De welgestelde illustrator: haalbaar of hopeloos?
Door Fenneke van der Aa, op Sat May 11 2013 18:05:35 GMT+0000Als illustrator hoef je, door diverse problemen in de sector, niet te rekenen op een riant maandinkomen. Toch zijn er illustratoren die wél het hoofd boven water houden. Hoe krijgen zij dat voor elkaar? En wat zijn mogelijke pistes voor de hele illustratiepraktijk? Meer solidariteit, meer gebundelde krachten zijn gewenst.
Naast de crisis en nadelige marktmechanismen hebben vele illustratoren te maken met listige praktijken van opdrachtgevers, gebrekkige zakelijke vorming, onderwaardering voor hun vak en heftige concurrentie op prijsniveau (zie deel 1: ‘De arme illustrator: feit of fictie?’). Zo blijkt uit cijfers van het kersverse inkomensonderzoek van de Vlaamse Auteursvereniging (VAV) dat 83 % van de illustratoren niet rondkomt van illustreren alleen. Valt daar wat aan te doen? Illustratoren zelf reageren kritisch op het onderzoek en steken vooral de hand in eigen boezem: om het gemiddelde illustratoreninkomen in de lift te krijgen, zijn in de eerste plaats meer solidariteit, assertiviteit en zakelijkheid nodig.
Schop onder de kont
Volgens Eva Mouton hebben sommige illustratoren gewoon een schop onder hun kont nodig
Eva Mouton is een van de illustratoren die vooral benadrukt dat illustratoren assertiever én zakelijker mogen worden. Momenteel gooit de fulltime illustratrice hoge ogen met haar zaterdagse column Eva’s Gedacht in DS Weekblad, daarnaast illustreert ze voor andere tijdschriften en dagbladen. Maar een illustratie voor 50 euro? Dat doet ze niet meer. ‘Het belangrijkste vind ik dat er geen losse flodders van mijn hand afkomen. Ik wil trots zijn op het werk dat ik maak en daarvoor heb ik tijd en dus een goed tarief nodig.’ Volgens Mouton hebben sommige illustratoren gewoon een schop onder hun kont nodig. ‘Durf nieuwe opdrachtgevers aan te spreken, durf te onderhandelen over jouw tarief en durf nee te zeggen. Als illustrator maak je namelijk niet “slechts tekeningetjes”. Mensen betalen jou voor een dienst, voor jouw kunde. Benader het dus zakelijk. Anders wordt jouw product ondergewaardeerd.’ Dat werkt twee kanten op: ‘Betaal je een onnozele prijs, dan krijg je een onnozel tekeningetje.’
Ook Maaike Hartjes hamert op meer zakelijkheid. Momenteel werkt de Nederlandse daarom aan een zakelijk stripboek voor illustratoren, Tekeningen Rekeningen, dat in 2014 moet uitkomen. ‘Ik ben niet superzakelijk, maar ik heb altijd geprobeerd om een redelijke vergoeding te krijgen. Zo heb ik het tarief voor mijn eerste opdracht ooit met bibberende beentjes bijna verdubbeld. Dat is wat ik met mijn strip ook beoog: dat jonge illustratoren en hobbyisten durven te vragen wat ze waard zijn, dat de beroepsgroep professionaliseert.’
Kop laten zien
Voor menig illustrator is een kinderboek maken een grote droom. Maar met teruglopende omzetten in de boekensector is het moeilijk onderhandelen over hogere voorschotten of royaltyvergoedingen, hoe goed je skills om een goede prijs te bedingen ook zijn. Het standaardvoorschot voor een prentenboek is 1000 tot 1500 euro, plus royalty’s. De ene illustrator werkt voor zo’n bedrag drie maanden, de andere een jaar. Meer verdienen is volgens uitgever Philippe Werck van kinderboekenuitgeverij Clavis vooral een zaak van zo veel mogelijk boeken verkopen. En dat betekent vooral samenwerken, ook als het tekenwerk is gedaan. ‘Een uitgeverij is geen eindpunt, ze is jouw partner’, zegt Werck. ‘Samen werk je aan het succes van een boek.’ Dat betekent volgens de uitgever dat de illustrator naar beurzen gaat, workshops geeft, signeersessies doet en aanwezig is op social media. ‘Hij moet zijn kop laten zien en een beetje een showfiguur zijn. Als je daar goed in bent, loopt de verkoop vanzelf op.’
