De uitdaging van een niet-dansbaar concert: Arsenals Dance! Dance! Dance!

Door Fenneke van der Aa, op Wed Jun 03 2015 06:52:32 GMT+0000

Komende zomer viert Arsenal haar 15-jarig jubileum met een tour door België. Gezien hun vorige tour, Dance! Dance! Dance!, zijn de verwachtingen voor deze ‘Birthday Bash' hooggespannen. Want bij die laatste reeks ‘filmconcerten’ zochten de heren de grenzen op tussen live muziek en film. Maar was dit echt zo baanbrekend? En willen we dit niet-dansbare concert straks ook terugzien?

In 1967 fantaseerden Mick Jagger van The Rolling Stones, Pete Townshend van The Who en Ronnie Lane van Small Faces over de toekomst van het concert. Jagger zag een eindeloze tour voor zich, van rondreizende bands die nimmer stoppen met optreden. Townshend zag eerder vaste locaties voor zich, waaraan bands zich voor langere tijd verbonden, zoals kunstinstallaties tijdelijk een bepaald onderkomen hebben. Lane dagdroomde echter van een rondreizend circus, bestaande uit meerdere bands die als zigeunergemeenschap het land doorkruisen en hun concerten afwisselen met optredens van acrobaten, cabaretiers en goochelaars.

66_vanderaa_ © Steven_Hendrix__4__01.jpgMet een schuin oog naar Bob Dylan en de opkomst van muziekfestivals vroegen de drie Britten zich af of een concert meer kon zijn dan de aanbidding van rockgoden. Wat ze zochten, was een nieuw soort concertbeleving, één met een grotere betekenis. Jagger organiseerde daarop in december 1968 het fameuze Rock _’_n Roll Circus, een concert in een circustent met diverse bands en artiesten –zo ging hij eigenlijk met Lanes idee aan de haal. Jaggers doel was om muziek los te koppelen van het overdadige Amerikaanse entertainmentconcept: het moest de toehoorders aanspreken als gemeenschap veeleer dan als consumenten; het festival moest verbroedering opleveren, liefst op grote schaal. Met de BBC sloot hij een deal, om zo zijn vernieuwde concertconcept ook met een massapubliek te delen. Ondanks hooggespannen verwachtingen faalde Jaggers festivalexperiment in alle opzichten: zijn Stones gaven een legendarisch slecht optreden, mede dankzij technische problemen en de wankele toestand van gitarist Steve Jones –het bleek later zijn laatste Stones-optreden. En, misschien pijnlijker, concurrenten The Who speelden daarentegen de sterren van de hemel. Gevolg? Jagger zorgde dat de concertregistratie de Britse openbare zender niet haalde; pas in 1996 werden de beelden alsnog vrijgegeven.

Het hunkermoment

Aan Arsenals Dance! Dance! Dance! lag eenzelfde idee ten grondslag als dat van de drie Britten anno 1967: het rechttoe-rechtaanconcert kan anders. Alleen spelen is niet genoeg meer. Ook het Belgische duo wilde een nieuw soort ervaring creëren. Hun ‘filmconcert’was immers meer dan een film met live soundtracking, of een concert met geprojecteerde beelden ter versterking van de songs. Neen, Dance! Dance! Dance! moest de aanschouwer/toehoorder onderdompelen in een ander, zelfbedacht universum, meer specifiek in Tokio, alwaar een verhaal over het belang van beweging zich afspeelde en Arsenal haast heimelijk voor de begeleidende muziek zorgde.

Je voelt de impuls jezelf over te geven aan de muziek, maar net op het moment dat je je hoofd verrukt achterover wilt gooien, stokt de muziek

Concreet kwam Arsenals concept hierop neer, wanneer de lichten in de concertzaal doven: op een podiumvullend scherm wordt een speciaal voor deze optredens gemaakte speelfilm geprojecteerd, over een Japanse dj, Furu, die besluit nooit meer een plaat te draaien en Natsuko, een meisje dat wil dansen ondanks het in Japan geldende dansverbod (niet verzonnen: sinds 1948 geldt in het merendeel van Japanse clubs een dansverbod om immorele zaken als prostitutie tegen te gaan). Direct achter dat verhaal op het ‘witte doek’stond Arsenal opgesteld. Het producersduo Hendrik Willemyns en John Roan had afgelopen winter voor de gelegenheid gitarist Bruno Fevery meegenomen; samen verzorgden zij tijdens de film de achtergrondmuziek, die op bepaalde momenten de overhand nam. Bijvoorbeeld wanneer een van de hoofdpersonages door Tokio rijdt, of wanneer aquariumvissen op zogenaamde danspillen ‘trippen’. Het verhaal vergleed op die momenten naar de achtergrond en de muziek kwam dan geleidelijk op het voorplan.

