De verbodstekens van de 'vrije' kunsten

Door op Wed Jan 11 2012 22:12:02 GMT+0000

Te oordelen aan het verschijnen van glijbanen (Carsten Höller), kippenhokken (Koen Vanmechelen), reusachtige bloemstukken in de vorm van hondjes (Jeff Koons), spreuken in vinylvloeren (Lawrence Weiner), zelfverminkingen (Marina Abramović), kingsize pepermuntgeurbommen (Peter De Cupere), fotorealistisch geschilderde porno (John Currin) en hightech religieuze kitsch (Raqib Shaw) lijkt het erop alsof niets meer ondenkbaar is in de ‘hedendaagse kunst’. Anything goes? Schijn bedriegt ...

NOT DONE (1): GEVESTIGDE WAARDEN

Al vanaf het ‘Salon des refusés’ (1863) probeerde de moderne kunst zich een eigen niche in het kunstenlandschap te veroveren door steeds meer en steeds nadrukkelijker mainstream kunstpraktijken tot taboe te verklaren. Dat geldt in de eerste plaats op inhoudelijk vlak. In het oog springt vooral het taboe op ‘religieuze kitsch’: godsdienstige voorstellingen, aanvankelijk vooral christelijke, maar weldra ook de brede waaier van niet-officiële, occulte en mystieke stromingen. Hoe sterk dat taboe geldt, is pas echt duidelijk geworden sinds de laatste decennia – buiten de kunst – niet zozeer de alternatieve, dan wel de officiële godsdiensten weer op de voorgrond zijn getreden: denk slechts aan de restauratie van de katholieke (Polen) en de orthodoxe kerk (Rusland) na de val van het IJzeren Gordijn, en aan de wereldwijde ‘revival’ van de islam. In de hedendaagse kunst wordt die religieus-maatschappelijke tendens steevast veroordeeld.

In de hedendaagse kunst is het ‘not done’ om ‘gevestigde waarden’ te celebreren

Al sedert de impressionisten, maar pas goed na de exploten van Hitler en Stalin, rust een tweede taboe op de verheerlijking van meer seculiere entiteiten als staat, natie, volk, ras en partijen allerhande. Dit taboe geldt niet alleen (neo)fascistische, communistische en nationalistische strekkingen (de Turkse actiefilm Valley of the wolves bijvoorbeeld), maar ook liberale of neoliberale propaganda – denk maar aan de tegenvoeters van de proletarische helden in de recente verfilming van Ayn Rands roman Atlas shrugged. En – last but not least – is er het taboe op de ‘cultuurindustrie’: op alle vormen van ‘populaire kunst’, inclusief de porno-industrie. In de hedendaagse kunst is het dus ‘not done’ om ‘gevestigde waarden’ te celebreren, met name waarden opgelegd door religieuze of politieke autoriteiten, dan wel waarden gevierd in de cultuurindustrie.

NOT DONE (2): HET TRADITIONELE BEELD

De moderne kunst ging niet alleen tekeer tegen alle door de goegemeente aangehangen gevestigde waarden, maar evenzeer tegen de door diezelfde goegemeente op handen gedragen conventionele manier van beelden maken. Sinds de uitvinding van de fotografie is de ‘academische’ manier van beelden maken afgeschreven als ‘slaafse nabootsing’, en begonnen de schilders alternatieven te ontwikkelen als impressionisme, expressionisme, surrealisme, abstractie ... Maar de anticonventionele ijver was daarmee nog niet uitgeraasd: hij keerde zich ook tegen het beeld als zodanig. Met de Arts and Crafts en het constructivisme verschoof de aandacht van het beeld naar design, met het urinoir van Marcel Duchamp van beeld naar tentoongestelde werkelijkheid, en met het Zwart Vierkant van Malevitsj van beeld naar statement.

50_Beyst_Beyst_BillViola,Tempest(StudyfortheRaft)(2005),AllImagesCourtesyofKoyanagiGallery_380.jpgAanvankelijk ging het om een gebeuren in de marge, maar na de Tweede Wereldoorlog zette de ‘geometrische abstractie’ in haar minimalistische gedaante pas goed de stap naar design (Donald Judd, Carl André). Statements kenden een hoge vlucht in de zogenaamde ‘conceptuele kunst’ (Weiner, Kosuth). En het fietswiel van Duchamp opende de deur niet alleen voor reële objecten (arte povera, nouveaux réalistes, land art), maar ook voor ‘tentoongestelde kunstenaars’: eerst in happenings/Aktionen, snel daarna vooral in de ‘performance’. In het voetspoor van de happening werd ten slotte de roep naar ‘participatie’ en ‘interactie’ almaar luider. Een en ander vond zijn theoretische uitdrukking in de esthétique relationelle van Bourriaud, die onomwonden stelt dat niet het tentoongestelde object – laat staan het naar de marge verdreven beeld – centraal moet staan, maar wel het intermenselijke ‘conviviale’ gebeuren in de galerie. Het museum, dat aanvankelijk – naast de bibliotheek, het theater, de concertzaal en de opera – een gespecialiseerde arena van de kunst placht te zijn, is zo verworden tot een nieuw amfitheater waarin aan de hand van het n’importe quoi het nieuwe, quasireligieuze ritueel van de hedendaagse kunst wordt opgevoerd.

