Problemen met porno? Een gesprek met Lieven De Cauter en Petra Van Brabandt

Door Tom Van Imschoot, Isolde Vanhee, op Mon Jan 27 2014 13:10:20 GMT+0000

Is porno nog taboe? Of is het dagelijkse kost geworden, erotische confectie – just one click away? En is dat een probleem? Vijftig jaar na de ‘seksuele bevrijding’ lijkt seks volledig gerecupereerd door het commerciële instinct van wat we maar vriendelijk ‘creatieve industrieën’ zullen noemen: de populaire mix van mode, muziek en reclame die de mainstream vult en elke Main Street tooit. Miley Cyrus, Britney Spears, Rihanna: hoererij alom, zo men wil. Maar is het meer dan behang? Of is dat net het obscene? Een gesprek over seks, kunst en vrijheid; de onverschilligheid voorbij.

Het leek poepsimpel: we zouden over porno praten, en over pornoficatie. Geen probleem. Kom maar op, kom maar ‘af’. Afspraak in Hotel Metropole. En groeten en lachen. Twee filosofen. De ene, Petra Van Brabandt, een moraalfilosofe met feministische achtergrond die eerder toevallig in porno geïnteresseerd raakte, maar die nu artikels schrijft met titels als ‘Why Do Porn Films Suck?’, waarin ze zich afvraagt waarom porno slechts zelden kunst wordt, en voorbeelden geeft van hoe het wel kan. De andere, Lieven De Cauter, een cultuurfilosoof en notoir activist in woord en daad, bij wie het ons was opgevallen dat de god Eros als een rode draad door het labyrint van zijn oeuvre liep: van zijn studie over Walter Benjamin en diens beeld van de hoer, over ‘De pornografische prothese’ in De archeologie van de kick (tweede druk, 2009), tot en met de Autobiografie van een verlichte erotomaan, die hij ooit nog, als zeventiger, hoopt te schrijven, zo vertrouwt hij ons die namiddag toe.

60_VImschoot_Vanhee_itv_380.jpgAanvankelijk stapelen de misverstanden zich echter op; alsof elke positie weerkaatst wordt in de spiegels van de chique lobby. Het verschil in gender, generatie en filosofische achtergrond annex programma zorgt ervoor dat we er niet eens uit raken hoe en of het woord ‘erotiek’ moet worden gebruikt. Voor De Cauter is het nagenoeg heilig (al klinkt het wel ‘wat liefjes’). Voor Van Brabandt staat het voor een ‘lijfstijl’ die de vrouw herleidt tot object van verlangen. Zelfs over de stelling dat zij het au fond roerend eens zijn, worden beide filosofen het niet eens. En dan hadden we het nog niet eens over porno gehad. Het kost ons nog de passage van het protserige Hotel Metropole naar de intieme art-decobar van Hotel Espérance, een voormalig hôtel de passe, om door te stoten tot de kern van de zaak. Aanbeland in dat warme huis clos, doorde taalen de worsteling met de woorden heen, wordt het stilaan duidelijk waarom niet alles porno is, maar porno wel aan alles raakt. Ook al is het, zoals De Cauter ooit schreef, de bottomline van onze beleveniseconomie, waarin seks van een middel om te bevrijden evolueerde tot een manier om te verkopen, toch ziet Van Brabandt in de pornografische omgang met seks een democratiserende potentie met utopische trekjes: ‘Ik weet niet of we wel taboes nodig hebben om te kunnen verlangen.’

Waarom zouden we het vandaag eigenlijk over porno moeten hebben? Is dat niet achterhaald? Jean Baudrillard schreef in 1983 al over het obscene en het seksobject in zijn Fatale strategieën.

