Donkerblauw cultuurbeleid

Door op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

Op de koudste winterdag sinds decennia pleitten drie Open VLD-politici - Sven Gatz, Herman Schueremans en Jean-Jacques De Gucht - voor een 'blauwe culturele lente' en voor meer 'meer cultuurbeleid met minder middelen'. Het theatercollectief de Roovers reageert, op vraag van Sven Gatz.

Dat politici in zo'n vroeg stadium van de campagne voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement al enkele ideeën ontwikkelen over cultuurbeleid, is alleszins een goede zaak. Of hun verhaal een relevant uitgangspunt is voor een politiek debat, is een andere kwestie. In zekere zin getuigt de tekst van ideologische duidelijkheid — donkerblauw liberalisme. Maar van een ernstig inzicht in de werkelijkheid van de kunst- en cultuurproductie geeft hun pleidooi zelden blijk.

De ondertitel is al vrij verontrustend: 'meer cultuurbeleid met minder middelen'. We zijn niet arrogant als we stellen dat (zelfs in tijden van scherp economisch realisme) het huidige subsidieniveau globaal genomen een verworvenheid is. Minister Anciaux is er de afgelopen jaren wel degelijk in geslaagd ons kunstenbudget op een vergelijkbaar niveau te tillen als dat van de buurlanden. Misschien willen de auteurs enkel wijzen op de magere jaren die er aankomen, maar ik lees een andere agenda. Zij vinden namelijk dat financiering door de markt — de betalende toeschouwer/bezoeker/verzamelaar — in verhouding een te kleine rol speelt in het cultuurbeleid. Wat is de betekenis van subsidies, in de cultuur en zeker in de kunsten? In de kunsten — zeker in Vlaanderen en Nederland — hangt de individuele toekenning van subsidies grotendeels af van het oordeel van deskundigen. Daarom zorgt het systeem van overheidssubsidiëring ervoor dat artistieke kwaliteit vooral beoordeeld wordt aan de hand van artistieke criteria. Bovendien bestaat er relatieve zekerheid over het totale budget: beslissen is (her)verdelen. Hetzelfde gebeurt trouwens in de academische sfeer, waar wetenschappelijke projecten volgens wetenschappelijke maatstaven geëvalueerd worden. Die conclusies over artistieke waarde worden in de kunstensector ook getoetst aan criteria rond het zakelijke realisme van artistieke ambities en resultaten. Dat is een helder, transparant én democratisch systeem, dat bovendien in praktijk volop een beroep doet op het ondernemerschap dat binnen de kunstensector aanwezig is.

Tijdens de huidige legislatuur ontstonden er op initiatief van de overheid alternatieve financieringsmechanismen die meer 'markt' in het cultuurbeleid invoerden. CultuurInvest is zo'n investeringsfonds, dat cultuurproducten financiert waar reguliere financiële instellingen zich niet aan wagen. Bovendien werkt men aan een tax shelter voor de kunsten, naar analogie van de film, maar dit is eigenlijk federale materie en dat maakt de zaken behoorlijk ingewikkeld. De overheid zorgt er bij dit soort initiatieven gelukkig voor dat de privéfinanciers van deze fondsen geen rechtstreekse inspraak hebben in de individuele toewijzing aan te financieren projecten. Het budget van de fondsen zelf blijft natuurlijk afhankelijk van diezelfde financiers, die daarover aan niemand verantwoording af te leggen hebben. En dat is zeker het geval wanneer de overheidsbijdrage geleidelijk vermindert, wat de bedoeling is. Voor overheidsgeld ligt dat uiteraard anders, en gelukkig maar. Meer markt betekent dus minder transparantie en minder democratie.

Men zou de volgende vergelijking kunnen maken. Als burger en consument betalen wij allen net zo goed voor de VRT als voor VTM. Met mijn belastingen subsidieer ik mee de publieke omroep, en door de producten te kopen waarvoor geadverteerd wordt bij de commerciële zenders (die deze kostprijs doorrekenen) betaal ik voor commerciële televisie. De overheid, als vertegenwoordiger van de belastingbetalers, kan inhoudelijke eisen opleggen aan de publieke omroep, maar de consument kan de inhoud van de commerciële omroepen op geen enkele manier sturen, tenzij als radertje in het kijkcijfermechanisme. De inhoudelijke beslissingen zijn daar niet transparant. Dat hoeft misschien ook niet als we 'omroep' niet meer als een zelfstandig cultureel gegeven, maar enkel als handelswaar beschouwen.

