Is de uitverkoop van de kunstensector al begonnen?

Door Robrecht Vanderbeeken, op Fri Mar 07 2014 08:54:51 GMT+0000

Het derde debat van 4x4 Kiezen is een Kunst is wellicht het belangrijkste van de reeks. Waarom? Omdat de stille overname van kunst en cultuur door de vrije markt, die al lang aan de gang is, vandaag in een stroomversnelling komt. Een brede keur aan cultuurpolitici wil van een vermarktingsbeleid een erezaak maken, in naam van ‘goed bestuur’. Intussen kruipt de kunstmarkt als een bruidsluier rond de publiek ondersteunde kunstinstituten. Die publieke sector staat om minstens drie redenen flink onder druk.

Ten eerste is er de corporate takeover van Europa. We zien vandaag een EU-beleid dat aanspoort op een Europa met twee snelheden: er zijn de noordelijke landen met een surplus en de zuidelijke landen met schulden, die zich steeds meer verhouden als ruiter en paard. Het is een Europa waar een monetair besparingsbeleid en sociale afbraak het antwoord is, ongeacht de vraag. Alle sterren van de Europese vlag staan in het teken van de economische competitie, van meer winst. De EU heeft bijvoorbeeld helemaal niet het plan om Griekenland van de ondergang te redden, maar wel om zijn verzorgingsstaat in een recordtempo te ontmantelen – te hervormen tot Unesco erfgoed, zeg maar – en dat als rolmodel naar de rest van Europa te exporteren. Want, zo gaat de slooplogica: tegen die lage lonen kunnen wij niet concurreren, daarom moet onze ‘loonlast’ omlaag, zodat ‘onze’ bedrijven internationaal competitief worden. Meer en langer werken voor minder geld, zonder zekerheid en onder slechte omstandigheden, heet dan plots vooruitgang. Het zou allemaal een zaak van realisme zijn.

60_vanderbeeken_Eurozone-symbol-Small1.jpg

Een sociaal en cultureel beleid betaalt bijgevolg als eerste de rekening. Vreemd genoeg zijn heel wat mensen al zo geïndoctrineerd dat ze cultuurbesparingen normaal, zelfs noodzakelijk vinden. De cultuursector moet zijn deel doen, hoor je dan. Maar wordt er dan ook bespaard op bijvoorbeeld de immense bedrijfssubsidies? Wordt het forse fiscale voordeelbeleid voor multinationals enigszins bijgestuurd? Of is het vanzelfsprekend dat het altijd maar eenrichtingsverkeer is, alles in functie van de markteconomie?

Creative Europe: creatieve destructie?

Het EU-cultuurbeleid Creative Europe is een veelzeggend symptoom: de protestactie Red de cultuur! benadrukt met veel feitenmateriaal hoe kunst en cultuur in heel Europa in sneltempo worden afgebouwd. Desondanks verkeert de EU-commissie in een feeststemming. Want de Europese Unie maakt de volgende zeven jaar iets meer geld vrij voor cultuur, ook al blijft het totale cultuurbedrag minder dan 0,05% van het ganse EU-budget bedragen. Daar betaalt de kunstensector wel een prijs voor. Zo subsidieert de EU alleen initiatieven die haar Horizon 2020-programma onderschrijven. Een theatervoorstelling met kritiek op het saneringsbeleid van Merkel, of een fototentoonstelling over sociale miserie in Zuid-Europa? Dat geldt in principe als contractbreuk. Exit maatschappijkritische kunst?

Vervolgens heeft Creative Europe het plots niet meer over kunst of cultuur maar over zoiets als ‘creatieve en culturele sectoren’, waardoor het een categorie hanteert die zo breed is dat het moeilijk wordt een bedrijfstak te bedenken die er niet direct of indirect voor in aanmerking komt. Om in deze zee aan ‘creatieve industrie’ niet kopje onder te gaan, zal de kunstensector dringend een marktconforme schoonslag moeten aanleren.

De EU wil vooral de vrijhandel ondersteunen, eerder dan de artistieke vrijheid.

