De warmte van het postmodernisme

Door Marc Holthof, op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

Jan Cox (1919-1980) is één van de belangrijkste Vlaamse schilders van na de Tweede Wereldoorlog. Tijdens zijn leven was hij echter een buitenbeentje: hij schilderde figuratief en niet abstract zoals de tijdsgeest het voorschreef. En hij was een intellectueel die zijn inspiratie zocht in de Griekse mythologie, in een tijd dat de individuele expressie voorop stond en intellectualisme taboe was in de kunstwereld. Bovendien bracht Cox haast een kwarteeuw door in de Verenigde Staten, in New York en Boston. In het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen loopt nu een thematisch georganiseerde overzichtstentoonstelling van zijn werk.

Jan Cox wordt in 1919 in Den Haag geboren uit een Vlaamse, tijdens de Eerste Wereldoorlog gevluchte, vader en een Nederlandse moeder. In 1936 verhuist hij naar Antwerpen. Hij gaat kunstgeschiedenis studeren aan de universiteit van Gent, waar hij een doctoraatsthesis maakt over 'De kunstenaar en zijn werk'. Dat thema van de kunstenaar als een soort heilsprofeet zal zijn hele verdere loopbaan beslissen, en in zekere zin ook fnuiken. Cox was een idealist die constant tegen muren opliep (en ook wou oplopen).

Jan Cox, beeld: Ludo Geysels

In 1942 debuteert hij in Antwerpen. Zijn werk wordt prompt in beslag genomen door de Duitse bezetter als 'entartete Kunst', zijn vriend en collega Marc Mendelson wordt zelfs gearresteerd. In 1945 richt Cox samen met Mendelson en enkele andere kunstenaars de groep Jeune Peinture Belge op, waartoe ook zijn vriend Pierre Alechinsky behoorde. Alechinsky vindt aansluiting bij Cobra (ook Cox publiceert enkele lithografieën in het tijdschrift van de beweging), maar Cox wil het vanaf 1949 in New York proberen. Hij stelt enkele keren tentoon in de belangrijke Curt Valentin Gallery in New York. Een doorbraak in de States lijkt niet onmogelijk. Valentin neemt vanaf 1951 zijn hele productie af in ruil voor een vast loon dat Cox in staat stelt daar te overleven. Maar Valentin sterft in 1954 in een auto-ongeluk. Cox stelt nog tentoon in New York, bij galerie Catherine Viviano, maar de doorbraak blijft uit. In 1956 wordt hij aangesteld als Head of the Painting Department aan de kunstacademie in Boston. Hij zal er achttien jaar verblijven. Maar Boston is New York niet. Het artistieke milieu is er veel conservatiever — wat misschien ook wel paste bij de persoon van Cox die in 1960 zijn ideaal van het (tragische) kunstenaarschap uitbeeldt in de fraaie Orpheus-serie. Zij vormt het meest gelukte centrale deel van de overzichtstentoonstelling in het KMSKA.

Cox blijft ondertussen contact houden met het moederland. Hij stelt er tentoon, komt lezingen geven, publiceert in (liberaal vrijzinnige) kranten en tijdschriften over zijn verblijf in Amerika — iets wat toen gold als een toppunt van exotisme. Cox leert ook Marnix Gijsen kennen die Vlaanderen elke week op de radio gewoon maakte aan de 'American way of life'. Het is de periode waarin dit land in sneltreinvaart veramerikaniseert.

Foto: Jan Cox, beeld: Ludo Geysels

Wat voor schilder was Cox begin 1974, op het einde van zijn Amerikaanse periode? Zeker niet één van de belangrijkste Vlaamse schilders van die tijd. Hij had niet alleen achttien jaar lang in het verre Boston doorgebracht, maar hij was ook artistiek geïsoleerd: zijn schilderkunst met verre echo's van Picasso, met echo's van Cobra en soms wat herinnerend aan Georgia O'Keeffe, was gestileerd realistisch met heel fraai kleurengebruik. Maar het was ook erg intellectueel getint. Zeker voor een tijd die neigde naar abstractie, pure expressie. Cox ver­deed — artistiek gezien — zijn tijd in Boston. Zelf noteerde hij in een schetsboek: 'Wanneer ik op weg ben een anachronisme te zijn, dan bén ik op weg een anachronisme te zijn'.

Als je in het KMSKA het werk uit die periode bekijkt was het ook allemaal niet zo overtuigend: in alle periodes maakte hij heel mooie werken (het aan Picasso herinnerende 'Onderduikers van de Van Dijckkaai' uit 1942, of het 'Me voilà' met zijn 'Ecce Homo'-allures en de referenties naar de cultuur van de native Americans dat de tentoonstelling opent), maar ook veel minder goed werk. Ook het voorlopige hoogtepunt uit 1960, de Orpheus-cyclus, overtuigt niet voor honderd procent. Het is te beredeneerd en te illustrerend. Cox komt niet los van zijn intellectueel uitgangspunt. Je voelt zijn complexen, de remmingen in zijn persoon die hem tegenhouden om werkelijk een groot kunstenaar te zijn.

