De vergeetput van de Vlaamse cinema

Door Isolde Vanhee, op Fri Dec 12 2014 09:04:36 GMT+0000

‘De Vlaamse film bloeit!’ Dat is de hoge viool die media en beleid de jongste jaren driftig bespelen. Van recensies tot ministeriële redes: samen bezingen ze de hoogconjunctuur van de eigen cinema. Ook in de nieuwe beleidsnota Cultuur staat ‘het succes van de Vlaamse film’ buiten kijf. En toch vertoont dit heilige huisje steeds meer scheuren. De dissonante stemmen klinken almaar luider.

Toeval of niet? Op het moment dat de Vlaamse regering de eigen cultuur kortwiekt, laat de Vlaamse film steeds meer van zijn pluimen. Witse scoorde rotslecht aan de kassa, The Loft wordt slap onthaald, Plan Bart kreeg klappen en rond menige Vlaamse film blijft het zelfs verdacht stil. Die ontheiliging van de Vlaamse film is niet meer dan een logische correctie op de hallelujastemming van de afgelopen jaren. Ondanks de sluimerende kritiek – onder meer in rekto:verso – bleven de media de afgelopen jaren commerciële rommel met sterren belonen, mediocre talenten doodknuffelen en euforische berichten van Flanders Image – de promotiecel van het Vlaams Audiovisueel Fonds – klakkeloos overnemen. Het hoogtepunt van de mediahype was ongetwijfeld de Oscarkoorts rond The Broken Circle Breakdown.

64_Vanhee_Vlaamsefilm_BasDevos_Violet_2014_1.jpg

Nochtans is het met de Vlaamse film gesteld als met de Rode Duivels. Talent zat, maar grote prijzen pakken lukt voorlopig niet. Er wordt al eens een film geselecteerd voor de nevencategorieën in Cannes, Berlijn en Venetië, maar van een Gouden Palm, Beer of Leeuw is vooralsnog geen sprake. Her en der groeit het ongeduld. Critici halen al eens het vitriool boven en het publiek begint te morren. Is er dan geen kwaliteit genoeg? Aan verscheidenheid alvast geen gebrek. De Vlaamse film heeft van oudsher geen uitgesproken identiteit en is – ook tijdens de hoogdagen van het boerendrama – altijd al een vergaarbak van stijlen en settings geweest. Denk in vogelvlucht aan de kunstdocumentaires van Henri Storck, het geanimeerde surrealisme van Raoul Servais en desnoods de horror culthit Rabid Grannies. Dit najaar werden de zalen bestormd door onder meer een hollywoodiaanse thriller (The Loft), een Brusselse thriller (Image), een retro horrorfilm (Welp), een neonoir (Waste Land), een documentaire (Desert Haze), een romcom (Plan Bart) en een coming of age-drama (Violet).

De variëteit is er, maar toch moet de Vlaamse film zijn niveau nog opkrikken om echt van een gouden generatie te kunnen spreken

De variëteit is er, maar toch moet de Vlaamse film zijn niveau nog opkrikken om echt van een gouden generatie te kunnen spreken. Getalenteerde cineasten als Michael Roskam, Felix van Groeningen en Gust Van den Berghe maken elk op hun manier sterke films, maar een absoluut meesterwerk, een dat ook buiten de gouw als dusdanig wordt aanzien, is er nog niet aan hun camera ontsproten. Bovendien vinden films die ook al eens buiten de genre- of entertainmentlijntjes durven te kleuren, moeilijk een publiek. Of helemaal geen publiek. Zo haalden The Invader van Nicolas Provost, Kid Van Fien Troch, I’m the Same, I’m an Other van Caroline Strubbe of recent Violet van Bas Devos jammer genoeg – en ondanks lovende kritieken – nauwelijks geld op aan de kassa. Het ‘made in Vlaanderen’-label zal het publiek voor dergelijke films worst wezen. Daardoor moeten deze films opboksen tegen internationale films die ook slechts een nichepubliek weten te bekoren. Bij zijn release moest Violet het niet alleen opnemen tegen de Vlaamse producties Welp en Waiting For August, maar ook tegen te duchten concurrenten van ver buiten de regio, zoals Andrej Zvjagintsevs Leviathan, Naomi Kawase’s Still the Water en Nick Caves zelfportret 20,000 Days on Earth.