Ten slotte valt het ook op dat de EU alleen geld vrijmaakt voor samenwerkingsverbanden, netwerken en platforms die de transnationale en internationale competentie van de creatieve en culturele sectoren willen versterken. De individuele kunstenaar komt hier dus maar in aanmerking voor zover hij een rol kan spelen in de subsidieaanvragen van bedrijven of (grote) kunstinstituten. Dit betekent niet alleen dat kunstenaars in de armen van zoiets als de ‘creatieve en culturele sectoren’ worden gejaagd, maar ook dat overheidsinstellingen in hun verdere expansie steeds meer een onderdeel moeten worden van de zogeheten ‘creatieve economie’.

De EU wil dus vooral de vrijhandel ondersteunen, eerder dan de artistieke vrijheid. De niet-marktvriendelijke kunstenaar staat buitenspel, hoewel het net dit talent is dat steun nodig heeft. Kortom, onder het mom van een steunbeleid wordt een neoliberale cultuurpolitiek doorgevoerd, gericht op grensoverschrijdende privatisering en commercialisering, waardoor net de weg wordt vrijgemaakt voor een recuperatie van de publieke kunstensector.

VOKA-Verbeelding?

Onze Vlaamse cultuurpolitici staan erbij en kijken ernaar. Ze kunnen ook weinig doen, want de EU overweegt enkel kandidaturen van instellingen uit landen van wie de nationale overheid Creative Europe definitief aanneemt. De stok achter de deur. Sommige vooruitstrevende cultuurmanagers benadrukken dan dat kunstinstellingen uit zelfbescherming maar minder afhankelijk moeten worden van de overheid door hun risico’s te spreiden… en stellen bijgevolg voor de vermarkting alvast zelf te organiseren. Andere cultuurmanagers benadrukken dan weer dat we het positief moeten bekijken, want er vallen toch wel wat subsidies te halen? Bovendien heeft Europa inderdaad veel belang bij de uitbouw van de creatieve economie.

60_vanderbeeken_creative-europe-cartoon.jpgKlopt, maar kunst is iets anders. Niet toevallig wordt de bedenking dat cultuurmanagers door hun enthousiasme voor de creatieve economie eigenhandig de uitverkoop van het kunstinstituut riskeren te organiseren, niet altijd botweg weggeblazen. Het antwoord dat dan volgt, ontwapent echter nog meer: ‘Wat moeten we anders doen?’ Het ooit zo geruststellende argument dat de kunstensector relatief weinig kost aan de gemeenschap en dus wel met rust zal worden gelaten, voldoet vandaag niet meer. Ondernemerschap, return on investment, het ‘slim’ en nuttig implementeren van de kosmische kracht creativiteit: dat zijn vandaag de onontkoombare nieuwe ordewoorden. Ook een kunsteninstituut moet in deze pas volgen en er liefst nog een voorbeeldrol in opnemen. Vlaanderen koos immers niet voor niets de nieuwe baseline ‘verbeelding werkt’. Die lijkt trouwens opvallend sterk op het motto van de belangenbehartiger van de Vlaamse patroons: ‘VOKA geeft kracht aan de verbeelding’. Waar hebben we die ‘kracht’ nog gehoord?

Cultuurpolitieke impasse?

Als we ons even inleven in de positie van een cultuurmanager, bijvoorbeeld van een museum als het S.M.A.K, merken we hoe complex de uitdaging is. Op het eerste gezicht zou je bijvoorbeeld verwachten dat de kunstensector bij zijn cultuurpolitici terecht kan en dat de politieke strijd dus in het Vlaamse parlement te voeren valt. Maar nog los van het feit dat de EU hier de toon zet, is ook het nationale cultuurbeleid compleet onderschikt aan andere domeinen. De Vlaamse commissie Cultuur moet bijgevolg al te dikwijls een illusie hoog houden: doen alsof de cultuurpolitiek hier wordt beslist.

Cultuurpolitiek lijkt in onze parlementaire democratie zo georganiseerd te zijn dat je als sector op een muur van democratisch immobilisme botst.

