Dubbele koudwatervrees voor verfondsing. Reactie van een ervaringsdeskundige
Door Carlo Van Baelen, op Mon Mar 26 2012 21:37:02 GMT+0000Carlo Van Baelen, directeur Vlaams Fonds voor de Letteren (2000-2011), laat zijn stem horen in de discussie over verfondsing, in een reactie op 'het ballonnetje van Schauvliege' daarover. Als meest uitgesproken ervaringsdeskundige in Vlaanderen duidt hij de koudwatervrees aan zowel politieke als culturele zijde. Hij pleit voor een open discussie, met de ondersteuning en de dynamisering van de kunstpraktijk als uitgangspunt.
Merkwaardig toch die huidige politieke weerstand tegen verdere verfondsing. Van Bert Anciaux was bekend dat hij een koele minnaar was van Fondsen. De versnippering van het literaire middenveld, door grote literaire organisaties zonder verdere motivering uit het Vlaams Fonds voor de Letteren te lichten en rechtstreeks te subsidiëren aan een hoger bedrag (om hen over de brug te halen?), was een subtiele maar directe uiting daarvan. Nochtans was de oprichting van het VFL eind jaren 1990 een initiatief van Vlaamse parlementsleden uit alle democratische partijen en een antwoord op een duidelijk appel vanuit auteurskringen voor een onafhankelijk Fonds, met nadruk op stopzetting van gepolitiseerde besluitvorming over de letterensubsidies. We leefden toen volop in een algemene onderstroom van een 'nieuwe' politieke cultuur: een reactie uit zelfbehoud op de opeenvolgende zwarte zondagen annex verkiezingsoverwinningen van het Vlaams Blok en een antwoord op een algemene malaise bij het publiek over het alom beslissende politieke bedrijf.
'Het primaat van de politiek' als argument inroepen is wat simpel ... en doorzichtig. Alsof verfondsing betekent dat de politiek alles uit handen geeft en er geen democratische controle meer mogelijk is. (Tussen haakjes: het lijkt alsof politici het begrip 'democratie' enkel voor zichzelf reserveren en alsof een democratisch beleid enkel kan mits betrokkenheid van
politici?!) De beheersovereenkomst tussen Fonds en overheid is de achillespees van de latente positieve spanning die tussen hen bestaat en ze is ook de voorwaarde voor een constructieve samenwerking tussen beide actoren. Dat beheerskader wordt niet geschreven door de Fondsen zelf, maar ontstaat in een open dialoog tussen beleid en uitvoerend fonds. Concreet: vanuit de ambities en de beleidsplannen van de minister – vastgelegd in beleidsnota's en jaarlijkse beleidsbrieven en goedgekeurd door het Vlaams parlement – en in confrontatie met de realisaties, sectorobservaties en voorstellen van het veld-nabije Fonds. De concepttekst van de beheersovereenkomst wordt bovendien besproken in de commissie cultuur, waar nodig geamendeerd en bijgestuurd. En uiteindelijk dient ze goedgekeurd door de Vlaamse regering, waarna ze geldt als 'marsroute' voor de raad van bestuur van het Fonds en het uitvoerende secretariaat. Maar ook daarna verdwijnt het Fonds niet in de nevelen van de tijd, maar rapporteert het jaarlijks zeer grondig en transparant in de vorm van een uitgebreid jaarverslag (127 A4-bladzijden in 2010 – ook van de vorige jaren integraal raadpleegbaar op www.vfl.be). Dat rapport wordt jaarlijks gepresenteerd tijdens een commissievergadering van de commissie cultuur en is daar aanleiding voor een open dialoog over wat goed is, wat beter kan, wat meer aandacht moet krijgen. Ter vergelijking: om dezelfde details van alle beslissingen en motivaties van de beslissingen binnen het kader van bijvoorbeeld het Kunstendecreet te kennen, moet je goed thuis zijn in de administratieve structuur van de Vlaamse overheid en de website en blijf je toch met een licht hongergevoel achter. Het beleidsplan van het VFL dat als concrete vertaling uit de beheersovereenkomst volgt, komt tot stand in een ruime raadpleging van het literaire veld – een democratisch proces – en wordt ook met de commissie cultuur en de minister besproken, zowel in de ontwikkelingsfase, in de discussiefase als in zijn uiteindelijke vorm (zie ook hier de VFL-website). Het formuleren van de doelstellingen, prioriteiten, actiemiddelen en meetpunten van een beheersovereenkomst is uiteraard de kernopdracht. En daar is nog een leerproces gaande voor beide partijen. In het voortraject kan de politiek volop zijn primaat uitoefenen, maar laat het dan alsjeblieft over keuzes gaan, over duidelijke opties, over 'eindtermen'. Te weinig gaat het debat over hoofdlijnen, over uitgangspunten, over tweerichtingsverkeer – te veel over casuïstiek, over incidenten, over concrete dossiers. Daardoor dreigt het debat te verwateren en leidt het tot vaag geformuleerde verwachtingen en te open besluiten.