De Cauter: ‘In de filosofie is niets achterhaald, omdat de filosofie niet vooruitgaat. Maar ik begrijp mensen zonder interesse voor erotiek in de ruimste zin ook niet. Wat mij betreft, mogen mensen hun dagen vullen met kookprogramma’s, maar ik vind dat abject: het is totaal leeg, het gaat over niets. Erotiek gaat over alles: macht, agressie, verlangen, liefde, cultuur, het lichaam, de taal. Aangezien iedere mens een scheve verhouding heeft met zijn lichaam, en dus ook met de erotiek, maakt dat haar tot een fundamenteel onderwerp voor de filosofie. Trouwens, een van de belangrijkste westerse teksten, het Symposium van Plato, gaat al over de erotiek, ook al is ze later vaak stiefmoederlijk behandeld. Om de vergelijking met de eetcultuur aan te houden: zelfs voor wie de hoogste toppen opzoekt, blijven een banale friet en frikandel deel van het culinaire. Op dezelfde wijze is de platste porno nog altijd een uitdaging voor het denken.’

Van Brabandt: ‘Ik vind dat de kwestie van de pornografie de vraag van het feminisme op scherp zet, maar ik lig in de knoop met de traditie daarin. De vroege ontvangst, bij MacKinnon of Dworkin, wijst de pornografie niet af omdat ze populair of obsceen is, maar op taalfilosofische gronden: omdat ze de vrouw letterlijk het zwijgen oplegt en onhoorbaar maakt, vanwege een veralgemeende beeldcultuur. Voor een specifiek soort porno klopt dat ook, maar de werkelijke, alledaagse, individuele ervaring kent veel meer ambiguïteit. Vrouwen in de lijn van Susan Griffin (Pornograpy and Silence, 1982) kijken niet naar porno, want voor hen is dat seksuele aanranding. Ik begrijp hun radicale ‘nee’, maar hij ontkent veel interessante paden, zoals ik die voor het eerst ontdekte in het werk van Annie Sprinkle en bij de Franse pornografe Ovidie.’

De Cauter: ‘Ik heb vroeg Herbert Marcuse gelezen: Eros en cultuur (1955). Een zin als “de fantasie blijft erbij dat ze werkelijkheid kan en moet worden” blies mij even sterk van mijn sokken als “zalig zij die hongeren en dorsten naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden” uit de Bergrede. Hij omvat een erotisch-politiek totaalprogramma. Ik blijf in die zin natuurlijk een kind van Wilhelm Reich en zijn “Sexualpolitik”, de koppeling van seks en totale revolutie. Niet dat ik daar alles van volg, maar ik ben van de generatie van de vrije liefde, in de traditie van het achttiende-eeuwse libertinisme. Kant definieert “trouw” als “het levenslange, wederzijdse bezit van elkaars geslachtsdelen”: ongemeen scherp en onwezenlijk burgerlijk, maar daarbinnen wel extreem juist. De vrije liefde, de bevrijding die van de liefde komt, is medisch en emotioneel lastig, misschien zelfs onmogelijk, maar zo kom ik weer bij Marcuse uit: “De fantasie blijft erbij …” We zijn vrije mensen. Daartegenover vind ik de seriële monogamie van de jeugd handig en respectabel, maar ook “pitoyabel”.’

**Die **jeugd leeft wel in een tijd waarin de seksuele revolutie uit jouw jeugd commercieel verzilverd wordt door een industrieel aangedreven pornoficatie, nee?

Er is geen seksuele bevrijding, ondanks alle seksuele tekens.