Drie voorbeelden: (1) een groep kunstenaars, waaronder het Occupy-collectief State of the Arts, riep onlangs met een petitie op om de hervorming van het zogenaamde ‘kunstenaarstatuut’ bij te sturen. Maar aangezien dit federale materie is, kunnen zij niet bij onze Vlaamse cultuurpolitici terecht. Ook de media gaven niet thuis, en het steunpunt BAM weigerde zelfs de petitie via de officiële sectornieuwsbrief rond te sturen. (2) Op bijzonder ondoorzichtige en onrechtmatige wijze krijgt de kunstenaar-designer Arne Quinze een ongezien hoge subsidie van 2 miljoen euro voor een kunstproject op Tomorrowland. Dit is echter provinciale materie, en opnieuw verklaren Vlaamse cultuurpolitici zich onbevoegd. Naast N-VA en CD&V keurde overigens ook sp.a deze beslissing goed. Het NICC, belangenbehartiger voor de kunstenaar, tekende wel protest aan, maar kon helaas weinig meer doen dan de desinformatie van de woordvoerder aan de kaak stellen in een publieke tribune.

(3) Het sociaal-artistiek project ‘Time for a Change’ van de nieuwe vzw Beweging van Wakkere Geesten werd onlangs subsidies geweigerd om inhoudelijke redenen: te sturend in zijn maatschappijkritiek. Na een collectieve aanklacht in De Morgen, ondertekend door toch heel wat betekenisvolle Vlamingen, drongen Yamila Idrissi (sp.a), Bart Caron (Groen) en Open VLD vergeefs aan op een hoorzitting in de commissie Cultuur. Na wat discussie over het politiek muilkorven van kunst, werd de vraag naar een onderzoek simpelweg afgewezen door de meerderheid.

Politieke uitverkoop?

Ten tweede weet onze cultuurmanager natuurlijk al dat cultuurpolitiek in onze parlementaire democratie zo georganiseerd lijkt te zijn dat je als sector op een muur van democratisch immobilisme botst. Ons cultuurbeleid is vooral efficiënt in controlebeheer: bij disputen kunnen sectorleden wel veel hoop stellen in allerhande beslissingsprocedures en inspraakmodaliteiten, maar die draaien doorgaans toch vooral uit op een psychologische uitputtingsslag. Politieke steun, zo heeft onze cultuurmanager al kunnen merken, verloopt eerder via de achterkamers. Daar werken veel prominente huizen dan ook hard aan, wat verklaart waarom ze inzake maatschappelijke discussies soms zo op de vlakte blijven. Recent nog bleek dat zelfs een gezaghebbend kunstenaar als Michaël Borremans op nadrukkelijk verzoek van Bozar een voorwoord van EU-commissaris Karel De Gucht diende op te nemen in zijn tentoonstellingscatalogus. Wat dit overigens prachtig vormgegeven boek meteen eenzelfde onbestemd punctum bezorgt, eenzelfde X-factor zeg maar, als zijn schilderijen in deze voortreffelijke overzichtstentoonstelling.

60_vanderbeeken_SMAK.jpgEn toch: ondanks keurig onderhouden politiek lobbywerk kan onze fictieve cultuurmanager van S.M.A.K. niet voorkomen dat het Gentse stadbestuur, in tijden van besparingen – door een ontspoord contract met de bouwheren van het Arteveldestadion, intussen hun ‘Ghelamco Arena’ – elk jaar maar liefst 500.000 euro moet vrijmaken voor de huur van een erfgoeddepot in dit voetbalcomplex. Terwijl S.M.A.K. na al die jaren nog steeds geen uitsluitsel heeft over wat er met de grote floraliahal achter het museum mag gebeuren. Tegelijk moet S.M.A.K. vanwege een korting op haar subsidies op zoek naar sponsorgeld bij bedrijven om aan ‘zelfbestuur’ te doen. Waardoor bijvoorbeeld Electrabel voor een fractie van het totale museumbudget het hele symbolisch kapitaal van dit publieke cultuurhuis kan proberen inpalmen voor het oppoetsen van haar asociaal imago. En dan maar hopen dat een breed publiek deze uitverkoop opvat als een slimme vernieuwing, een welgekomen verlossing zelfs.