Goeie films vragen betere kijkers

Maar wat zegt dat, behalve dat er een overaanbod aan films is en dat verdelers, exploitanten en festivalprogrammatoren dringend de koppen bij elkaar moeten steken? Hét probleem van de Vlaamse film ligt niet zozeer bij wat er gedraaid, wel bij wat er bekeken wordt. Meer nog dan met een respectabele prijzenkast, extra aandacht in de media en een positieve discriminatie door het publiek zouden goeie Vlaamse films gebaat zijn met een doordacht beleidsplan om de tanende bioscoopcultuur buiten de multiplexen te reanimeren. Een tax shelter zet hier geen zoden aan de dijk. Deze fiscale voordeelregeling voor investeerders mag er dan wel voor zorgen dat er makkelijker films gemaakt kunnen worden, ze draagt niets bij tot de kwaliteit en de uitstraling ervan. Daarvoor moet de filmcultuur zelf aangezwengeld worden. En dat zal de overheid geld kosten.

64_Vanhee_Vlaamsefilm_BasDevos_Violet_2014.jpgEr dient geïnvesteerd in alternatieve distributie- en vertoningsplatformen, in media die kwaliteit bovenaan de agenda zetten, in langdurige steun aan talent dat al eens de kans moet krijgen om te falen en te groeien, en vooral ook in gedegen onderwijs. De bestaande filmscholen moeten gekoesterd worden en de algehele filmische geletterdheid moet omhoog. Die wordt immers schromelijk overschat, omdat iedereen nu eenmaal wel eens een film ziet, er een mening over heeft en met een digitale camera overweg kan. We worden dan wel van kindsbeen af met film als entertainment geconfronteerd, maar daarom nog niet met cinema. Binnen een ambitieus beleidsplan voor fictie en non-fictie kan de betere Vlaamse film haar plaats krijgen en blijven puur commerciële films misschien beter van subsidies verstoken.

In de beleidsnota Cultuur 2014-2019 van minister Sven Gatz staan alvast goede voornemens. Er is sprake van een geïntegreerd filmbeleid, waarbij het Vlaams Audiovisueel Fonds niet alleen verantwoordelijk is voor steun aan creatie, promotie en communicatie, maar evengoed voor vorming, kennisopbouw en de verspreiding van filmcultuur. Het besef is er ook dat het VAF dient ‘bij te dragen tot de filmeducatie van het publiek’ en dat er ‘op het vlak van het niet-mainstream aanbod nog ruimte is voor verbetering’. Dat klinkt veelbelovend, al is voorzichtigheid geboden. De uitlatingen in diezelfde nota over ‘het succes van de Vlaamse film’, de Vlaamse audiovisuele productie als ‘sterk merk’ en het heil dat verwacht wordt van ‘publiek-private samenwerking’ doen vermoeden dat die zogeheten verspreiding van filmcultuur vooral slaat op het in de (internationale) markt zetten van de eigen streekproducten. Wat vooral getuigt van een mercantiele logica en een Vlaams protectionisme, eerder dan van een hart voor de Vlaamse cinema.

De filmcultuur zelf moet aangezwengeld worden. En dat zal de overheid geld kosten

Schreeuw het dus vooral van de daken als er een beloftevol debuut, een bijna-meesterwerk of een bizar kijkstuk van eigen makelij in de zalen loopt. Er is namelijk nog iets ergers dan over het paard getild worden. Dat is worden doodgezwegen. Nog even en producenten houden het stil als ze een prijs winnen op een obscuur festivalletje, uit angst om op hoongelach onthaald te worden. Als de kans bestaat dat een Bas Devos zich kan meten met een Gus Van Sant of een Fien Troch met een Andrea Arnold, dan is een gematigde vorm van bepampering te verantwoorden. Onder de strikte voorwaarde dat een van die goudhaantjes zich waagt aan een boerendrama, stevige trekpaarden incluis. Al is het maar om de Vlaamse cinema uit de vergeetput te hijsen waar ze dreigt in te belanden als de overheid, de media en het publiek haar in de toekomst verder de rug toe keren. Doen, hotverdomme miljaardedju.

Isolde Vanhee is docente aan LUCA School of Arts in Gent en filmredacteur van rekto:verso.