Willen we dat ook in de kunsten? In zekere zin zijn de Open VLD-politici erg openhartig over hun intenties. Naast een pleidooi voor meer markt klagen ze over het overdreven belang van 'vernieuwing' als cultuurpolitieke prioriteit. 'Vernieuwing', als criterium in een kunstenbeleid, betekent dat kunstenaars voortdurend verplicht worden hun eigen vanzelfsprekende keuzes te herzien, vormelijk en inhoudelijk. Het betekent dat kunstenaars hun eigen artistieke betekenis nooit als definitief verworven kunnen beschouwen en precies die denkhouding markeert het verschil tussen relevante en louter reproducerende kunstuitingen. De vernieuwing van het veld, door de instroom van jonge kunstenaars, versterkt die druk nog, en dat is een normale zaak. Net zoals dat, nogmaals, ook het geval is in de wetenschap. De markt investeert echter veel liever in toegepast dan in fundamenteel onderzoek. Als de markt dus, mutatis mutandis,meer gewicht krijgt in het cultuurbeleid, wordt die artistieke dynamiek opgeofferd aan de handelswaarde van de kunstproducten. Er zal dan nog sprake zijn van vernieuwing in de cultuur, maar dan vooral op het gebied van marketing.

Laten we een duidelijk voorbeeld nemen dat de volledig andere invulling van het begrip 'kwaliteit' (en dus ook van 'vernieuwing') illustreert in een markteconomische omgeving. Een cultureel voorbeeld bovendien. Studio 100 is groot geworden door paternalistische en kleinburgerlijke figuurtjes op te voeren voor zo veel mogelijk leeftijdscategorieën. Zij gaan daarmee rechtstreeks de concurrentie aan met pogingen uit artistieke hoek om het wereldbeeld van kinderen écht uit te dagen en écht te ondervragen. Verhulst en Bourlon twijfelen bovendien openlijk aan de relevantie van een gesubsidieerde, artistiek geïnspireerde kinder- en jeugdcultuur. In hun universum is pesten de enige vorm van tegendraads gedrag: een oppervlakkige analyse van Samson, Plop en Piet Piraat legt dat meteen bloot. En daarvoor worden ze beloond met de titel van Ondernemers van het Jaar. Wij twijfelen eraan of dat het culturele landschap is dat de Open VLD'ers voor ogen hebben.

Het meest perverse aspect in de donkerblauwe voorstellen voor een ander cultuurbeleid is de suggestie om kunstenaars elke mogelijkheid tot organisatorische en zakelijke autonomie te ontzeggen. Subsidies mogen, als ik dit voorstel goed begrijp, door kunstenaars enkel voor het produceren van kunst in enge zin gebruikt worden, niet voor zakelijke ondersteuning, niet voor presentatie of spreiding. De vitaliteit van de kunst in Vlaanderen — zeker bij de podiumkunsten, die ik het best ken — heeft echter juist alles te maken met deze autonomie, met 'zelfbeheer'. Grote huizen als Vooruit, Kaaitheater en deSingel hebben, mét overheidsmiddelen, modellen van cultureel ondernemerschap ontwikkeld die bijzonder comfortabel zijn voor kunstenaars én publiek, die vernieuwing én diversiteit tot stand blijven brengen. Modellen die door traditionele instituties, zoals de stadstheaters, terecht overgenomen zijn, geheel of gedeeltelijk. En zij niet alleen. Groepen uit het 'middenveld' zoals Tg STAN, Antigone, de Roovers of Bronks bewijzen dat artistieke vooruitgang alles te maken heeft met gezond 'zelfbeheer'. Zakelijke beslissingen zijn immers nooit artistiek neutraal. Functioneel kan er natuurlijk wel een onderscheid gemaakt worden tussen artistieke en zakelijke middelen. Minister Anciaux waakt er dan ook terecht over dat kunstsubsidies gebruikt worden voor het maken van kunst. Maar het Open VLD-voorstel is misleidend omdat het zou leiden tot een volstrekt onoverzichtelijk kluwen van verantwoordelijkheden, waardoor er een selffulfilling prophecy ontstaat: de kunstensector is niet in staat verantwoord met overheidsgeld te werken, dus moeten we nog meer een beroep doen op de marktmechanismen. Er zijn politici die daarvoor pleiten, om Jean-Marie De Decker en Jürgen Verstrepen niet te noemen, maar hun agenda heeft het voordeel van de duidelijkheid. Subtiel suggereren dat cultureel ondernemerschap en overheidssubsidies eigenlijk niet met elkaar te verzoenen zijn, is minstens een denkfout, en het is ook zonder meer een ideologisch vooroordeel.

de Roovers spelen vzw is een structureel gesubsidieerd collectief van theatermakers dat zich toelegt op de productie van eigentijds toneelrepertoire.