Alsof verfondsing betekent dat de politiek alles uit handen geeft en er geen democratische controle meer mogelijk is
(Mag ik hier even tussen gooien dat het democratisch kiesproces – en dus de legitimering van het primaat van de politiek – steeds minder met inhouden, met keuzes, met ideologie en met confronterende visies te maken heeft? De strategische verhuizingen in voorbereiding van de gemeenteraadsverkiezingen; het meervoudig kandideren van stemmentrekkende kandidaten en het niet (kunnen) opnemen van mandaten die men van de kiezer heeft gekregen; regionale evenwichtsoefeningen bij de samenstelling van regeringen; de vangst van witte konijnen mits een hoog stemmenmagneet-gehalte ... wijzen er eerder op dat de politiek inspeelt op niet-inhoudsgerichte reflexen bij de kiezers. Hard werk en dossierkennis worden zelden beloond, wel aanwezigheid in de juiste tv-programma's en sympathie creërende marktrondes.)
De beheersovereenkomst tussen beleid en fonds is dus helemaal geen vrijgeleide en bevat – terecht – ook interventieprocedures vanuit de overheid. In de raad van bestuur van het VFL is er een afgevaardigde van de Vlaamse regering die de opdracht heeft om de spelregels en afspraken te bewaken. De minister kan bovendien een beslissing opschorten en op basis van een motivering van de schorsing moet overleg (binnen de twee weken) tot een deblokkering leiden. Jaarlijks moet het Fonds een geactualiseerd actieplan indienen en laten goedkeuren. Via het bedrag van de jaarlijkse dotatie, heeft de minister ook een forse stok achter de deur om een freewheelend fonds tot de orde te roepen. En tot slot levert het Rekenhof jaarlijks een grondige doorlichting van de financiën af, met aanvullend een bijkomende evaluatie van wisselende deelaspecten van de werking (interne procedures, doelmatigheid, de weg van een subsidiedossier doorheen de organisatie, samenstelling adviescommissies, et cetera). Kortom: verfondsing is geen negeren van het primaat van de politiek, maar het is aan de politici om de vele mogelijkheden aan te wenden die er tot controle en sturing van de fondsen zijn. Inderdaad, de verantwoordelijkheid over concrete subsidiebeslissingen ligt wel bij het Fonds, in volle autonomie en vanuit duidelijke criteria die in de reglementen zijn vastgelegd, met grondig gemotiveerde beslissingen en een zeer open en toegankelijke beroepsprocedure die ook leidt tot herziening van eigen beslissingen – want mensenwerk blijft risico's inhouden en het is geen schande om besluiten op basis van nieuwe elementen en inzichten te herzien. Maar zeggen dat de politiek door verfondsing buiten spel wordt gezet, is dus onzin.