Dat was ook het interessantste moment voor de filmconcertbezoeker; het moment waarop het hoofd langzaam begint mee te knikken met de muziek. Langzaam besef je dat je de tonen al kent –je herkent een Melvin uit 2011, of de recentere single Temul (Lie Low), en wanneer de volumeknop verder omhoog wordt gedraaid en de juiste spots worden aangezet, verschijnt de band plots door het ‘witte doek’heen. De oplettende kijker ziet daarbij ook dat de band zelf nog vóór twee achtergrondschermen speelt waarop de albumhoes van Lokemo (2011) is geprojecteerd. Je verzekert jezelf: ‘Dit is Arsenal, dit is een concert.’ Je voelthet verhaal over het meisje en de dj wegglippen, en de impuls jezelf over te geven aan de muziek, aan de verleidelijke, bezwerende ritmes die Arsenal kenmerken. Maar net op het moment dat je voeten willen meestampen, je armen de lucht in willen gaan en je je hoofd verrukt achterover wilt gooien, stokt de muziek: de spots op de band doven, het voorste doek verliest haar transparantie en wordt weer wit; Arsenal is plots uit het zicht verdwenen en het verhaal loopt weer verder. Terwijl de band zich wederom beperkt tot het fabriceren van passende achtergrondtonen, blijf je als toehoorder verbouwereerd achter in je stoel, gedwongen je opnieuw in te leven in de dj en het meisje.

Het was die anticlimax, die van de verrukte herkenning van de muziek waarvoor je kwam, naar het moment waarop je besloot te genieten van die tonen, naar het brute en abrupte afsnijden, die het filmconcertconcept van Arsenal kenmerkte. Het gebeurde immers niet eenmaal, maar aan de lopende band dat tijdens het filmconcert songs bruut werden afgesneden om het verhaal voort te zetten. Wie dan ook alleen voor de muziek naar Dance! Dance! Dance! ging, kwam van een koude kermis thuis.

Van Ziggy S. naar Jay-Z

66_vanderaa_Arsenal 2.jpgHoewel het filmconcert van Arsenal anno 1967 niet in de lijn der verwachting lag, is het concept een logisch gevolg op de lange lijn van concertinnovaties die op de brainstormsessie van de drie Britten volgden. Het concert incorporeerde in de jaren 1970 immers performance en theater –denk Ziggy Stardust, de door David Bowie gecreëerde buitenaardse rockzanger die stierf op het podium –en spectaculaire laser- en lichteffecten, door acts als Alice Cooper en Led Zeppelin. De jaren 1980 brachten stadionconcerten en daarmee megaschermen die de aandacht van de band naar de grote bewegende beelden verlegden. Ondertussen maakte de videoclip komaf met radio, en verdwenen flauwe video-optredens naar de achtergrond: de videoclip werd een korte, verhalende film met de artiest als hoofdpersonage. Het was Madonna die de verhalende videoclips tijdens haar Blonde Ambition-tour als eerste aan één stuk live uitvoerde, inclusief ondersteunend videomateriaal, nieuwe outfits, aangepaste decors en aparte choreografieën.

Die invloed van Madonna voedt vandaag, zo’n 25 jaar later, nog altijd popoptredens. Nu MTV geen videoclips meer vertoont, is het concert immers de beste manier om de verbeelding van de song te aanschouwen. Denk aan de overdadige attributen en handig bedrukte skimpy outfits waarmee Miley Cyrus haar gedachten overbrengt, of aan het circus dat de On The Run-tour heette. Ver weg van wat de drie Britten in 1967 bedachten, lijkt die laatste gezamenlijke concertreeks van Beyoncéen Jay-Z vooral opgezet ter verdere verafgoding van het echtpaar, zodanig dat de begeleidende band niet eens meer ten tonele verschijnt; podiumvullende schermen verhullen alles wat zich buiten de zangeres en de rapper op het podium afspeelt –als er überhaupt nog daadwerkelijk gemusiceerd wordt.