Gevierd kinderboekenillustrator Carll Cneut is daar een voorbeeld van. Ook hij benadrukt dat een illustrator de boer op moet. ‘Je moet jezelf kunnen verkopen, jezelf kunnen presenteren, of je nu commercieel werk maakt of niet. Het gaat erom dat je opgemerkt wordt door het publiek en uitgevers. Zo ga ik zelf op eigen kosten naar de boekenbeurs in Bologna, of onbetaald naar Barcelona.’
Extra bedruipen met subsidies
Naar eigen zeggen kon Cneut zijn carrière uitbouwen dankzij subsidies. Rondkomen van kinderboeken kost immers tijd; je moet een naam en lezerspubliek opbouwen. Subsidies geven die tijd en worden daarom ook warm ontvangen door illustratoren. Toch staat de subsidiemogelijkheid niet los van kritiek. Uitgevers verwijzen immers regelmatig naar subsidies als officieuze compensatie voor te lage voorschotten. Zo zou de overheid te lage voorschotten indirect in stand houden. Volgens Michiel Scharpé van het Vlaams Fonds voor de Letteren (VFL) worden echter alle subsidieaanvragen terdege gecheckt: het contract met de uitgever én de vergoeding moet op orde zijn. Zo niet wordt de subsidieaanvraag geweigerd.
Eenander punt van kritiek is dat vaak dezelfde namen een subsidie krijgen toegewezen. Uit cijfers van het VFL blijkt bijvoorbeeld dat de drie toppers in illustratieland – Tom Schamp, Klaas Verplancke en Carll Cneut – de afgelopen jaren telkens de hoogste subsidiegelden kregen toegewezen. In 2012 was dat ieder 20.00 euro: twee keer zoveel als wat de andere zestien illustratoren gemiddeld kregen. In dertien jaar tijd kreeg Klaas Verplancke met 201.465 euro in totaal het hoogste subsidiebedrag toegewezen. Houdt de overheid bepaalde illustratoren het hand boven het hoofd? Volgens Scharpé niet. Een voorkeursbehandeling wijst hij van de hand. ‘Elk jaar kijken we naar de meest kwaliteitsvolle inzendingen. De inhoudelijk beste aanvragen worden beloond met geld voor tijd. Bovendien is er een verschil tussen het toegewezen bedrag en het effectief uitbetaalde bedrag, omdat we werken met een inkomensplafond. Vorig jaar was dat 39.200 euro. Verdient een illustrator op jaarbasis meer? Dan krijgt hij niet het volledige subsidiebedrag uitbetaald. We houden ook rekening met die inkomensgrens bij de toewijzing, zodat we telkens ons volledige budget aanwenden.’
Vraag blijft waarom de top drie toch de noodzaak voelt om subsidies aan te vragen. Cneut, die in totaal 195.390 euro VFL-subsidie kreeg – toegewezen, niet geheel uitbetaald – benadrukt dat de subsidie voor hem altijd fungeerde als vangnet. ‘Als de verkoop tegenvalt, kan ik nog leunen op die subsidie-inkomsten. Zakelijk gezien houdt kinderboeken illustreren nu eenmaal een groot risico in, zeker met mijn tijdrovende illustratiestijl. En ik krijg geen groter voorschot dan een andere illustrator. Verkoopt een boek slecht en heb ik geen subsidie? Dan heb ik acht tot negen maanden, acht tot tien uur per dag, voor misschien 5 cent per uur voorschot gewerkt. Subsidies vangen dat risico op.’ Voor 2013 heeft Cneut overigens geen subsidie aangevraagd.