Van Brabandt: ‘Ik zie die pornoficatie niet. Ik zie namelijk geen of weinig seks, wat toch cruciaal is om van porno te kunnen spreken. Wat ik in reclamebeelden, videoclips en films wel zie, is een esthetisering van de vrouw als bron van verleiding en object van mannelijk verlangen. Er is geen emancipatie van de vrouw, op een enkele uitzondering na. Er is geen seksuele bevrijding, ondanks alle seksuele tekens. Voor mij past dat perfect in een lange traditie van het vrouwelijk naakt in de schilderkunst sinds 1500, die ik link aan een cultuur van bezitterig individualisme, waarin de vrouw enkel een passieve rol speelt als lustobject. Er loopt een historische lijn van het naakt bij Cranach over Brigitte Bardot tot Rihanna. Zo veel nieuws is er dus eigenlijk niet onder de zon. Zo is het ook allesbehalve nieuw dat jongeren seksuele codes en knipogen gebruiken om een tegencultuur vorm te geven – denk aan Elvis Presley in de sixties – noch dat die tegencultuur uitgebuit of zelfs uitgevonden wordt door creatieve industrieën – herinner je de minirok en de hotpants. De schaal is anders, dat zie ik, maar ik vind geen echte breuklijn die de term “pornoficatie” en het bijbehorende cultuurpessimisme rechtvaardigt. Integendeel, Rihanna heeft iets gewonnen op Bardot: het seksobject heeft zijn waarde leren kennen.’

**De Cauter: **‘Er zijn veel tegenvoorbeelden te geven voor de beeldcultuur sinds 1500 die je beschrijft. In Madame Bovary (1857) is de vrouw het centrum van het verlangen. Was Flaubert dan een feminist?’

Van Brabandt: ‘Ja! Daar krijg je de uitzondering. In Stendhals Lamiel (1889) en Edith Whartons Summer (1917) zie je ze ook. Er bestaat dus zeker weerstand tegen de elitaire, machistische traditie van de erotiek. Datisook wat me als feministe interesseert in pornografie. Je ziet er bijna letterlijk de machtsrelaties. Daarom heb ik ook mijn twijfels bij egalitaire porno: dat is mystificatie.’

De Cauter: ‘Erotiek is niet per definitie elitair en machistisch. Als je over erotiek spreekt, moet je ook verder kijken dan de voorbije vijfhonderd jaar van westerse verbeelding van vrouwelijk naakt. In mijn ogen is dat maar een klein deel van een geschiedenis van zesduizend jaar, waarin mij vooral de transgressie interesseert – meer nog dan de pornografie, die ingeblikte transgressie is.’

Transgressie impliceert taboe. Zijn er vandaag nog wel taboes om te doorbreken, nu seks het straatbeeld heeft ingepalmd?

Wat pornografie in de eerste plaats doet, is verstrooien. Je surft van site naar site, van de ene soort seks naar de andere, van een overzicht naar een close-up.

De Cauter: ‘Het taboe is altijd ongelooflijk dichtbij. Je mag zo vrij zijn als je wil, maar als ik hier mijn geslachtsdelen toon en zeg dat het een performance is waarin ik Diogenes citeer die in het openbaar masturbeerde, dan blijft dat ontoelaatbaar en vervolgbaar. Hoe groot het cultuurrelativisme ook is, er blijven drempels. De regel kan ook omslaan: op het strand van Bredene word je juist beboet als je je kleren aanhoudt. Maar de transgressie zelf behoudt iets absoluuts. Je wordt er zweterig van, en nerveus. Wat wel klopt, is dat onze beeldcultuur sinds de jaren 1990 verhevigd en versneld is. Gaming werd hot. Zelfs kwaliteitscineasten als Oliver Stone begonnen aan een soort geweldsporno te doen. Tegelijk kwam er ook een massificatie op gang. We zijn nu allemaal auteur. We kunnen zelf films maken. En nieuwe media worden altijd eerst en laatst pornografisch gebruikt. Dat was ook zo bij de fotografie en de roman. Nu we omringd worden door actieve digitale media, kunnen we in onze vrije tijd even webcamseks hebben, en die dan posten.’

