Een fictieve zwarte kunstenares op vrije voeten

Door Karima Boudou, op Sat Mar 09 2013 19:39:01 GMT+0000

Van Joe Scanlan naar Donelle Woolford, van Donelle Woolford naar Richard Pryor en van Richard Pryor naar Richard Prince. Die gedaanteverwisselingen vormen de kern van het artistieke spel van de Amerikaanse kunstenaar Joe Scanlan. Ze laten niet alleen kritiek toe op een dominante esthetische praktijk, maar wekken ook begrip voor een probleem dat nog steeds een taboe is: de representatie van zwarte kunstenaars in de hedendaagse kunst in Europa en Amerika.

De ficties van blank- en zwart-zijn blijven het Amerika van vandaag beroeren, ook in de beeldende kunsten. Artistieke praktijken van niet-blanken die de gevolgen van blanke privileges in de kunsten blootleggen, hebben een eigen geschiedenis. Uitzonderlijker zijn blanken die zich artistiek uiten over de rol van dat blank-zijn in de perceptie en presentatie van niet-blanken in de kunsten.

Kunstenaar Joe Scanlan hielp de fictieve kunstenares Donelle Woolford jaren geleden op de been als een onafgebroken meerduidige performance. Hij ontvouwde er intussen een ‘kleurrijk’ rollenspel mee, dat – in navolging van Adrian Margaret Piper en Lorraine O’Grady – etniciteit benadert als een hoogst creatief medium. Als een identiteit die je kan dragen en afleggen. Als een middel om de sociale waarden en pathologieën in westerse esthetische praktijken bloot te leggen en te ridiculiseren. Donelle Woolford doet meerdere dingen tegelijk en eigent zich daarvoor diverse bekende opvoeringen, technieken en bekende personages toe. Meer dan ooit stelt zij het belang van artistieke eigendom in vraag, plus de rol van persoonlijke identiteit voor de waardering van een kunstwerk.

VAN DONELLE WOOLFORD NAAR RICHARD PRYOR

Donelle Woolford werd tot nog toe opgevoerd door een viertal Afro-Amerikaanse actrices, allemaal aangeworven door Scanlan. Scanlan geeft hen dan wat instructies voor ze hun entree maken op evenementen van hedendaagse kunst, op exposities, biënnales en conferenties. Zo beweegt Donelle Woolford zich probleemloos in de gevestigde New Yorkse en Londonse kunstscène. Zij omarmt daarbij volledig de Afro-Amerikaanse identiteit. Als fictief personage is zij de belichaming van fictie in de realiteit. Woolford bewijst dat de constructie van mythes en verhalen rond kunst concreet gemaakt en bekritiseerd kunnen worden. Haar werken stellen het leven volgens de heersende maatschappelijke logica op de proef.

56_Boudou.jpg

Als eigenhandig opgebouwde mythe is het project van Joe Scanlan de consequente uitvoering van een verzonnen verhaal. Deze mythe bevat een impliciete kritiek op de kunstenaar als ‘ster van het moment’ en op het haast blinde vertrouwen van de kunstwereld in de authenticiteit van de artistieke subjectiviteit. Scanlan beet zich onlangs dieper vast in gevoelige materie door het werk van een spraakmakende hedendaagse kunstenaar te casten. Die interventie raakt de westerse kunst in haar kern: ze doorprikt het autoselectieve proces van de hedendaagse kunst, die zich wel vaker construeert naar haar eigen beeld, dat overigens weinig gekleurd is én de authenticiteit van het werk ophemelt.

Woolford bewijst dat de constructie van mythes en verhalen rond kunst bekritiseerd kunnen worden

Zo onthulde Donelle Woolford in Dick’s Last Stand – recent voor het eerst in Frankrijk opgevoerd in het Palais de Tokyo (Parijs) – haar carrièreswitch naar de komedie. In deze performance imiteert Woolford nauwgezet de tweede en de laatste episode van de Richard Pryor Show, die in 1977 in prime time werd uitgezonden op de Amerikaanse televisie. De zender ABC Network besliste toen om de uitzending met Richard Pryor, de Amerikaanse stand-up comedian, stil te leggen wegens ‘te confronterend voor de Amerikaanse maatschappij’.

In haar performance draagt Woolford een valse snor, verwijzend naar die van Pryor. Ze speelt een van de personages van Pryor na: Mudbone, een oude zwarte man uit het zuiden van de VS. Pryor vertelt dat hij door dit personage talloze verhalen gehoord heeft. Woolford verkent dus de contingenties van haar eigen identiteit door in de huid van anderen te glippen. Zo maakt ze het failliet van de eenheid en de authenticiteit in de kunst tastbaar.