In die evolutie was Dance! Dance! Dance! geen verrassend concept. We zijn gewend aan verhalende uitvoeringen, podiumvullende schermen, en zelfs aan artiesten die zichzelf achter schermen verstoppen. In 2005 was Blur-zanger Damon Albarn bijvoorbeeld al opvallend afwezig tijdens optredens van zijn band Gorillaz. Zo speelde de band bij de Demon Days Tour achter projectieschermen waarop, met behulp van computeranimaties, flashvideo’s en goede oude goocheltrucjes met glasplaten –de pepper_’_s ghost-truc –hun cartoon-alter ego’s in 3D-animaties werden geprojecteerd. En ook live soundtracking is al sinds het stillefilmtijdperk niet nieuw. Toch is het juist als expliciete cross-over, waarbij zowel eigen originele muziek als een livescore wordt gespeeld bij een volwaardige, opzichzelfstaande en zelf ontwikkelde speelfilm, dat het filmconcert van Arsenal een zeldzame verschijning was. Verrassend is immers dat het Vlaamse duo ervoor koos om zelf die koude kermis te organiseren, om niet alleen zichzelf, maar ook hun muziek naar de achtergrond te brengen. En dat jammer genoeg ten behoeve van een verhaal dat misschien qua insteek interessant is, maar qua uitwerking weinig oplevert.

Het is het verhaal rond Furu, zijn verlies en de tragische beelden van zijn nachtelijke hallucinaties die schoonheid aan Dance! Dance! Dance! geven

Het interessantste personage uit de film is dj Furu, die na het overlijden van zijn geliefde verhuist van het noorden naar Tokio. In de grote stad behaalt hij als dj, ondanks het dansverbod, grote successen. Maar succes is niet zaligmakend; elke nacht verschijnen voor het venster van zijn flat de Shishi-Odori, Japanse hertendansers uit zijn geboortestreek, als spoken van zijn verleden. Ze dansen en zingen met hun opvallende hertengeweien, en dan verschijnt zijn overleden vriendin, als een in water dansende, maar langzaam verdrinkende engel. Elke ochtend, wanneer de zon over Tokio opkomt, sterft ze opnieuw in de tsunami die haar eerder aan Furu ontnam. Hoewel de beelden van de dansende, maar verdrinkende ex van Furu tijdens het filmconcert een prachtige fata morgana vormen, wordt die verhaallijn laat en onvoldoende uitgewerkt. Het is immers Natsuko, het meisje dat wil dansen ondanks het verbod, dat de toeschouwer lange tijd op sleeptouw neemt. Haar drang naar bevrediging, naar beweging klinkt hoopgevend, maar in wezen komt ze over als een zelfzuchtig, verveeld kind dat door te dansen een beetje wil schoppen tegen het systeem. Ze vormt slechts een illustratie van het dansverbod, maar levert de kijker weinig op. Het is het verhaal rond Furu, zijn verlies en de tragische beelden van zijn nachtelijke hallucinaties die schoonheid aan Dance! Dance! Dance! geven. Maar net als de band blijft dat verhaal te veel op de achtergrond.

Arsenal-lid Hendrik Willemyns is verantwoordelijk voor het verhaal van de speelfilm van Dance! Dance! Dance!, dat hij baseerde op een verhaal van Johnny Whitney van de Amerikaanse posthardcodeband The Blood Brothers. In de verbeelding van juist dat verhaal kon hij Arsenals grote voorliefde voor Japan kwijt en hun fascinatie voor het Japanse dansverbod. In de film vormt dat verbod een metafoor voor stilstand in het leven. Dat gevoel, en de constante herinnering aan wat had kunnen zijn, boeit Willemyns. Zelf heeft hij toegegeven teleurgesteld te zijn over het leven als muzikant; de muziekindustrie ligt op apegapen, en is niet wat hij er zich in zijn jeugddromen van had voorgesteld. Hoewel dj Furu in de film hoopte dat Tokio hem met al haar snelheid en vaart over zijn verlies zou helpen, blijft hij, ondanks zijn grote succes, verzonken in de dood van zijn ex. Hij blijft stilstaan, hangen in het verleden. Misschien komt de drive van Willemyns om Dance! Dance! Dance! te maken –om de productie in Japan voor elkaar te krijgen moest hij de regie uit handen geven aan Ken Ochiai –vanuit zijn identificatie met dat verlies van wat had kunnen zijn, en vanuit een ‘Is dit het nu?’-gevoel als je het eenmaal ‘gemaakt’hebt.