Van Brabandt: ‘Daar roer je iets cruciaals aan. Het merendeel van de internetpornografie is nu Do-It-Yourself-porno. Die neemt enorme proporties aan. De meeste sites worden overspoeld door DIY-seks: videootjes die je post van seks at home. Er worden reacties geplaatst, links gelegd, er is communicatie. Dat is iets compleet anders, ook qua ervaring, dan die pornofilms uit de jaren 1980 of zelfs het begin van de internetpornografie. De lichamen die je ziet en de manieren van seks hebben, zijn zo veel diverser dan wat je op straat of in videoclips ziet, dat ik zou willen spreken van een democratisering van de seksualiteit en van de beeldcultuur. De elitaire aura die rond de erotiek hangt, wordt gebroken. De man op straat filmt zichzelf en toont wat hij van zichzelf gezien heeft, om met Benjamin te spreken. Er ontstaat een enorme meerstemmigheid en interactiviteit, ook vanuit de feministische hoek: als je een clip van een uitbuiting ziet, vind je vijf sites verderop een parodie. Je krijgt gemeenschappen.’

Maar die interactieve gemeenschap blijft toch louter virtueel?

**60_VImschoot_Vanhee_itv2_380.jpgVan Brabandt: **‘Virtueel? Maar we leven virtueel. Ik zie de clash niet meer. Het gaat me ook niet om de representatie van al die stemmen. Wat pornografie voor mij in de eerste plaats doet, is verstrooien. Je surft van site naar site, van de ene soort seks naar de andere, van een overzicht naar een close-up. Er ontstaat een wisselwerking van voelen en kijken, je bent met jezelf bezig, je tastzin wordt ontwikkeld. Dat is de communicatie van het carnale waarvoor ik de term ‘pornografie’ graag zou behouden, in contrast met het berekenende machtsbewustzijn en de enorme dressuur van het lichaam door onze verleidingscultuur en haar commerciële stroomlijning, die ik haast aseksueel vind. Bovendien kijken veel mensen op hun eentje naar porno, maar er is ook een ander model mogelijk.’

Je bedoelt als koppel of samen met vrienden naar porno kijken?

**Van Brabandt: '**Of in een bioscoop. Onlang keek ik in een volle zaal naar een pornofilm uit de jaren 1970, met de regisseur erbij – ontroerd omdat hij in een respectabel filmhuis als Cinematek gedraaid werd. Op zich toonde de film een typisch kleinburgerlijk verhaal: een burgerman wordt door een meesteres als slaaf behandeld, en zijn vrouw door de meid als meid; het soort rollenspel waarvan je meteen de humor inziet. Humor is trouwens een veronachtzaamd aspect van de pornografie. Hij zet zich helaas niet door in de “pornoficatie” van onze maatschappij, maar als lichamelijke reactie is lachen even belangrijk als klaarkomen. Maar goed, het interessantste bij die vertoning was natuurlijk het grote publiek. Je bent dat niet gewoon. Hooguit kijk je met een paar mensen thuis. Hier kom je buiten met een lichaam dat volledig uitgeput is. Vooral je handen reageren extreem op pornografie. Louis Malle heeft dat mooi ingezien, toen hij in Les amants enkel de verkrampte hand van Jeanne Moreau filmde op het moment dat ze klaarkwam, wat toen ook de enige manier was om een vrouwelijk orgasme te filmen. Het gaat bij pornografie immers niet alleen om kijken. Het gaat ook om de ontwikkeling van de touch. En daarom kom je ook zo vermoeid buiten. Je kent elkaar niet. De situatie is anoniem. Maar we glimlachten verlegen naar elkaar, alsof we elkaar wilden geruststellen.’

De Cauter: ‘In een college over narcisme heb ik eens met studenten naar L’empire des sens (1975) van Nagisha Oshima gekeken. They didn’t like it. Ze vonden die film slecht. Niet omdat hij ook echt slecht is: ze waren kwaad op de situatie, beschaamd om hun eigen reactie. Waarom? Omdat ze ook werden geconfronteerd met het diepe voyeurisme, exhibitionisme en narcisme van onze beeldcultuur. Voortdurend simuleren we het verlangen van de ander, ensceneren we onszelf in een spel met de spiegel. Met make-up, voorbereiding, verschijningen in glossy blaadjes wordt de daad waar het zogezegd om draait, eeuwig uitgesteld. Dat pure, ouderwetse “kijk naar mij” is natuurlijk zo oud als de moderne cultuur, maar uit zich tegenwoordig in een doorgedreven geënsceneerden geacteerd exhibitionisme. Kijk naar de selfies vandaag. Dat is een spel, maar in de meeste porno mis ik het spel met dat spel.’