‘Wat moeten we anders doen?’, zal onze cultuurmanager opnieuw zeggen. De Gentse oppositie, in de persoon van Siegfried Bracke, liet er alvast geen twijfel over bestaan. Als het bezoekersaantal van S.M.A.K. te laag is, moet de winkel toe. ‘Toe is toe’, benadrukte hij nog op het vorige debat van 4x4. Publiekscijfers worden de steigers onder politieke visies op cultuur: ook dat is een signaal van sluipende vermarkting, met sensatiecultuur, verkleutering en vervlakking tot gevolg.

Zelfdisciplinering van het kunstinstituut?

Dit spanningsveld – het neoliberale beleid dat van bovenuit wordt uitgerold en de moeilijkheid om op nationaal of lokaal vlak een cultuurpolitieke tegencultuur te ontwikkelen – verklaart waarom de kunstensector gevangen zit in een verdeel-en-heers beleidscultuur. Dit is een derde bedreiging: een systemisch probleem waar de individuele cultuurmanager voor moet opdraaien. Want, hoe onzinnig ook, instituten worden daardoor noodgedwongen elkaars concurrenten, strijdend voor hun deel van de subsidiepot, hun marktaandeel. Dat werkt dan weer een disproportionele institutionele bovenbouw in de hand, ten nadele van de individuele kunstenaar die voortdurend onderbetaald wordt of zelfs gratis werkt in ruil voor wat institutionele zichtbaarheid.

Cultuurmanagers richten zich vandaag als ware vernieuwers op allerhande originele pistes.

Als reactie op deze uitbuiting organiseren sommige beeldende kunstenaars zich daarom als platform, als kleine bedrijfjes eigenlijk, die zoals een galerij ten aanzien van de kunstmarkt, voorzien in lobbywerk en professionele ondersteuning bij subsidiedossiers. Hoe kunstlievend deze platforms zich ook profileren, onvermijdelijk kapen ze een deel van de beschikbare subsidies weg voor hun kunstenaarsteam. Zo maken ze de bureaucratische strijd voor de andere individuele kunstenaars onbedoeld nog moeilijker. Klap op de vuurpijl: met het nieuwe Kunstendecreet besliste de overheid nu ook subsidies te voorzien voor galerijen, die toch gemakkelijk 50% omzet voor zich nemen.

Al deze ‘bedrijfjes’ moeten vervolgens de boer op om publiek te vinden, in de hoop op extra inkomsten. Inbreken in de commerciële media blijkt daarbij bijzonder moeilijk: zij interesseren zich vooral voor de ‘blokjes’ van actrice Veerle Baetens, de kont van Pippa, de zoveelste award-uitreiking of een recordprijs voor een schilderij van Francis Bacon, waar dan verder niets over bericht wordt. Zo moeten kunstinstituten nog meer energie steken in marketing via sociale media of de opbouw van een eigen ‘community’. Een overdaad aan mailreclame en infotainment is het resultaat. Al die public relations kosten op zich ook handenvol geld – het team publiekswerking tijdens het TRACK-festival was vele malen groter dan de kleine artistieke ploeg van S.M.A.K. – en daarmee is de Grote Zoektocht naar extra middelen begonnen.

Liaisons dangereuses

Wat kan de cultuurmanager dan doen? Plan A: op zoek naar sponsors, onder meer met het risico dat de overheid daar een argument in ziet om zich terug te trekken in een nachtwakersstaat? Of dat het beleid de ‘beste leerling van de klas’ als norm uitroept voor de rest van de sector, waardoor het opbod in afbouw zich verder doorzet? De mecenas als Messias? Kunsthistorica Chin Tao-Wu bespreekt in haar Privatising Culture. Corporate Art Intervention since the 1980s (Verso, 2002) uitvoerig hoe de overheersing van de bedrijfswereld in de Amerikaanse en Britse kunstensector sinds de jaren 1980 resulteerde in flagrant misbruik, censuur, het verlies aan artistieke waarden en het afknijpen van verbeelding. Toch laat ook cultuurminister Schauvliege geen gelegenheid onbenut om sponsoring en crowdfunding – en dus privatisering – te promoten. Met haar steunbeleid zou er naar eigen zeggen niets mis zijn, het probleem is dat de kunstenaar meer een ondernemer moet worden.