66_vanderaa_© Steven_Hendrix.jpg

De vruchtbaarheid van de muilezel

Hoewel het verhaal tegenviel en het concept voorspelbaar was, is het Arsenal, bijna vijftig jaar na het topoverleg tussen Jagger, Townshend en Lane, wel gelukt tot een nieuw soort concertbeleving te komen met Dance! Dance! Dance!. Eén waar inderdaad niet de aanbidding van muzikale goden centraal staat, maar het gezamenlijk beleven van de hunkering naar muziek, van de spanning van die live synchronisatie tussen beeld en geluid. Patrick Duynslaegher, artistiek directeur van Film Festival Gent (waar de première was), noemt het filmconcert zelfs enthousiast ‘een nieuwe hybride’. Klopt: het filmconcert van Arsenal is inderdaad een nieuw wezen, afstammend van twee uitermate vruchtbare media, maar op zichzelf, net als de muilezel, weinig vruchtbaar. Voor de filmliefhebber is er misschien hoop, met minder abrupte afsnijdingen, of een kleinere bijdrage voor een personage als Natsuko. Voor de muziekliefhebber is dit concertexperiment van Arsenal echter minder geslaagd. En dat ligt precies aan het wegcijferen van de band: achter schermen, achter een verhaal, verbannen naar het tweede plan. De band sneed voor Dance! Dance! Dance! in eigen nummers en speelde een ondergeschikte rol in zijn eigen concert, wat voor een band als Arsenal dodelijk is. Het aanschouwen van de musici tijdens een optreden is juist en zeker voor Arsenal van essentieel belang. We moeten immers weten dat de band hier live te werk gaat en dat het niet gaat om een afgespeelde geluidsopname. We moeten contact hebben met de muzikanten, hen kunnen zien vóór een scherm.

De volle Arsenal-confrontatie bleef uit. Het gevolg was een onvoldaan gevoel

Deze nieuwe hybride van Arsenal was dan ook een interessant en goed uitgevoerd experiment, maar niet wenselijk als nieuw volwaardig medium. De meerwaarde van het zelfstandige concert is immers, zelfs als het een live videoclip is, dat het ons in dit mp3-tijdperk een kans biedt afstand te nemen van de onmenselijke perfectie van technologie. En daarmee afstand te nemen van het tijdloze verleden –wat elke opname in feite is. Het genot van een concert ligt juist in het fragiele spel van de muzikanten, de breekbaarheid van een stem, de ruimte voor expressie en experimenten, de interactie tussen muzikanten en het publiek, en het zichtbare genot van het spelen zelf. Bij een band als Arsenal wordt grotendeels gerekend op de berekenbare en vlijmscherpe precisie van computers. Daardoor teert de band minder op de realiteit van de gehanteerde instrumenten. Desondanks hebben Arsenal-optredens nog altijd een meerwaarde ten opzichte van technologisch verheven geluidsopnamen. Het gaat immers om sfeerschepping, om het gevoel samen de muziek te ervaren, samen te dansen op dezelfde ritmes, samen in vervoering te raken, op te gaan in de spontaniteit van het moment. Daar past het best een scherm bij, maar slechts ter ondersteuning. Bij Dance! Dance! Dance! degraderen de muzikanten zich echter tot robots, door zichzelf nog verder op afstand te plaatsen, die sfeerschepping af te schermen en met de speelfilm elke mogelijkheid tot spontane experimenten weg te nemen.

Tegelijkertijd teasede Arsenal met Dance! Dance! Dance! met die ouderwetse rechttoe-rechtaan concertbeleving op de momenten dat hun muziek de overhand leek te nemen. Ze lieten het publiek dichtbij komen, lieten het hunkeren naar die muzikale explosie, maar de volle Arsenal-confrontatie bleef uit. Het gevolg was een onvoldaan gevoel, waarbij je als concertbezoeker wel opbouwende spanning voelt, maar niet aan je trekken komt. Dat maakte het filmconcert weliswaar intrigerend, maar vooral degraderend voor de band en tegelijk uitermate ergerlijk voor de muziekliefhebber. Een oude Jagger-fail eigenlijk. Gelukkig krijgen we komende zomer eindelijk de kans al die opgebouwde spanning en frustratie eruit te dansen. Hopelijk.

Voor Arsenals 15th Birthday Bash: kijk op arsenal-music.comvoor actuele data.

Fenneke van der Aa is freelancejournalist, tekstschrijver en redacteur van rekto:verso.