Van Brabandt: ‘Ik zag recent een voorbeeld: een meisje filmde zichzelf terwijl ze aan het chatten was, op zoek naar een man met wie ze thuis seks kon hebben. Je krijgt dus veel “preseks” te zien, tot de man er is, zowel opgewonden als angstig, en ze voor de camera compleet levenloze, want artificiële seks hebben. Je weet niet of die man zich bewust is van de camera, maar zij is dat totaal: je ziet haar zich zo goed mogelijk positioneren en het verlangen van de pornoster nabootsen. Het buitengewone effect op de kijker ontstaat echter wanneer je merkt dat ze echt opgewonden raakt: je ziet het artificiële verlangen in echt verlangen overgaan.’

Is dat de drijfveer van de pornografische fascinatie: een obsessie met het echte, het authentieke –het onderscheid tussen fictief en reëel voorbij? Wat zegt dat over deze maatschappij?

De Cauter: ‘We beleven effectief een cultus van confidenties die zweert bij het echte; die zie je tot in de politiek. Reality-tv, als symptoom daarvan, is een psychotisch spel waar je niet buiten kan. Het is totaal fictief, maar de tranen zijn echt. Ze zijn het equivalent van de ejaculatie in de porno. Het masker valt af. Er zijn tranen, er is lichaamssap. Neem Expeditie Robinson: iedereen moet iedereen verraden, want er zijn geen regels; de natuurtoestand heerst. En het vreemde is: hoe meer er geënsceneerd wordt, hoe reëler het wordt. Mensen vermageren echt, en toch is het fictie. Het is een soort morele porno, en dé allegorie van onze maatschappij. Maar er is één verschil met porno: zelfs al lijkt porno, met haar extreme close-up van genitaliën, reëler dan wat je kan zien in de realiteit, ze is niet vals. We moeten de porno redden van het gemoraliseer. De pornografie is de grafiek van de ontucht, maar ze toont, hoe extreem ook, de grens van het beeld. Ze verhult het “onafbeeldbare” niet; ze toont het. Vergelijk het met het sublieme. Bergen of zonsondergangen kan je ook niet schilderen of fotograferen zonder het risico te lopen in de kitsch te tuimelen. Wellicht stoot je bij het obscene ook op die grens. Dat verklaart waarom porno een smal, stereotiep, mechanisch genre blijft.’

De pornografie is de grafiek van de ontucht, maar ze toont, hoe extreem ook, de grens van het beeld

Van Brabandt: ‘Juist, althans binnen de westerse traditie. Wat ik zo interessant vind aan porno nu, is het interculturele. Op Afrikaanse, Japanse sites bots je op totaal andere beelden. Ik bezocht onlangs ook de shunga-expo in Londen, met Japanse pornokunst van 1600 tot 1900. Prenten van vrouwen met enorme dildo’s, overdreven grote penissen. Mij viel meteen de humor op. Je gaat van lachen naar opwinding en weer terug. Porno is ook carnaval, namelijk. Daarom wordt het ook altijd gedoogd. In Japan reisden die prenten door alle klassen. Censuur kwam er pas na contact met het Westen.’