VERBRANDE SCHEPEN

Alles verandert in 1974. Het komt tot een breuk met zijn vrouw en Cox zit moreel en artistiek aan de grond. Hij verlaat de VS en komt alleen en berooid in Antwerpen aan. Daar vindt hij een nieuwe familie in galerie De Zwarte Panter waar Adriaan Raemdonck hem opvangt. Die galerie met Fred Bervoets, Wilfried Pas, enz. bestaat sinds december 1968. En daar ondergaat de kunst van Cox een transformatie. Zonder aan de mythologische achtergrond van zijn werk te verzaken inspireert hij zich nu directer op het werk van grote Amerikaanse abstracten als Barnett Newman en Mark Rothko. In 'De Martelgang' schildert Cox bijna abstract, al zijn er (met enige verbeelding) motieven uit de kruisiging van Christus in terug te vinden.

In het beperkte kringetje van Cox-exegeten woedt een dispuut rond de status van vooral dat laatste en beste werk. Philippe Pirotte noemde het in 1996 een voorloper van het postmodernisme. Maar Willem Elias en Claire Van Damme, die de tentoonstelling in het KMSKA samenstelde, verwerpen dat (terwijl haar medecurator Herwig Todts de term wel voorzichtig gebruikt in zijn bijdrage tot de cataloog). Voor Van Damme is Cox geen postmodernist. Want postmodernisme zou natuurlijk gelijkstaan met relativisme zo niet cynisme. Zij wil met de tentoonstelling 'de warmte waaruit het oeuvre ontstaan is aan het beeld teruggeven'.

Jan cox, De Bloedregen Jan cox, De Bloedregen

Het is maar de vraag of de tentoonstelling erin slaagt om die warmte op te wekken. Veel vrijzinnig humanistisch gepreek in de cataloog volstaat echt niet. De tentoonstelling kreeg geen ideale ruimtes en heel wat werken geen ideale ophanging, de thematische indeling is problematisch en onduidelijk aangegeven. Cox als persoon komt helemaal niet uit de verf. Dat is jammer want met dezelfde middelen en werken had een eenvoudigere, veel indrukwekkendere tentoonstelling gemaakt kunnen worden. Zelfs de centrale focus op het Orpheus-thema is problematisch want het stelt niét de grootste Cox centraal, wel zijn Amerikaanse periode.

Jan Cox mag zich zijn hele leven met de figuur van Orpheus geïdentificeerd hebben, zijn beste werk heeft hij gemaakt na 1974 toen Euridyce zich al lang van hem had afgekeerd, toen hij de idealen van een verlossend kunstenaarschap al lang in de alcohol gesmoord had, goed wetend dat de drank zijn dood werd. De grote schilder Jan Cox is de schilder die afscheid neemt van zijn idealistische kunstenaarsopvatting, zijn remmingen eindelijk opzij legt en als een gek gaat schilderen met de ervaringen van een heel leven achter zich. Om dan — zoals Adriaan Raemdonck vertelt — voor, tijdens of net na elke vernissage in te storten en in het hospitaal te belanden. In die zin is het grote werk van Jan Cox werkelijk 'post'-modern: het komt ná zijn modernistische periode. En het is geen moment cynisch of vrijblijvend, wel integendeel. Cox was groot omdat hij alle utopische idealen ver achter zich had gelaten, en helemaal opging in zijn schilderen. Zijn grote werk uit die tijd is een serie doeken rond 'De Ilias' die hij in recordtempo in 1975 schildert. Zoals de Grieken had Cox toen zijn schepen achter zich verbrand en nog maar één doel voor ogen: schilderen totterdood.

Jan Cox, De onderduikers Jan Cox, De onderduikers

Van die gedrevenheid, van die artistieke grenzeloosheid merk je allemaal veel te weinig in de tentoonstelling. Een veel indrukwekkender, veel menselijker portret van Cox krijgt men in de film van Bert Beyens en Pierre De Clercq uit 1988. Vreemd genoeg is die film, die nu ook op dvd verkrijgbaar is, zowat het prototype van de postmoderne kunstfilm. Met de bestaande, schaarse, documenten over Cox maar ook geacteerde of gereconstrueerde fragmenten wordt in vierentwintig, stilistisch telkens heel diverse, zangen een beeld van de carrière van Cox opgehangen, waarbij de Odysseia van Homeros als leidraad dient.

De film is — in tegenstelling tot de tentoonstelling — strikt chronologisch. En dat blijkt absoluut noodzakelijk om de carrière van de complexe persoonlijkheid Jan Cox op een afdoende manier duidelijk te maken. Hoewel je in de film Jan Cox maar even in bewegende beelden ziet, of even zijn stem hoort, kruipt de film in het wezen zelf van de kunstenaar en levert die een zeer overtuigend portret van Jan Cox.

Jan Cox, a Painter's Odyssey blijft een mijlpaal in de Vlaamse kunstfilm en toont paradoxaal genoeg hoe een postmodernistische aanpak veel humaner en menselijker kan zijn dan de achterhaalde pogingen van de tentoonstelling om de utopieën van het modernisme op te warmen.

Jan Cox — profiel van een kunstenaarschap in het Koninklijk Museum voor Schone Kunst, Leopold de Waelplaats, Antwerpen tot 15 juni. Di tot za 10-17u, zo 10-18u.

www.kmska.be

De film Jan Cox, a Painter's Odyssey wordt er elke zondag om 15u vertoond.