Een gruwelijk poppenhuis

Door Willemijn Lamp, op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Hoe kan een intiem medium als toneel concurreren met die enorme beeldenstroom uit de brandende wereld die we dagelijks te vermalen krijgen? Welke taal stelt de hedendaagse podiummaker in staat om die wrede absurditeit te tonen zonder sentimenteel te worden, zonder effect na te jagen, zonder gratuite uitspraken te doen? Voor een publiek dat alles al heeft gezien en denkt te kennen? Kamp van Hotel Modern toont dat het kan.

Iedereen herinnert zich nog waar hij was toen de vliegtuigen zich in de Twin Towers boorden. Zelf was ik aan het werk in een lunchroom van een joodse eigenaar, zonder tv. Het waren een paar toevallige klanten die iets mompelden over een vliegtuig in het WTC. Mijn baas verzuchtte dat het hopelijk niet om een Palestijnse aanslag ging, want dan zou het gedonder weer in alle hevigheid losbarsten. Pas 's avonds voor tv realiseerde ik me de omvang van de ramp. De imploderende torens werden een icoon voor het onkwetsbaar geachte Amerika dat plots een oorlogszone bleek. Ik herinner me dat ik keek en keek, maar zonder echt geraakt te worden. Daarvoor was het allemaal te onbevattelijk, verwezen de beelden na de derde herhaling louter en alleen nog naar zichzelf.

Helemaal anders voelde het bij de film van de theatervoorstelling De man met vijf vingers van het Nederlandse collectief Hotel Modern. Daarin werd de bewuste ramp met pakken melk, een speelgoedvliegtuigje en een mini-cameraset van binnenuit gefilmd, tot je als toeschouwer enkel nog buik was. Precies hetzelfde gebeurde in de voorstelling De Grote Oorlog, waarvoor het collectief met zand, spijkers, peterselie en een plantenspuit het loopgravendecor van de Eerste Wereldoorlog nabouwde. En nu met Kamp had ik het weer, alleen nog dieper. Hier was het onwaarschijnlijk grote verhaal dat Hotel Modern inzichtelijk wilde maken dat van het vernietigingskamp Auschwitz: hét icoon van de mechanische wreedheid van de mens. Hoe kan theater zo hard treffen waar oorlogswerkelijkheid vaak maar een (massamediaal) plaatje blijft?

In Kamp staat links op het toneel de grootste maquette, ongeveer tot op kniehoogte: de gaskamers en verbrandingsovens. Centraal zie je de zo vaak gefotografeerde 'Arbeit macht frei'-toegangspoort met het spoor dat erlangs loopt. En verder overal barakken, prikkeldraad en uitkijktorens. Daartussen voeren drie acteurs geroutineerde handelingen met minicamera's uit, zetten ze vele honderden kleipoppetjes neer en laten sommige daarvan timmeren of een kruiwagen voortduwen. Een indringend geluidsdecor insinueert dat het koud is. Op deze kille, vroege ochtend in kamp Auschwitz wordt hard gewerkt, terwijl er alweer een trein aankomt met mensen die nog niet weten dat het meenemen van hun bescheiden bezittingen zonde was van hun energie. Op het grote achterdoek wordt uitvergroot wat de kleine camera's volgen: het vermoeide getimmer en gesjouw met de stenen, of hoe een gevangene waggelend een kruiwagen in beweging houdt. Maar ook: de beul die heel doeltreffend de zyklonB-vaten leeggooit boven de gaskamers, en de kampofficieren die 's avonds een olijk drankgelag hebben in een afgezonderde ruimte, terwijl de gevangen diep ademhalend en ronkend van vermoeidheid samengepakt op hun britsen liggen. Een dag uit het halfleven in Auschwitz.

Dapper is het om meer dan een halve eeuw na Auschwitz, na honderden boeken, na tientallen films, na een immense lading beelden en teksten over het vernietigingskamp, deze plek van onheil zo natuurgetrouw na te bouwen op toneel. Het is het handelsmerk van het collectief Hotel Modern geworden: een eigen universum creëren met behulp van maquettes, allerlei huishoudelijke apparatuur, indringende geluidsdecors en een set van minicamera's. In dat vreemde universum gaat het gezelschap van acteurs, componisten en beeldend kunstenaars vervolgens de strijd aan met die voorvallen uit het collectieve geheugen die nog steeds te groot voor woorden zijn. Hun enscenering maakt ze beheersbaar en overzichtelijk, net zoals een poppenhuis de dingen in een bevattelijke structuur schikt. In wezen verschilt het niet zoveel van hoe de media aan oorlogsverslaggeving doen: de harde feiten in het behapbare kadertje van je tv-toestel of je ochtendkrant drummen.

Er is één opvallend verschil, ook met veel ander theater over grote symbolische oorlogswonden. Net zoals de WTC-aanslagen in de VS zijn gaan samenvallen met de individuele stories van brandweermannen en hun weduwen, ngo's in de massamedia aandacht vragen voor Darfoer met het portret van één enkel weeskind, en Vietnam pas echt doordrong via dat beeld van het naakte meisje met de opengesperde armen, worden grote verhalen over oorlog en lijden ook in theatervoorstellingen doorgaans teruggebracht tot het kleine persoonlijke drama. Niet zo in Kamp. Hotel Modern doordringt je van het groteske en massale van Auschwitz zonder ook maar één karakteristiek gezicht te tonen. Alle duizend poppetjes hebben dezelfde hulpeloze en verschrikte blik in de ogen, en geen stem. Sterker nog: ze zijn bij tientallen vastgeplakt op dezelfde plaatjes, zodat de acteurs met slechts een paar grepen honderden gevangenen kunnen verplaatsen naar het plein waar ze dagelijks op appel staan. De live beelden op het achterdoek zoomen dan heel traag en zorgvuldig in op al die eendere, abstracte gezichten in lange rijen. Tegelijk blijft op scène de totale omvang van Auschwitz te overzien: het concentratiekamp als een volledig gecontroleerd poppenhuis.