De Cauter: ‘Het klopt dat wij amper een traditie in pornografische kunst hebben, tenzij onder de toog. In de Japanse of de hindoeïstische cultuur is het een intrinsiek onderdeel ervan. Eten, vrijen, hemel en aarde zijn er één ding. En daarbovenop zit dat eeuwige, oosterse masker. Het zijn allemaal samoerai: iedereen heeft een harnas aan, maar er zit niets onder. Die overgang zie je ook in een film als Tampopo (1985) van Jûzô Itami. Dat is humor en erotiek tegelijk. Hoewel ik humor op zich wel antipornografisch vind: als je begint te schateren …’

Van Brabandt: ‘Dat vind ik net boeiend. Het doorbreekt de sérieux van onze erotiek, de esthetisering van het lichaam tot een gepolijst object. De Japanners noemen de close-ups van genitaliën (penis, vagina of zelfs anus) een “tweede gezicht”. Het echte gezicht liegt of fictionaliseert namelijk constant. Daarom zijn hun gezichten vaak steriel of serieel. Op het “tweede gezicht” zie je de ware opwinding. Vandaar ook de grote focus op cumshots. Je krijgt er iets wat ik een erg “natte esthetiek” zou noemen.’

De Cauter: ‘“Natte esthetiek”? Schitterend. Intrigerend concept!’

Er is nu eenmaal iets enorm erotiserends aan een warm, wit sap dat plakt en ruikt naar seks. Vergelijk het met de erotiserende kracht van verf in de schilderkunst

Van Brabandt: ‘Bij ons heerst veelal een droge esthetiek. Vandaar ook de kritiek op al die cumshots. Er is nu eenmaal iets enorm erotiserends aan een warm, wit sap dat plakt en ruikt naar seks. Vergelijk het met de erotiserende kracht van verf in de schilderkunst. Het gaat niet enkel om wat daar afgebeeld staat, maar ook om de verf waarin je bijna kan verdwijnen. Als je inzoomt op dingen, wordt hun “materialiteit” tastbaar: in de lagen, in de plooien, de haren. Het is als een destabiliserend breugeliaans landschap. Als je van ver kijkt, zie je een landschap. Je moet telkens inzoomen om iets te zien. Dat is ook zo bij een seksscène. Je ziet enkel een oppervlak. Maar bij het inzoomen besef je ook weer dat je niets ziet, want je zit te dichtbij. Dus zoom je weer uit. De frustratie dat je nooit alles ziet, dat je de ander dus ook nooit volledig bezit, is wezenlijk aan porno. Maar zodra seks in beeld wordt gebracht, blijft het voor ons blijkbaar moeilijk om esthetisering te vermijden. Een film als _La vie d’Adèle _toont, weliswaar binnen een romantisch verhaal, een zevental minuten seks. Dat is niet te veel, want seks duurt langer dan dat. Het probleem is alleen dat de beeldvoering verandert voor die zeven minuten. De hele film heeft een korrelig karakter. Je zit dicht op de huid, je ziet snot en imperfecties. Zodra de seksscène begint, krijg je echter een esthetisering van die twee actieve vrouwen via de fotografie. Je kijkt weer naar een landschap van mooie vrouwenlichamen.’

Het esthetiseren van een vrouwenlichaam is toch niet per definitie vrouwonvriendelijk?

**Van Brabandt: **‘Het is toch gevaarlijk, vind ik. Het objectiveert. Het maakt “klaar voor consumptie”. Dat vind ik zelfs van een film als L’empire des sens, die heel “exotiserend” is en waarvoor de productie in Frankrijk gedaan is, met een Europees publiek in het achterhoofd. In vergelijking met andere films van Oshima – of met het cruere origineel, L’histoire d’Abe Sada – is de montage helemaal anders: meer gepolijst, niet choquerend.’

De Cauter: ‘Niet choquerend? Maar het is een van de meest gecensureerde films uit de geschiedenis. Bovendien: een gepolijste scène van een erectie? Van een ei in een poesje?’

**Van Brabandt: **‘Zo’n scène kan ook gepolijst zijn.’

De Cauter:‘Ja, maar door ze te esthetiseren, versterkt hij juist die scènes.’

Van Brabandt: ‘Neen, hij neutraliseert ze daardoor. Het is een vorm van “sacralisering”.’