Plan B: liaisons dangereuses aangaan met de lucratieve spelers van de kunstmarkt, die maar al te goed weten dat een prominent publiek kunsteninstituut – vanwege haar autonomie en expertise – de ideale promotiemachine is voor hun product? Met het risico die autonomie en geloofwaardigheid dus net te verliezen? Een trekpop te worden van kunstspeculatie, terwijl die steeds meer aanstuurt op een monocultuur aan ‘topkunst’, kunstmarketing, alsof het om trendy merken shampoo gaat? Dat hellend vlak werd door kunstcriticus Julian Stallabrass al haarfijn uit de doeken gedaan in zijn High Art Lite. British Art in the 1990s (Verso,1999) of Art Incorporated (OUP, 2004).

60_vanderbeeken_ASEF creative economy-web image-project page2.jpg

Onlangs was er in het Nederland-na-de-kaalslag nog de controverse rond het misbruik van het Gemeentemuseum Den Haag door privéverzamelaar Bert Kreuk. Na een tentoonstelling van zijn collectie verzilverde hij prompt de meerwaarde ervan door een deel ervan te laten veilen bij Sotheby’s in New York. Ook de Documenta’s – de Olympische spelen van de beeldende kunsten – zijn ondenkbaar zonder massale gemeenschapssteun. Maar zelfs op deze hoogmis in Kassel kan men de ingrijpende vermarkting nog moeilijk camoufleren: denk aan de toch wel aanzienlijke ticketprijs (14 euro per dag voor werklozen en studenten), de systematische merchandising, die gratuite zucht naar ‘veel’ en ‘groter’, de crowdfunding, de overvloedig zichtbare sponsoring en vooral de dubieuze samenwerking met commerciële galerijen.

Plan C: dan maar radicaal voor méér participatie gaan? De cultuurindustrie omarmen, koppelverkoop, gratis vaten en andere promo, met het risico het eigen kunstpubliek weg te jagen en de voorspelbare kritiek van de overheid te krijgen dat er niet langer aan ‘de kerntaak’ wordt voldaan? Om vervolgens ook nog eens ten onder te gaan in een chaotische markt die beheerst wordt door internationale spelers? Dat soort vermarkting zei ook Siegfried Bracke een probleem te vinden, maar dan bedoelde hij wel enkel de Amerikaanse cultuurindustrie die onze Vlaamse productiehuisjes omver dreigen te blazen, waardoor protectionisme plots verdedigbaar zou zijn. Hoe dan? Door van Nederlands de artistieke norm te maken?

Privaat-publieke samenwerking

Blijft over, plan D: als cultuurmanager tal van constructies bedenken om inkomsten te genereren die een deel van de artistieke werking kunnen veiligstellen. Want ook Bracke oreerde: ‘Alleen wie het zelf betaalt, is als kunstenaar echt autonoom, en doet wat ie wil’. Crisistijd stimuleert de creativiteit, weten we, en cultuurmanagers richten zich vandaag als ware vernieuwers op allerhande originele pistes. Luc Delrue bijvoorbeeld, intendant van Museum M, kiest voor een maximale verankering van dit instituut in het sociale en culturele stedelijke weefsel. Zo wordt de artistieke activiteit weliswaar maar één van de vele taken, maar het maakt dan wel deel uit van een werking die voor de stad Leuven too big to fail is. Bart De Baere, directeur van M HKA, beoogt daarentegen meer verticalisering, en hoopt zo zijn instituut (institutioneel eerder dan artistiek) te verankeren via een internationaal netwerk en kunstpubliek.