Nieuwe markten, nieuwe kansen
In tijden van crisis moet je nieuwe markten aanboren, wordt weleens gezegd. Een bijbaan bij de bakker kan natuurlijk worden geregeld, maar de illustratieve horizon verbreden kan ook. Dat bewijzen meerdere illustratoren. Maaike Hartjes maakte bijvoorbeeld negen jaar lang de rubriek Maaike’s Dagboekje voor tijdschrift Viva, nu tekent ze voor bedrijven. Deze switch naar illustratieve bedrijfscommunicatie bleek een gouden zet, want in de top van het bedrijfsleven – waar Hartjes nu voor tekent – zit het geld. ‘Gemiddeld vraag ik 100 euro per uur; ik werk snel en ik ben het waard.’ Hartjes koos dit pad bewust voor het geld, maar haalt nog altijd voldoening uit haar werk. ‘Het leuke is dat ik mijn hersens kan gebruiken en mijn stijl trouw blijf. Nu maak ik bijvoorbeeld powerpoints over innovatietrajecten. Hoe vertaal je die saaie informatie in een goed verhalend beeld? Van dat denkwerk word ik echt blij.’
Het eigen product verder uitbouwen naar andere media kan ook. Eva Mouton maakt bijvoorbeeld live tekeningen tijdens evenementen en verkoopt via haar eigen webshop zelfontworpen buttons, stickers en tassen. ‘Dat vind ik leuk om te doen. Ik houd van de afwisseling en het levert wat extra’s op.’ Ook Gert Gerrits, projectmanager illustratie van de Beroepsorganisatie Nederlandse Ontwerpers, tipt het online medium als een bron van mogelijkheden. Afspraken over auteursrechten schrikken velen af, maar volgens Gerrits is er door de lagere productiekosten wel meer ruimte voor experimenten en schappelijke tarieven.
Lekstock is bedoeld voor illustratoren die liever zien dat hun illustraties opnieuw worden gebruikt dan dat ze verstoffen op de computer
Iemand die goed gebruik maakt van digitale mogelijkheden is Peter Willems. Van meet af aan wilde hij zijn tekeningen kunnen hergebruiken en daarom ontwikkelde hij een illustratiestijl op basis van sjablonen. Hij maakt nu vooral infografische illustraties die hij ook online aanbiedt via iStock Photo en via zijn eigen online stockillustratiebedrijf, Lekstock. Op die website kunnen illustratoren zelf oude en nieuwe tekeningen aanbieden. ‘Ze bepalen zelf de termijn en de prijs van het gebruik van de illustratie. iStock is zo groot en onpersoonlijk, gericht op bulk en massa, dat ik besloot dat het anders kon. Lekstock is specifiek bedoeld voor illustratoren die een tikje eigenzinnig zijn en liever zien dat hun illustraties opnieuw worden gebruikt dan dat ze verstoffen op de computer.’ Sommige illustratoren leveren kritiek op beeldbanken, maar voor Willems is het online aanbieden van illustraties een goed surplus. ‘Het is een extra inkomen over werk waarover je de rechten hebt en verder niets mee doet. Bovendien levert het nieuwe netwerkmogelijkheden, een online portfolio en nieuwe opdrachten op. Het bereik is velen malen groter dan de vijf geïnteresseerden in Vlaanderen. Daardoor heb ik nu elke maand een goed maandinkomen uit stockverkoop én opdrachten voor customised werk van over de hele wereld, wat vorig jaar neerkwam op 30 tot 40 uur per week werken tegen een maandinkomen van zo’n 4.500 euro bruto.’
Voor Sebastiaan Van Doninck zijn die stockinkomsten niet direct nodig. Hij keek voorbij landsgrenzen en werkt nu samen met een Amerikaanse agent. ‘Zij kost 30 %, maar is het meer dan waard; in twee jaar tijd verdrievoudigde ze mijn inkomen.’ Van Doninck werkte vijf jaar lang drie dagen per week in een kledingzaak en later in een kunstboekenhandel om rond te komen. Nu geeft hij deeltijds les aan het Antwerpse Sint-Lucas en werkt hij voor uitgeverijen als Random House, Blue Apple Books en Pinguin Books. Zijn boeken zijn vertaald in het Japans, het Koreaans en het Taiwanees.