ANYTHING GOES?

Dat in dat amfitheater van de hedendaagse kunst geen taboes meer gelden, is dus alleen maar een indruk. In de praktijk komt het motto ‘anything goes’ neer op een viering van het taboe op het ‘conventionele’ beeld en het beeld als zodanig. Ook de inhoudelijke taboes blijven onverkort gehandhaafd. Popkunstenaars als Andy Warhol begonnen immers geen populaire kunst te maken in het daarbij horende commerciële circuit – waar zij nauwelijks zouden opvallen – maar wel in het museum – waar zij het taboe op populaire kunst enkel bevestigen door het lekker anticonventioneel te overtreden. En dat geldt ook voor de porno van Jeff Koons en John Currin, voor de tatoeëringen van Delvoye, en ga zo maar door. Hun spel met populaire cultuurvormen blijft altijd een ironische, vermeend ‘subversieve’ knipoog, anders zou het simpelweg niet aanvaard worden als ‘kunst’.

Dat in dat amfitheater van de hedendaagse kunst geen taboes meer gelden, is alleen maar een indruk

Eenzelfde analyse is van toepassing op het flirten met politieke en religieuze kunst. Reeds een oudgediende als Salvador Dalí schilderde christelijke thema’s in een academische stijl – echter niet zonder zichzelf daarbij lekker blasfemisch op de plaats van Christus op te voeren. En ook een coming man als Raqib Shaw voert zijn oosterse ‘religieuze kitsch’ alleen maar op om ‘the absence of God’ te vieren. Kunstenaars die – in opdracht of uit eigen overtuiging – authentieke religieuze kunst maken (denk aan Ronald Bruynoghe hier te lande) zijn, net als hun collega’s uit de cultuurindustrie, in het amfitheater van de hedendaagse kunst nog altijd persona non grata. Tot welke anomalieën leidt nu het handhaven van deze taboes?

EEN MARGINALE PRAKTIJK ...

Eigenlijk is het niet meer dan logisch dat een traditie die zichzelf als structurele outlaw opstelt en daarbij producten aflevert die niet eens meer tot de beeldende kunsten behoren, nooit de waardering van bredere lagen van de bevolking zal kunnen wegdragen, laat staan wereldomvattend zal worden. Zeker, een net van prestigieuze musea, gebouwd door glamourarchitecten, breidt zich uit over de hele wereld, net als een groeiend aantal biënnales en kunstbeurzen. Maar het recordaantal van 440 000 bezoekers aan de jongste Biënnale van Venetië is een lachertje in vergelijking met de aantallen die dagelijks in filmzalen of via tv en internet omgaan met de producten van de cultuurindustrie.

50_Beyst_Bill-Viola-Isoldes-Ascension-the-space-of-life-after-death-2005-via-koyanagi-gallery_380.jpgOok de religieuze en politieke kunst die binnen het circuit van de hedendaagse kunst wordt geweerd, is daarbuiten nog niet van de kaart geveegd. Zelfs na de exploten van Stalin en Hitler, Ceauscescu en Saddam Hoessein blijven waardenbevestigende kunstwerken juist erg in trek. Bij de erfgenamen van de oude culturen die door het Westen ook op cultureel vlak naar de marge werden verwezen, groeit dan ook het verzet tegen het ‘Amerikaanse cultuurimperialisme’. Daarbij herleeft de herinnering aan de vroegere glorie van het Chinese ‘Rijk van het Midden’, het Russische ‘Derde Rome’, het Turkse ‘Ottomaanse Rijk’ ... Ook in de religieuze sector ligt menige Renaissance in het verschiet. Zo viste Paus Benedictus XVI in 2008 naar hedendaagse kunstenaars (onder meer Bill Viola, Anish Kapoor en Jannis Kounellis), zij het onder het veelzeggende motto ‘A Quest for Beauty’! Al minder onschuldig is de massale steun die Poetin verleent aan de heropbouw van orthodoxe kloosters en kerken die tijdens het atheïstische Sovjetbewind vernietigd werden. En dan hebben we het nog niet over gelijkaardige bewegingen in de wereld van de islam, wat op zijn beurt weer leidt tot de roep om een vedische revival bij de hindoes, enzoverder. De slotsom moge duidelijk zijn: het soort kunst waar in de hedendaagse kunst een banvloek op rust, kent buiten haar musea en biënnales net een dynamische heropbloei met een veel groter bereik.