Nog meer dan het anonieme massabeeld dat Kamp van Auschwitz geeft, is het precies die interactie tussen videoscherm en speelvloer die Hotel Modern voorbij het icoon helpt, voorbij elke massamediale beeldvorming van oorlog. Zo begeleiden de acteurs ergens in de voorstelling één poppetje voorzichtig op zijn weg naar de zelfverkozen elektrocutie. Kijk je naar het toneel, dan volg je tussen alle andere slachtoffers de wandeling van deze ene abstracte zelfmoordenaar, uiterst nauwgezet van bovenaf gestuurd. Kies je voor het achterdoek, dan zie je de hulpeloze en machteloze blik van een kampbewoner voor wie het leven in Auschwitz geen leven meer is. In het eenzame donker van de nacht zorgt hij voor een geweldig licht door zichzelf tegen de onder hoogspanning staande omheining te werpen. In zulke flitsen ráákt Hotel Modern. Het dubbele perspectief — de acteurs van vlees en bloed en de poppetjes van klei — herinnert je eraan dat het mensen waren die Auschwitz regisseerden, en dat het ook individuen waren die door die geregisseerde machinerie werden vermalen. Maar nergens wordt dat kleinmenselijke losgemaakt van de massale abstractie van het geheel. Het is een combinatie die je in oorlogsberichtgeving op tv zelden ziet.
In zijn totaliteit wordt Kamp zelfs een uitspraak over de media, of toch over je eigen houding tegenover de gruwelbeelden die krant en tv dagelijks in je avondeten kwakken. Zo is het wonderlijk om te merken dat niet de handelingen van de acteurs op het podium het meest beklijven, maar wel de filmische uitvergrotingen ervan op het achterdoek. Daar worden de particuliere verhalen verteld: van het geslurp van de uitgehongerde gevangenen tot hoe hun doorzichtige lijfjes in de gaskamers belanden. Soms zijn hun handelingen bijzonder (zoals de zelfmoord), maar bovenal zijn ze alledaags: er wordt geveegd, gegeten en geslapen, en tot die alledaagse handelingen behoort in Auschwitz ook zoiets onvoorstelbaars als het verwerken van lichamelijke resten in verbrandingsovens. Dat deze handelingen pas ten volle raken op het filmdoek, zegt veel over onze nood aan geënsceneerde werkelijkheid, fictie dus, om gevoelig te blijven voor 'de wrede absurditeit van de wereld' (zoals Hotel Modern zegt te willen tonen). Wat het collectief in praktijk doet, is van scène naar doek laten zien hoe 'mediatisering' werkt. Omdat je live te zien krijgt hoe het icoon Auschwitz ontstaat, leeft én raakt het nog.

Het maakt van Kamp een bijzonder antwoord op de vraag hoe je van zo'n zwarte bladzijde uit de West-Europese geschiedenis de gekte kan tonen, zonder het publiek zelf gek te maken. Of totaal onverschillig, nog erger. Het is een kwestie van de juiste verbeelding. Sarah Kane, de Britse schrijfster die ook niet vies was van gruwel in theater, zei ooit over de functie van die verbeelding voor haarzelf: 'It was a bit like being given a vaccine. I was mildly ill for a few days afterwards but that jab of sickness protected me from far more serious illness.' Precies hetzelfde effect sorteert Hotel Modern. Je krijgt een scheut dagelijkse, gecomprimeerde ellende uit Auschwitz waar je ter plekke een beetje ziek van wordt, maar dat helpt je overeind te blijven in een realiteit die uiteindelijk veel harder te verteren is. Het medicijn heet 'vorm'. Met hun ontelbare anonieme poppetjes bieden de makers van Kamp inzicht in de ontmenselijking die elke oorlog stuurt, ook vandaag nog. Tegelijk zoomen ze met hun cameraatjes in op het uitgeveegde verschil tussen het banale alledaagse en het vreselijk inhumane in zulke conflictsituaties, en vragen ze aandacht voor de vele individuele slachtoffers. Raken doet niet zozeer wat Hotel Modern afbeeldt, maar hoe het dat doet. Boven alle barbarij primeert in Kamp de kracht van de artistieke vorm: een mix van documentaire, animatie, fictie en werkelijkheid. Dáárom treft goede kunst dieper dan tv: ze vertaalt de gruwel in een eigen taal.

Ik herinner me de lange stilte in de zaal na afloop van Kamp. Ze lijkt misschien op die stilte in de luttele seconden tussen het afgaan van de bom en de gierende sirenes bij een aanslag in Bagdad of Tel Aviv, op de ingehouden adem waarmee de argeloos zappende Amerikaan die dinsdagochtend de eerste toren zag neergaan. Het is een stilte die ons voor een moment toch gevoelig maakt voor het onvoorstelbare waar we niet bij waren. Die stilte even in theater brengen, is het enige maar noodzakelijke wapen van de kunst tegenover de absurde werkelijkheid, en tegenover de neiging van de media om die in iconen af te beelden.