De verlichte architectuur

Door op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Het lijkt haast het obligate nieuwe schouwspel in de stad: flashy bouwsels, niet alleen door hun vormen, maar ook door hun verlichting. Het atomium schittert en knippert als nooit tevoren, glazen kantoortorens worden 's nachts omgetoverd tot kleurrijke games en verlichte monumenten geven iedere stad een beetje het gevoel Parijs achterna te kunnen gaan. Een Guggenheim neerpoten is niet altijd nodig, ook licht kan wonderen doen om de aandacht te trekken, naar het gebouw, én naar de stad. Niet alleen architectuur maar ook haar verlichting staat zo in voor de regeneratie van wijken en popularisering van ons patrimonium. Maar wat wordt er eigenlijk verlicht? En wat hebben die gebouwen daar dan bij te winnen?

Om de veronderstelde positieve effecten van verlichting kracht bij te zetten ontwikkelden steden als Gent en Brussel de laatste jaren een lichtplan. Heuse verlichtingsdeskundigen worden aangetrokken die, net als een stedenbouwkundige of een verkeerskundige, een masterplan opmaken van de nachtelijke stad met haar gebouwen, monumenten, verkeersassen en pleinen. De stad mag niet meer gaan slapen, en moet ook 's nachts aantrekkelijk en veilig blijven.

Een van de opmerkelijkste gebouwen die in het lichtplan voor Brussel opgenomen worden is de 'nieuwe' plek voor hedendaagse kunst in Brussel, het kunstencentrum Wiels in Vorst. Het kunstencentrum is ondergebracht in de oude brouwerij van Wielemans-Ceupens, een modernistisch gebouw uit 1930 van de architect Adrien Blomme. Het gebouw werd al van bij de bouw een nieuw monument voor de stad genoemd, een baken in Brussel. Bij het ontwerp van deze brouwerij werd ingespeeld op haar rol als baken in de stad, overdag zorgden de grote glaspartijen ervoor dat de stad tot in het gebouw doordrong, en 's nachts zorgde verlichting in diezelfde glaspartijen ervoor dat het gebouw duidelijk in het stadsbeeld aanwezig bleef. Dit gebouw toont dat de recente fascinatie voor verlichting van een gebouw in de stad niet aan haar proefstuk toe is, al zijn de basisintenties wel verschoven van individueel gebouw naar volledige stad. In de jaren dertig ontstonden naast deze brouwerij tal van projecten zoals cinema's, theaters, bars en industriële gebouwen die met hun verlichting uitingen waren van de nieuwe culturele en industriële tijdsgeest. Door de uitvinding van de elektrische verlichting ontstond een optimistisch geloof in het vervagen van de scheiding tussen dag en nacht. Arbeiders konden 's nachts werken, en ook in de stad kon men dan nog verder flaneren, feesten en consumeren. De doorbraak van elektrische verlichting creëerde bij architecten een fascinatie voor het gebouw als baken in zijn nachtelijke omgeving, als negatief beeld van hoe het er overdag uitzag: een gebouw kreeg letterlijk uitstraling. De architectuurfotograaf Willy Kessels fotografeerde de brouwerij Wielemans-Ceupens als een witte vuurtoren in een industriële omgeving. Vanuit de ramen op de verschillende verdiepen komt overvloedig licht naar buiten. Beeldmanipulatie bestond echter ook toen al, maar dan in een heel realistische vorm, want meer dan waarschijnlijk heeft Willy Kessels voor de foto extra lichten in de ramen gestoken om het gebouw als nachtelijk baken kracht bij te zetten.

Om het gebouw vandaag opnieuw als een baken in de stad te laten oplichten, willen de curatoren van Wiels rekening houden met het oorspronkelijke ontwerp van Adrien Blomme. Ze opteren dan ook voor een historische versie van de verlichting van het gebouw. Deze keuze is bijzonder: ondanks hun functie als kunstencentrum zijn de curatoren niet geneigd mee te doen aan de hype van lichtopsmuk om een kunstenaar uit te nodigen die 'iets met licht' met de gevel zou doen — een act die het gebouw zelf meestal naar de achtergrond doet verdwijnen. Het oorspronkelijke idee van het gebouw als gebouw in zijn omgeving heeft hier voorrang, en het kunstencentrum ziet er langs buiten dus nog steeds uit als een brouwerij. Het idee van het baken is blijkbaar zo sterk dat aan het omhulsel van het gebouw niet getornd kan worden. De curatoren zien het gebouw niet als een driedimensionale drager van een lichtinterventie: het gebouw en de verlichting zijn voor hen één. Deze keuze kan je anachronistisch noemen, omdat de achterliggende intenties voor verlichting van het gebouw in de jaren dertig verschilden van de intenties die Brussel nu heeft bij het opmaken van een lichtplan voor de stad, maar ze houdt wel rekening met de fysieke aanwezigheid in de nacht van het gebouw zelf. En het is net deze fysieke realiteit die de eigenheid uitmaakt van de verlichting in de jaren dertig: de verlichting werd toen opgenomen in het ontwerp, en maakte dus inherent deel uit van de architectuur. Vele projecten uit het hedendaagse Brusselse en Gentse lichtplan reduceren de gebouwen van de stad daarentegen tot decor, zoals de verlichte Grote Markt en de Sint Michielskathedraal in Brussel en het oude postgebouw in Gent. Hier is de verlichting niet inherent aan de architectuur, maar is het een hedendaagse toevoeging aan de gevel.