De waarde van het collectief
Er blijken voor illustratoren dus genoeg mogelijkheden om wél te kunnen leven van illustreren alleen. Maar als het individuele illustratoren lukt hun inkomen te vergroten, kan dat dan ook op grote schaal? Moet de beroepsgroep als geheel niet commerciëler denken, zakelijker en assertiever zijn? Uit onderzoek van het European Illustration Forum blijkt alvast dat in landen waar al langer beroepsorganisaties actief zijn – zoals in Engeland en Nederland – de inkomens van illustratoren hoger liggen. Beroepsorganisaties mogen weliswaar geen tarieven vaststellen, maar tarieven spiegelen staat vrij. Zo sta je sterker in de onderhandeling. Beroepsorganisaties kunnen ook meedenken over het opstellen van algemene voorwaarden, helpen bij de naleving van individuele contractafspraken en opkomen voor belangen bij regelgeving. Het is een steunpost in tijden van nood of bij onzekerheid.
In Vlaanderen valt dan ook zeker winst te behalen met een actieve beroepsvereniging en een mondige beroepsgroep. Gezamenlijk opkomen voor betere rechten zou immers meer vruchten kunnen afwerpen. Denk bijvoorbeeld aan een goed sociaal statuut voor scheppende kunstenaars of de daadwerkelijke invoer van een billijke leenrechtvergoeding. Momenteel ziet een illustrator namelijk niets van zijn investering terug als zijn boek wordt uitgeleend in de bibliotheek. Daarmee loopt hij al jaren geld mis. Vlaamse illustratoren kunnen nu terecht bij de Vlaamse Auteursvereniging als collectieve belangenbehartiger. Probleem is echter dat weinig illustratoren hier aankloppen, zelfs niet met individuele klachten over slecht opdrachtgeverschap. Daarnaast kampt de Vlaamse Illustratoren Club (VIC), dat onderdeel is van de auteursvereniging en zo’n honderd leden telt, met een imagoprobleem: het wordt vaak gezien als een kinderboekenclub en is geen vakbond. De vrijwillige club wil vooral Vlaamse illustratoren samenbrengen en onderling kennis en ervaringen delen.
Het is zaak dat elke illustrator uit zijn zolderkamer komt én samenwerkt met zijn concullega aan een gezamenlijk betere toekomst
Wil de illustratieve sector echt komaf maken met haar inkomensbedreigingen – de louche opdrachtgevers, slechte zakelijke scholing, concurrentie op prijsniveau en onderwaardering voor het vak – dan kan het niet bij individuele inventiviteit en schaarse samenkomsten blijven. De sleutelfactor in een collectieve verbetering van het illustratorinkomen lijkt meer verbondenheid. Zoals VIC-voorzitter Benjamin Leroy zegt: ‘Meer contact zorgt voor meer solidariteit en maakt de beroepsgroep alleen maar sterker.’ Daarom is het zaak dat elke illustrator uit zijn zolderkamer komt, met een zakelijke houding zijn werkveld binnenstapt én samenwerkt met zijn concullega aan een gezamenlijk betere toekomst. Maar of en hoe zo’n actief illustratorencollectief haalbaar is, dat blijft de vraag. Want hoewel er voldoende aanleiding is tot saamhorigheid, blijft een groot solidair collectief tot op heden uit.
Lees ook deel 1 van dit dubbelluik: ‘De arme illustrator: feit of fictie?’, waarin de precaire financiële situatie voor illustratoren wordt geschetst.
Fenneke van der Aa volgt de masteropleiding Kunstwetenschappen aan de UGent en is freelance journalist. Ze schreef dit dubbelartikel in het kader van een onderzoekstage bij rekto:verso.