Het tijdperk waarin een directeur van een kunsthuis zich voluit voor het artistieke kon inzetten, lijkt voorbij.

In dezelfde optiek bracht ook Melle Daamen, directeur Stadschouwburg Amsterdam, onlangs een pleidooi voor verticale verankering: er zou in Nederland te veel kunst-, theater- en balletproductie zijn. Een reorganisatie zou zich opdringen. Alleen wat goed en bekend is, moeten we behouden. Met de vrijgekomen middelen importeren we het betere werk uit het buitenland. Dit pleidooi voor de afbouw van diversiteit riskeert evenwel de vernieuwing van morgen domweg droog te leggen, omdat we onmogelijk kunnen weten waar de kiemen daarvan vandaag precies zitten. Tevens redeneert Daamen eenzijdig vanuit een outputlogica. Kunst is immers niet alleen een zaak van consumptie van het betere werk, maar ook van samen cultuur bedrijven, eigen kunstbewegingen en tradities uitbouwen en dus een zo breed mogelijk publiek de kans geven zelf ook kunst te maken. Dit soort participatie en cultuuremancipatie staat haaks op de verzuchtingen van mediagenieke megacultuurfabrieken.

Een andere piste dan maar. Om zijn artistieke werkplek veilig te stellen, opteerde Franky Devos, algemeen directeur van Buda Kortrijk, voor de uitbouw van de Budafabriek, een werkplaats voor vormgeving en creatieve economie, die weliswaar met veel enthousiasme een doorzichtig gordijn in termen van ‘transitie’ meekreeg. Het risico blijft natuurlijk acuut dat er in verhouding steeds minder energie naar de artistieke kernwerking kan gaan, of dat overheden er minder subsidies voor vrijmaken, omdat ‘Buda toch al heel wat ondersteuning krijgt voor zijn fabriek?’

Stefaan De Ruyck, ten slotte, zakelijk leider van Vooruit en centrale gast op het komende debat, beheert dit historische gebouw als een succesvolle activiteitenmachine die vandaag voor circa 50% op eigen inkomsten draait. Toch eist privaat-publieke samenwerking een tol. De artistieke ploeg moet opboksen tegen het feit dat veel meer dan 50% van de personeelsinzet naar het voorzien van dat zelfbestuur gaat. Tevens ontwikkelde Vooruit in de schoot van de gemeenschap een schitterend logistiek softwaresysteem, YESPLAN genaamd, dat intussen in een privaat bedrijf werd ondergebracht, weliswaar met Vooruit als aandeelhouder. Naar eigen zeggen een melkkoetje voor het goede doel. Weliswaar heeft die NV Two Rivers vooral andere publieke kunstinstellingen als cliënteel en haalt ook zij haar winst onrechtstreeks uit de pot van de cultuursubsidies.

Ook voor zovele andere cultuurmanagers ligt de vraag open: ‘wat kan je anders doen?’ Met het recente overlijden van Jan Hoet, lijkt het tijdperk waarin een directeur van een kunsthuis zich voluit voor het artistieke kon inzetten voorbij. De toekomst van de kunstinstituut in het Vlaanderen van morgen ligt nu in de handen van het creatief ondernemerschap. Als het over de leiding van onze kunstinstellingen gaat, denken wij vandaag meer en meer in de eerste plaats aan de zakelijke leiders. Waar is de tijd dat die samen met het andere ondersteunende personeel sowieso ten dienste stonden van de artistieke leiding? Zegt deze stoelendans op zich al niet genoeg?

Dinsdag 11 maart 2014, om 20u30 in CAMPO_nieuwpoort, debatteren Stefaan De Ruyck, Caroline Pauwels, Jan Blommaert en Dirk Tuypens over de druk van vermarkting en alternatieve financiering, op de derde avond van ‘4x4 - Kiezen is een kunst’, een maandelijkse debatreeks van CAMPO en rekto:verso in aanloop naar de stiefmoeder aller verkiezingen. Gratis mits reserveren, dat kan hier.