De Cauter: ‘Dat is toch normaal? Wat is de “pantheïstische eros” anders? De liefde waarin je beiden zo gek op elkaar bent, en zo verslingerd aan elkaars lijf, dat niets verboden is. Samen op de wc, in elkaar urineren: het is dan allemaal deel van de sacraliteit van de liefde. Dat bestaat. En de meesten van ons hebben dat ooit meegemaakt, tijdens een honeymoon-weekend of op het strand van Barcelona met een vakantielief – enfin, meestal in een bubbel buiten de sleur van het gewone leven. Dat heeft niets met porno te maken, noch met brave erotiek, maar alles met diepe liefde. In die verliefdheid is de ander heilig. Er is, zoals in het paradijs, geen scheiding, en dus geen verbod. Het is beyond porn.’

Omdat porno wel desacraliseert?

**De Cauter: **‘Porno is totale profanatie. Daarover zijn Petra en ik het wellicht eens, ondanks alleverschil. Wat “sacraal” is, is weggezet van het reële. Door het te profaneren, maak je (volgens Agamben) die scheiding ongedaan en ontstaat er een kans op nieuwe mogelijkheden. Zoals Walter Benjamin dat had ten aanzien van de hoer en de prostitutie, delen wij de hoop dat er in porno een soort van nihilistische “messiaanse” kracht zit. Alleen kan de porno altijd slechts een “verdinglijkende” weg naar bevrijding en bevrediging zijn. Ze biedt weliswaar een moment van ontsnapping, maar de echte bevrijding, de echte bevrediging, de echte ontsnapping uit de obscene ondraaglijkheid van onze wereld gebeurt in de liefde en de kunst, in de vriendschap en het schrijven. Daar is er echte vervulling. In porno bestaat dat niet.’

De echte ontsnapping uit de obscene ondraaglijkheid van onze wereld gebeurt in de liefde en de kunst.

**Van Brabandt: **‘En toch. Ik kan me verliezen in poëzie,maar ik vind die vervulling ook in pornografie. Het spel met je lichaam is zeker niet minderwaardig aan het spel met je geest. Dat dualisme gaat niet op. Alleen vind ik het spijtig dat er zo weinig pornografische kunst is. Kunstenaars blijven daarvan weg. Wellicht komt dat deels door de joods-christelijke traditie: de idee dat het lichamelijke iets banaals is dat je dient te overstijgen. Maar het blijft een groot tekort. Mainstreampornografie is een universum waar veel wordt beleefd; daar moet niet op worden neergekeken. Maar mijn frustratie is dat ze vaak niet verrassend genoeg is voor een radicale seksuele exploratie. Ik verwacht een diverser beeld- en mediagebruik. In mijn verbeelding is de pornografie uitdagender dan in de realiteit.’

‘De fantasie blijft erbij …’, om Marcuse er weer bij te halen. Kan porno je vrijer maken?

**Van Brabandt: **‘Mja. Professionele porno zit natuurlijk vast in een economisch systeem zonder uitweg. Maar individueel is een zekere bevrijding wel mogelijk.’

De Cauter: ‘Uiteraard individueel. Ik bedoelde niet de bevrijding met grote ‘B’ van de totale revolutie.’

Van Brabandt: ‘De seksuele bevrijding is volledig mislukt, bij uitstek voor de vrouw als lustobject. Een tijdelijke erotische escapade is mogelijk, maar is niet voldoende en verandert niets ten gronde. Franco Berardi heeft daarover iets moois gezegd: laat ons de stad “vererotiseren” tot een plek “where we can touch and be touched”, waar “wij” (mannen en vrouwen) elkaars lichamen kunnen bezetten, om te komen tot een nieuwe solidariteit. Dat is nog steeds revolutionaire taal. Een collectieve, pornografische opstand!’

Isolde Vanhee is docente Film en Tom Van Imschoot is docent Literatuur aan LUCA School of Arts. Beiden zijn redacteur van rekto:verso.