Waar komt dus die weerstand vandaan? Misschien vrezen politici hun invloed te verliezen op beslissingen die moeilijk liggen voor de plaatselijke, provinciale kieskring of verre achterban. Het is wellicht geen toeval dat politici zeer gegeerd zijn als bestuurders. Dat is zeker vanwege hun bestuurservaring, hun competenties, hun ruimer zicht op het veld, als vertegenwoordiger van het volk.Maar misschien ook omwille van de toegangdie ze hebben tot beslissingscentra? Subsidies en cliëntelisme schuren soms heel dicht bij elkaar aan. De ruimte die sommige politici nu willen maken om fondsen te laten beslissen over strikt aan personen toekomende subsidies (werkbeurzen, aankopen van beeldend werk, compositie-opdrachten, bijvoorbeeld) klinkt in eerste instantie als een gebaar van vertrouwen. Maar misschien zijn dat ook wel de meest gevoelige dossiers? Over individuele kunstenaars kunnen politici zich immers moeilijk publiekelijk uitlaten, en er is bovendien weinig eer (goodwill) mee te creëren?! Sowieso is een persoonlijke weigering van subsidie delicater dan een negatief antwoord aan een organisatie. Daar geldt immers collegiale verantwoordelijkheid en daardoor komt een eventuele afwijzing minder direct aan. Kortom: de selectieve bereidheid om aan personen gebonden dossiers aan Fondsen over te laten zou wel eens te maken kunnen hebben met het feit dat de politiek dan afstand kan houden van individuele verzoeken: het delicate 1-op-1 kleurbekennen moet niet en men heeft geen artistieke oordelen uitgesproken. Intussen blijft de mogelijkheid van politieke sturing inzake organisaties intact.
Misschien vrezen politici hun invloed te verliezen op beslissingen die moeilijk liggen voor de plaatselijke, provinciale kieskring of verre achterban
In feite wijst de 'opening' van sommige politici dus op een beperkt vertrouwen in de fondsen, want die kunnen zo maar een gedeelte van het veld inrichten en die selectieve opening laat verdacht veel ruimte voor sturing en interventie. Inderdaad, het gaat hier over veel geld, over grote bedragen per organisatie. Maar kan een Fonds hier niet even goed vanuit zijn expertise, werkwijze, criteria, deontologie, professionaliteit, ... de juiste keuzes maken? Uiteraard, maar dat vereist dan wel een goed vooroverleg en duidelijkheid over wat de doelstellingen zijn, i.e. een duidelijk kader. Geen detaillistische instructies wat mag en niet mag, wie wat moet ontvangen, welke apriori's incontournabel zijn. Indien men als Fonds enkel competent geacht wordt om slechts een deel van het veld vanuit een duidelijke beleidsvisie te stimuleren, te ordenen en te ondersteunen, dan kan er niet anders dan verwarring ontstaan, een groot risicoop twee maten en gewichten, een strijd tussen loketten en opportunistische keuzes en een zweem van zich populair maken. De versplintering van het literair middenveld door drie loketten te creëren, in casu: het VFL, het Kunstendecreet en de mogelijkheid tot 'ad nominatim'-beslissingen van de minister, heeftde samenwerking niet bevorderd, integendeel. En het heeft ook zeker niet geleid tot een eenduidige visie op een performant letterenbeleid. Het is nochtans simpel: ofwel kiest men voor een delegatie van de uitvoering van het beleid voor een kunstdiscipline aan een fonds, ofwel voert men als minister zelf uit. Elke tussenvorm is vragen om chaos en opportunisme.