VAN RICHARD PRYOR NAAR RICHARD PRINCE

In combinatie met deze heropvoering heeft Woolford, onder de noemer MaLeVoLeNcE, ook enkele schilderijen tentoongesteld in twee Parijse galerieën die als ‘boosaardig’ werden bestempeld (Galerie Chez Valentin en Galerie Air de Paris). De acrylschilderijen, bewerkt met fluomarkers en balpen, worden in de expositieruimte gepresenteerd als elementen van een scène, en vertellen het verhaal van een personage dat ‘Richard Pr’ heet en allerlei wederwaardigheden beleeft in de New Yorkse kunstwereld. Ze beschrijven een boosaardig karakter dat de grenzen van het morele aftast. Dat suggereert een werk dat, met die focus op losse fragmenten, de constructie van taal en waarden in de hedendaagse kunst onder de loep neemt.

Woolford doet elk conventioneel denkkader over moderne kunst kapot springen

Het verleidelijke, maar ook het verraderlijke van dit werk schuilt in de onbewuste associaties van de kijker bij ‘Richard Pr’: Pryor én Richard Prince – een Amerikaanse schilder en fotograaf die sinds de jaren 1970 bestaande foto’s bewerkt. Dit werk dwingt je te kiezen tussen Richard Pryor en Richard Prince. Door RP en RP parallel tegenover elkaar te plaatsen, ontstaat onherroepelijk een situatie van wederzijdse uitsluiting. Pryor was zwart, Prince is blank. Pryor was een stand-up comedian die van een venijnige raciale kritiek bijtende grappen maakte, Prince schilderde zijn Monochromatic Jokes van 1987 tot 1990.

Talloze kunstenaars houden er tegenwoordig aan om een attitude van ‘daar zijn waar ik ben’ tentoon te spreiden, maar Woolford lijkt zich zo sterk bewust van haar eigen plek dat ze die wil exploreren en uithollen. Ze doet elk conventioneel denkkader over moderne kunst kapot springen. Ze prikkelt de gangbare moraliteit vanuit een amoreel standpunt. In haar werk zit tegelijk een impliciete discourskritiek die sterk samenhangt met het beeld van vandaag in de hedendaagse kunst. Door van de ene in de andere figuur over te gaan, van Richard Pryor naar Richard Prince, maakt Woolford ons ervan bewust dat het meerduidige niet ‘totaliseerbaar’ is, want er is altijd een eindeloze combinatie van betekenisloosheden en meervoudigheid in het spel.

56_Boudou_2_richard-pryor-show.jpgSoms lijkt het erop dat Woolfords demarches in de pas lopen van het hedendaagse (multi)culturalisme, dat stelt dat men kan besparen op de notie van waarheid, dat er alleen particuliere culturen zijn en dat we slechts in staat zijn het product van die verschillende culturen te bewonderen. Moeten we het artistieke erfgoed dan maar beschouwen als een simpele opeenvolging van losstaande sequensen? Hoe dan ook realiseert Woolford een oeuvre van identiteitsdeconstructie, waarin verschillende identiteitslagen elkaar beïnvloeden en toe-eigenen: Joe Scanlan, Donelle Woolford, Richard Pryor en ten slotte Mudbone.

EEN SPIEGEL VOOR DE KUNSTWERELD

Is de toeschouwer van de performance, gezeten op zijn stoel van het blanke privilege, nu het onverwachte slachtoffer? Het kan niet anders of die performance in het Palais de Tokyo beoogde een echo of herbeleving te zijn van wat de Amerikaanse tv-kijkers in 1977 moeten hebben gevoeld. Impliciet belichtte de Richard Pryor Show een belangrijk moment in de geschiedenis van de burgerrechten in de Verenigde Staten, toen de censuur elke mogelijke poging tot concrete confrontatie uit de weg ruimde. Woolford houdt ons vooral een spiegel van de kunstwereld voor, die uit theoretisch oogpunt exhaustief probeert te zijn, maar die altijd grote moeite heeft gehad om dat in daden om te zetten.

Met deze ‘succesvolle’ creatie van een voorbeeldmodel van een Afro-Amerikaanse artieste voor de eenentwintigste eeuw, stelt Scanlan het concept van diversificatie in de hedendaagse kunst in vraag. Vanzelf raakt hij daarmee ook de complexiteit van de representatie van Afro-Amerikaanse kunstenaars binnen dit systeem aan. De performance van Woolford in het Palais de Tokyo heeft gedurende de voorstelling een ruimte geopend voor reflectie over de Europese verbeelding, waarvan het erfgoed gedomineerd wordt door de blanke artiest, die eenzaam en getormenteerd aan de slag is in zijn atelier.

Karima Boudou is kunsthistorica en expositieverantwoordelijke te Amsterdam. Ze neemt momenteel deel aan het De Appel Curatorial Programme in het De Appel Arts Centre, Amsterdam.