De keuze die voor het kunstencentrum Wiels genomen wordt, staat op deze manier diametraal tegenover de verlichting van de Dexia-toren aan het Rogierplein in Brussel. Sinds vorig jaar is deze toren een gekleurd en steeds veranderend baken, die zo zijn stempel drukt op de nachtelijke Brusselse skyline. Het idee om het gebouw 's nachts te laten oplichten was een promotieproject van Dexia, en was het stedelijke lichtplan net voor. Ook al maakt de verlichting van het gebouw strikt genomen geen deel uit van het lichtplan voor Brussel, het past wel perfect in haar visie om de bakens die langs de ringlanen liggen, zoals de Citroën-garage, de Botanique en de Hallepoort, te verlichten. Het project Touch dat het bureau voor digitaal design en elektronische kunst Lab(au) vorig jaar voor de toren ontwikkelde gaat mee in de interesse voor, en de participatie in, het nachtleven van de stedeling, maar elimineert daarbij het gebouw als deel van dat leven. Iedereen die wou kon zijn eigen gevel voor de Dexia-toren ontwerpen, niet op papier, maar via bewegingen en druktoetsen vanaf een capsule op het Rogierplein. Het resultaat zag je onmiddellijk op de gevel, en je kon er een postkaartje van laten maken om naar vrienden te sturen. De lichtinstallatie wordt vandaag zo volledig losgekoppeld van het gebouw en gaat een eigen (nacht)leven leiden, het gebouw is geen onderwerp meer maar een driedimensionaal wit doek. Hier dient het gebouw als basis, en niet als doel van de verlichting. Dexia noemt haar toren met deze interventie een nieuw Brussels symbool om kunst aan de stad aan te bieden. Dat is iets anders dan het gebouw zelf aan de nachtelijke stad aan te bieden, zoals Wiels wil doen. De verlichting zoals ze vandaag iedere avond op de toren speelt en flikkert was bovendien geen onderdeel van het oorspronkelijke ontwerp. De architecten Samyn & Partners en Jaspers, Eyers & Partners voorzagen nochtans in het ontwerp al een verlichting van het gebouw: strepen witte neonlampen die afsteken tegen de donkere verdiepingen, net als de betonwitte strepen tussen het blauwgrijze glas overdag. Daarin toonde het ontwerp iets van de ideeën van de modernistische gebouwen. Het is enkel onder impuls van Barbara Hediger, een lichtconsulente, dat Dexia — en niet de architecten — ervoor gekozen heeft een meer flashy en kleurrijke nachtgevel te maken. De gevels worden nu met glasvezels verlicht in verschillende kleuren die tussen blauw en roze liggen. Het gebouw heeft zo twee gezichten: dat van zijn ontwerpers overdag, en dat van zijn opdrachtgever 's nachts. Het is bijna typerend voor de tweespalt en het onbegrip die dikwijls bestaan tussen wat een opdrachtgever en een architect voor ogen hebben bij het ontwerpen van een gebouw. Bij het architectuurbureau Samyn & Partners zijn ze dan ook niet laaiend enthousiast over het resultaat. Daar hoopt men enkel dat er in de toekomst een betere samenwerking komt tussen lichtkunstenaar en architect, zodat architectuur en verlichting een coherent geheel kunnen vormen. Nochtans geeft hun website, toch altijd een soort van visitekaartje, wel een nachtfoto die het patchwork van gekleurde vlakken toont. Bij de partners Jaspers, Eyers & Partners toont het gebouw zich minder frivool: hun nachtbeeld van de toren beperkt zich tot de oorspronkelijke, witte horizontale verlichting: willen ze zich zo hard distantiëren van het lichtproject?