Koudwatervrees in het culturele veld
Het VFL en het VAF zijn onder impuls van de literaire en audiovisuele sector ontstaan en worden nu gedragen door het veld. Het Muziekoverleg dat op initiatief van het Steunpunt Muziekcentrum Vlaanderen is ontstaan, is intussen ook grotendeels gewonnen voor een fonds voor de muzieksector. Mijn inziens is dat niet toevallig ook een sector waarin de economische spelers prominent aanwezig zijn en voor een positieve spanning tussen cultuur en economie zorgen. In de sectoren film, literatuur en muziek is er een sterke verstrengeling tussen economische en culturele spelers. In de letteren zijn het uitgeverijen en boekhandels die als economische spelers de (re)productie en distributie verzorgen, met een economische finaliteit maar tegelijk met volle aandacht voor de culturele en inhoudelijke (meer)waarde waarmee ze omgaan, want dat is hun enige basis voor de continuïteit. Het actuele discours binnen de sectoren Beeldende kunst en Podiumkunsten is minder pro fondsen. Maar zeker die laatste zijn ook sterk subsidiegeoriënteerd en missen de uitdaging die uitgaat van commerciële marktpartijen. In de podiumkunsten worden creatie en productie grotendeels mogelijk door subsidies – en uiteraard door de artistieke gedrevenheid en de oneconomische instelling van de betrokkenen ten aanzien van persoonlijke 'winst'. Bovendien gebeurt ook de distributie grotendeels via gesubsidieerde kanalen. Anders gezegd: de extremen 'markt' en 'subsidie' in de kunstensectoren, maar vooral de tussenvormen, bepalen mee een oriëntatie van een sector. Hoe afhankelijker van de markt, hoe groter de openheid voor een fondsstructuur. Hoe afhankelijker van subsidies, hoe groter blijkbaar de koudwatervrees voor verfondsing.
Is het brutaal om te stellen dat de huidige beslissingsprocedure voor sommigen een vlucht voor verantwoordelijkheid is, een welgekomen afleidingsmanoeuver, dat de discussie verlegt naar randfenomenen? Het is comfortabeler om allemaal een gemeenschappelijke 'vijand' te hebben in de persoon van de minister met de beslissende eindhandtekening. Men kan zijn jaloersheid over de beslissing over concullega 's verbergen achter de 'onbegrijpelijke' beslissing van de minister, zonder een grondige zelfreflectie of een eerlijke toetsing van de eigen positie uit te lokken. In plaats van een horizontale discussie binnen de sector, verloopt de discussie verticaal én ieder voor zich in de richting van de Koolstraat 35, vijfde verdieping.
Verfondsing houdt duidelijk responsabilisering in. Geen inspraak zonder uitspraak. En dus directe confrontatie, soms harde discussies, keuzes die niet altijd populair maken, eerder in de spotlights dan aan de volgspot. Maar tegelijkertijd zijn er de onmiskenbare voordelen voor alle betrokkenen van beslissingen gebaseerd op een erg accurate veldkennis, direct contact en dialoog met alle betrokkenen, vinger aan de pols, specialisatie. Essentiële succesfactoren zijn: transparantie, professionaliteit, onafhankelijkheid, passie en een dik olifantenvel.
Het VFL en het VAF zijn onder impuls van de literaire en audiovisuele sector ontstaan en worden nu gedragen door het veld
De interne discussie binnen elke kunstdiscipline over de verdeling van de middelen over deelbudgetten moet noodzakelijk vertrekken vanuit een zeer grondige behoeftenanalyse, een toekomstvisie, objectieve metingen en effectmetingen van vorige beslissingen. In plaats van met generalistische adviescommissies kan men werken met relevante gefragmenteerde deelcommissies. Het VFL werkt bijvoorbeeld met acht adviescommissies van elk vijf experten die adviseren over in totaal meer dan twintig doelgerichte subsidieregelingen. Superspecialisatie voor een zeer gedifferentieerd werkveld. Maatwerk, dus. De bundeling in één organisatie van zowel uitvoerend als beleidsvoorbereidend en -evaluerend werk, zorgt voor een intense kruisbestuiving tussen praktijk en noodzakelijke theorieontwikkeling en -onderbouwing. De ruimte die een Fonds, binnen de grenzen van de beheersovereenkomst, heeft voor de uitwerking van eigen oplossingen voor sectoruitdagingen maakt snelle reactie, experiment, diversiteit aan instrumentarium, zelfevaluatie en bijsturing mogelijk.