... MET UNIVERSALISTISCHE PRETENTIES

Zoals het een marginale beweging past, ontwikkelde de moderne kunst zich aanvankelijk binnen eigen alternatieve salons, galeries, onderwijsinstellingen, ja zelfs private musea als het MoMA van Rockefeller (1929). Maar na de Tweede Wereldoorlog wist ze zich – althans in het ‘Vrije Westen’ – te positioneren als ‘hedendaagse kunst’ tout court. Ze ging daarbij aanspraak maken op precies die geprivilegieerde positie die voorheen de kunst van adel en burgerij genoot. Deze schijn van universaliteit werd en wordt nog steeds in de hand gewerkt door fenomenen als Documenta en vooral de Biënnale van Venetië, die met haar inzendingen uit 89 landen kan doorgaan voor de artistieke versie van de Olympische Spelen of de hadj naar Mekka – zij het natuurlijk op veel bescheidener schaal. Dat prestige wordt bezegeld door de almaar hogere scores die kunstenaars op de veilingen weten te realiseren. Maar vooral het begrip ‘avant-garde’ speelde een sleutelrol bij het opeisen van een universele status. Het promoveerde de moderne kunstenaars tot de erfgenamen van de onconventionele ‘genieën’ die in de negentiende eeuw de kunst van het Ancien Regime wisten uit te bouwen tot intussen in brede kringen aanvaarde ‘hoge kunst’: ook de vernieuwingen die de moderne kunst invoerde, zouden weldra wereldwijd worden gewaardeerd. Die verwachting werd door heel wat vroegmoderne meesterwerken, van De kus van Klimt tot de Guernica van Picasso, ook echt bewaarheid. Vandaag worden ze door haast iedereen als meesterwerk erkend.

Het failliet van het (post)modernisme – tenzij dan voor conservatieven – mag geen aanleiding zijn om te pleiten voor welke restauratie dan ook

Maar de logica van de artistieke uitsluiting die hierboven beschreven staat, moest op de duur wel het omgekeerde effect sorteren. Het volstaat om pakweg de finale van Beethovens negende symfonie – ‘Alle Menschen werden Brüder’ – te vergelijken met het Cosmopolitan Chicken Project van Koen Vanmechelen: men wordt er zich in alle omvang van bewust hoezeer de ‘hedendaagse kunst’ op het hoogtepunt van haar erkenning al haar krediet is kwijtgespeeld. Er rest ons weinig anders dan de rangen te vervoegen van vele conservatieven en vol heimwee terug te blikken op de grote kunst uit het feodaal-religieuze en burgerlijke verleden. Dat doen al van oudsher allen die elders in de wereld gewoon zijn opgegroeid in een traditie die de kaalslag door het modernisme wist te overleven – verwijzen we slechts naar de orthodoxe gezangen in Poetins kerken, om maar te zwijgen van de massale belangstelling van de miljoenen die zich vergapen aan de sprookjesachtige Sheikh Zayed Moskee in Abu Dhabi.

OUT OF REACH ...

Toch mag het failliet van het (post)modernisme – tenzij dan voor conservatieven – geen aanleiding zijn om te pleiten voor welke restauratie dan ook. De oude feodaal-religieuze en burgerlijke traditie leverde immers enkel antwoorden op de problemen van de mensheid in vervlogen tijden. Na het débacle van de laatste honderd jaar is het wachten op geloofwaardige oplossingen voor de problemen die de wereldwijde expansie van het kapitalisme met zich mee bracht. Wat ‘done’ zou zijn, ligt dus alleen maar als ‘out of reach’ in het verre verschiet: pas als de mensheid er ooit in zou slagen om geloofwaardige wereldomvattende instellingen uit te bouwen, die op de instemming van de hele wereldbevolking kunnen rekenen, kan de authentieke – niet-leugenachtige, niet-kitscherige – ‘hoge kunst’ ontstaan die ons ooit door de vroegmoderne avant-gardes werd beloofd. In afwachting mogen ‘hedendaagse kunstenaars’ voor mijn part hun wereldschokkende rondjes blijven draaien, zolang ze dat maar doen in hun eigen private circuits en niet vinden dat de hele wereld daarop moet toekijken. Hun rating bij Christies moge volstaan.

De goegemeente heeft deze kunstenaars trouwens al lang de rug toegekeerd: ofwel koestert zij zich in vergane glorie, ofwel bekent zij zich massaal tot de cultuurindustrie die zich wereldwijd verbreidt in een vrij universeel idioom met vele regionale varianten. Zolang de utopie van een nieuwe authentieke ‘hoge kunst’ uitblijft, zal het ook die cultuur blijven ontbreken aan echte geloofwaardigheid: tot in haar diepste vezels is ook zij vaak doordrongen van een hele waaier van maar al te begrijpelijke antimaatschappelijke sentimenten.

Lees hier een uitgebreide versie van deze tekst, aangeboden door de auteur.

Stefan Beyst was van 1968 tot 1994 docent kunstgeschiedenis en kunstfilosofie aan de PHL en publiceert essays over hedendaagse kunst en kunstfilosofie op zijn website.