Hij maakt met een knipoog naar de camera van de glurende kijker een sparringpartner, maar dan precies om de schijn van zijn imago gaaf te houden, in de meest gênante en voor zijn zelfbeeld hopeloze situaties. De voyeur wordt zo de medeplichtige van de hypocriet. De schaamte plaatsvervangend. En lachen wordt lachen om je eigen ernst, iets aanstekelijks. Zo heb ik het graag. Je tolerantievermogen wordt uitgedaagd. Het werkelijk lichte heeft immers iets ondraaglijks, zoals Milan Kundera al wist.’

Jullie hebben het al de hele tijd over humor. Is ernst uit den boze als het over lichtheid gaat?

Mug: ‘Helemaal niet, hoe kom je daar nu bij?

Vanwege dat Chapman-voorbeeld. Maar ook vanwege de vraag of ook de kunst meer humor nodig heeft, als ze lichter wil worden? Als het goed is, zet kunst toch iets op het spel met een zekere ernst. Anders wordt ze vrijblijvend.

Olifant: ‘Je hebt er nog niet echt veel van begrepen. Waarom zou de kunst trouwens lichter willen worden? Als ze het spel ernstig neemt, is de lichtheid vanzelf gegeven. Hoe serieus haar onderwerp of thema ook is, uiteindelijk heeft de kunst niet meer nodig dan een paar lijnen, wat noten, enkele samengebrachte woorden of gewoon een lichaam dat beweegt om een wereld tevoorschijn te toveren. Haar oppervlak is haar diepte. Daarin schuilt haar magie, omdat het zowel inzichten van structuren veronderstelt als meebrengt. Kijk, ik dans nogal graag op Frank Zappa, hoeveel melodieën en ritmes hij soms ook wijzigt in een song. Door een eclectische combinatie van eenvoudige rockvormen en meer ingewikkelde muziek en metaforen creëerde hij een alternatief universum van entertainment, in een Amerika platgeslagen door entertainment. Die had geen liefdesliedjes nodig om licht te zijn. Integendeel, hij schiep uit hun zware sentimenten satire. Of neem een oude kunstcriticus als John Berger. Schrijft iemand lichter over kunst? Toch schreef hij juist dat kunst te maken heeft met het opeisen van sociale rechten.’

Uiteindelijk heeft de kunst niet meer nodig dan een paar lijnen, wat noten, enkele woorden of een lichaam dat beweegt om een wereld tevoorschijn te toveren

Mug: ‘Ik moet denken aan Irit Rogoff, die voor de kunst(theorie) de notie “criticality” muntte: het vermogen om iets nieuws te leren uit de grenzen van je eigen denken, net doordat het je ook iets ouders doet afleren. Op YouTube staat een lezing van haar, “On Being Serious in the Art World”, waarin ze onder meer vertelt hoe ze tot haar verbijstering ooit een leidinggevende positie in een cultureel instituut miste omdat men niet echt iemand zocht die “zo serieus was zij”. Serieus ten opzichte van wat, of tegenover wie, vroeg ze zich af. En wat dan wel? Enfin, ik kan hier niet haar hele redenering herhalen, maar haar punt komt erop neer dat “serieus genomen worden”, zeker in de kunstwereld, altijd te maken heeft met piëteit, met een respect voor diepe, geïnstitutionaliseerde overtuigingen. Je “wordt” serieus genomen – via allerlei performatieve rituelen die de bestaande orde bevestigen. Daartegenover plaatst Rogoff een ander sérieux, dat van de trivialiteit en de lach, het vermogen om de dingen een beetje van hun belang te ontdoen en licht te maken of te houden. Hoe kan dat? Door te insisteren, trouw te blijven aan iets anders dan wat de orde (van het existeren) erkent als gewichtig. Een beetje zoals Cleese dat deed toen hij, trouw aan Chapman, de goegemeente choqueerde.’

Jullie hebben toch veel gemeen als het erop aankomt om op het belang van lichtheid te insisteren.

Mug: (vermoeid) ‘Maak van mij alsjeblieft geen olifant.’

Olifant: ‘Neen, dat lijkt me een slecht idee. Het verschil blijft groot. Ik verwijs nogal graag naar het boek van Toon Tellegen, Het wezen van de olifant. Die Tellegen laat me daarin voortdurend in bomen klimmen, om in de toppen te staan dansen. Ik val er ook telkens uit, natuurlijk. Maar toch: als ik val, klim ik weer omhoog. Als een mug valt, is ze dood.’

Mug: ‘Het wezen van de olifant. Wat een aanstellerij. En wanneer worden wij eindelijk eens serieus genomen?’

Tom Van Imschoot en Tom Viaene zijn redacteur bij rekto:verso.