En dan is er nog het debat over het schottenvrije Kunstendecreet. Men kan rustig vaststellen dat het decreet geen afdoende oplossing biedt voor discipline-overschrijdende kunstvormen, kunstenaars en organisaties, met andere woorden: voor hybridisering, grensvervaging en het verdwijnen van schotten tussen de kunsten. In de begeleidende nota bij het decreet wordt de hybridisering van de kunstpraktijk wel juist gedetecteerd, maar ze wordt onvoldoende geremedieerd in de regelgeving. Het decreet biedt geen werkbare oplossing voor sectoroverschrijdende projecten: aanvragen worden doorgeschoven naar andere commissies, projecten vallen tussen kaai en schip. Vooral vernieuwende invalshoeken worden gedwongen om 'kleur' te bekennen en om in te dienen binnen een regeling die aan hen niet aangepast is, met een groot risico op afwijzing vanwege de vooropgestelde beoordelingscriteria. Er is nood aan een interdisciplinair antwoord: een interdisciplinair Fonds dat in een permanent experimenteel kader deze evoluties kan situeren, evalueren en ondersteunen. Maatwerk-in-progress dus. Maar interdisciplinair is een uitzonderingscategorie, geen algemene regel. Het is niet omdat er kunstwerken geprojecteerd worden bij een theatertekst dat het om een interdisciplinair project gaat. Richtsnoer voor het loket is de 'dominante' kunstvorm, niet het secundaire gebruik van een andere kunstvorm dat het geheel inter- of multidisciplinair maakt. Voor de kwaliteit van de noodzakelijke artistieke beoordelingen – en aanvullend daaraan de zakelijke component die even professioneel en creatief moet zijn – is maximale kennis van het veld noodzakelijk in al zijn aspecten, in al zijn evoluties. De vlucht in zogenaamde disciplinariteit dreigt het kernproduct, de dominante kunstvorm te vervreemden. In het delicate proces van subsidiëring is een maximale vergelijking op basis van kwaliteit binnen gelijkaardige disciplines noodzakelijk. Zo niet dreigt er subsidieshopping, en loketkeuzes op basis van de verwachte minste weerstand of grootste sympathie.
Vandaar dat de discussie over verfondsing heel open gevoerd moet worden. Vertrekpunt en meetpunt is uiteindelijk de ondersteuning en de dynamisering van de kunstenpraktijk. Niet vertrekkend vanuit dogma's en a priori's, maar vanuit een eerlijke afweging van voor- en nadelen van elk model, voor elke betrokken partij, dus niet alleen voor de politieke dimensie.
Een Nederlands nawoord
Laat het duidelijk zijn, de huidige malaise in het gedecimeerde Nederlandse cultuurlandschap is niet het gevolg van de verfondsing, maar wel van een onwaarschijnlijk dédain van de huidige Nederlandse bewindsvoerders voor cultuur en kunstenaars(organisaties). De directieven die nu eenzijdig en top-down vanuit het beleid uitgaan, steunen niet op reële inzichten en behoeftenkennis van het actuele kunstenlandschap, maar enkel op een besparingswoede en een al te makkelijke legitimatie door 'Henk en Ingrid' en hun lak aan de linkse hobby. De fusies tussen de fondsen die nu worden doorgevoerd zullen de afstand tussen veld en fonds vergroten en houden reële risico's in op vervreemding. Totdat het veld uiteindelijk zelf 'vraagt' om de Nederlandse Fondsen af te schaffen. En dus het primaat van de politiek terug aan zet is. De agenda op lange termijn?
Carlo Van Baelen was van 2000 tot 2011 directeur van het Vlaams Fonds voor de Letteren. Deze bijdrage is in persoonlijke naam en op eigen initiatief geschreven.