Nog radicaler in deze opvatting van een gebouw als drager van de verlichting is een van de eerste realisaties van het lichtplan in Brussel, de verlichting van de radiotoren van de VRT en de RTBF aan het Meiserplein. Dit verlichtingsproject toont het duidelijkst hoe de opvattingen over verlichting uit de jaren dertig, waarbij het gebouw actief deel uitmaakt van de nachtelijke stad, vandaag de dag geen prioriteit meer zijn. Samen met het Meiserplein is deze toren voor vele Brusselaars een ijkpunt in de stad. Hij is niet ontworpen om een mooi voorwerp te zijn, maar is een ordinaire utilitaire toren die een symbool van de stad geworden is. Voor deze toren ontwierp de lichtontwerper Christophe Thomas een verlichting die de toren toont als symbool van communicatie. De betonnen antenne straalt bovenaan radiogolven uit, vormgegeven als een hoelahoep die verschillende kleuren aanneemt. Het is een act die geen verantwoording moet afleggen bij de ontwerper van zijn gastheer, de toren is slechts toevallig drager van het lichtwerk. De verlichting dient hier dan ook niet om zijn drager in de spots te plaatsen of om een meerwaarde aan de toren te geven, maar wordt het doel op zich: een nachtleven schenken aan een buurt dat er geen heeft.

De verlichtingsplannen van steden spitsen zich in hoofdzaak toe op het in een verlichtingskleedje steken van bestaande gebouwen, straten en pleinen. Het lichtplan Gent promoot zichzelf bijvoorbeeld als de 'bouwsteen voor een feeërieke stad'. Het maakt direct duidelijk waar het om te doen is: duizend jaar gebouwde geschiedenis in het licht zetten. Het lichtplan speelt voornamelijk in op twee types verlichting: de verlichting van ons patrimonium en de verlichting in de straat, functioneel en/of sfeervol. Ongeveer alle gebouwen, pleinen en straten die in het lichtplan opgenomen zijn hebben een historische waarde, én bevinden zich in het historische centrum van Gent, met enkele uitlopers naar de Vooruit en de Sint-Pietersabdij. De verlichting wordt een soort van opsmuk-dekentje dat zich over de stad spreidt, waarbij de stad meer en meer tot een populaire en toeristische attractie wordt gemaakt. De verlichting krijgt zo dus een commercieel doel, dat zich niet meer tot het gebouw zelf beperkt zoals in de jaren dertig, maar dat haar oorsprong vindt bij verschillende instanties. Het Gentse lichtplan is ontstaan in het kader van het Mercuriusproject van de Vlaamse Gemeenschap, dat initiatieven ondersteunt om het commerciële leven in stadskernen te stimuleren.

Zowel de grotere schaal van uitvoering — een stadskern — als van opdrachtgevers — de middenstand, het gemeentebestuur — maakt dat er bij het ontwerp van een lichtplan maar weinig mogelijkheden zijn om de verlichting nog specifiek op het gebouw zelf te betrekken. Dit lijkt enkel nog mogelijk indien de architectuur van het gebouw reeds in zijn vroegere geschiedenis de verlichting in zich opnam, zoals bij het kunstencentrum Wiels, of indien het om een nieuw ontwerp gaat, waarbij de verlichting geïntegreerd kan worden. Dit laatste is gebeurd bij de ontwerpen voor de wedstrijd voor het muziekforum aan de Krook in Gent. Zowel het winnende ontwerp van architecten Neutelings-Riedijk als de andere ontwerpen van Toyo Ito en Andrea Branzi, van Claus en Kaan en van OMA gaven hun ontwerp weer als een lichtend juweel in zijn omgeving. Door een gebouw te laten oplichten in zijn donkere omgeving wordt deze omgeving een beetje uitgewist, terwijl je tegelijkertijd toch een relatie met de omgeving kan claimen. Het gebouw wordt hierdoor het epicentrum van een buurt die naar de achtergrond verschoven wordt. Het licht wordt zo ook een sterk middel om de eigen winkel te verkopen. En het werkt: het winnende ontwerp spreekt het meest tot de verbeelding van de nachtelijke spektakelstad. De ontwerpen doen op die manier denken aan de nachtelijke beelden van de modernistische gebouwen waarbij verlichting deel van de architectuur was, en waarbij lichtende gebouwen het beeld van de stad domineren. Alleen moeten we dan wel vergeten dat ondertussen ongeveer de hele stad 's nachts in het licht baadt, en dat het tonen van het gebouw als een lichtend icoon in een donkere stad nooit zo zal overkomen als de prenten en maquettes voor het muziekforum ons willen laten geloven.

Dat is dan ook de val bij de keuze van Wiels om opnieuw de oorspronkelijke verlichting van het gebouw te installeren, waarbij vertrokken wordt van een oude foto. Men is zich weliswaar bewust van het feit dat de hoeveelheid licht die op de foto uit de ramen straalt sowieso al sterker was dan in werkelijkheid, maar misschien kan de nieuwe werkelijkheid nog wel zwaarder tegenvallen: de donkere omgeving is verleden tijd, stadsverlichting heeft sinds de jaren dertig overal een plek opgeëist.