De tong

Door op Tue Jun 17 2014 08:54:33 GMT+0000

Het gebeurde toen de oude toneelspeler zijn vijfenzeventigste verjaardag zou vieren. Hoe oud hij in werkelijkheid was wist niemand, maar zijn collega’s hadden erop aangedrongen nu iets voor hem te doen voor het te laat was. Hij kon er 70 maar ook 95 zijn. Zijn gestel was broos en het scheen iedereen toe dat dit altijd al het geval was geweest, maar zeker wisten ze het niet. _(uitgesproken op de presentatie van rekto:verso nr 62 in Passa Porta, 3 juni 2014) _

Inferno

De waarheid van zijn verleden had zich in de hoofden van vrienden en collega’s vermengd met leugens vol grootspraak en gecalculeerd geheugenverlies. Feiten zijn voor hem slechts figuranten. Dat vormde geen belet om vol overtuiging een verjaardagsfeest te vieren. Hij mocht van zijn vrienden kiezen, waar, hoe en met wie. Zijn vrienden vonden het niet leuk, maar ze legden zich erbij neer toen bleek dat geen van hen was uitgenodigd. Deemoedig stelden zij zich ten dienste. De toneelspeler had een oude tafel uit de kelder van het theater naar boven laten brengen,  had met een eenvoudig gebaar de positie aangeduid: in het midden, centraal, het brandpunt van de scène. Het was een zwaar eikenhouten ding dat nog dienst had gedaan in de memorabele enscenering van De drie zusters. Hij had de tafel vol echt voedsel en uitmuntende wijnen laten volstouwen want hij had een hekel aan valsheid op de scène.

Zwijgen! Krikkrak mondje toe, de buik van de burger dicteert

En vervolgens gaf hij zijn vrienden de opdracht de filosoof, de politicus en de dichter uit te nodigen. ‘Waarde vriend,’ hadden ze gerepliceerd, ‘wie mogen dat dan wel zijn?’  Maar de oude toneelspeler had de ogen gesloten en gezwegen. De jongste van de vrienden had met zijn ogen gerold en gezegd: ‘Wie anders zou dé politicus zijn, dan…’ en hij had de naam genoemd van de politicus waarvan iedereen meteen begreep dat hij dé politicus moest zijn waarover gesproken werd omdat hij nu eenmaal over ieders tong ging als dé politicus. ‘En nu: dé filosoof, en dé dichter, wie mogen zij dan zijn?’ De oude toneelspeler zweeg als een graf. Zijn stilte drong bij zijn vrienden binnen en een lach rolde uit hun monden. ‘Natuurlijk’, zei de ene, ‘de filosoof is …’ en hij noemde de naam van de filosoof waarover iedereen na een halve minuut nadenken het eens was dat hij dé filosoof moest zijn omdat algemeen aanvaard was dat er geen wijsgeer was die het wezen van hun tijd zo kordaat op de staart had weten trappen als deze filosoof. ‘En de dichter is uiteraard…’ en genoemd werd de naam van dé dichter die de collectieve cadans van de natie had voortgebracht, verzen vervuld van ieders verdriet en poëtische mijmerijen waarvan iedereen volmondig toegaf dat het poëzie betrof. Dus wisten de vrienden wat hen te doen stond. En gezien de roem van de oude toneelspeler was het een fluitje van een cent om dé politicus, dé filosoof en dé dichter te overtuigen naar dit bijzondere verjaardagsfeest te komen.

Zo geschiedde dat de toneelspeler boven op de tafel in het midden van de lege scène stond, een oude mantel over zijn schouder en rond zijn tenen stukken peer, konijn en witloof. De politicus, de filosoof en de dichter betraden schoorvoetend het podium, de techniekers van het stadstheater lieten zoals hen was opgedragen sfeervolle Vivaldi uit de boxen lekken. Dan stilte. Het gezelschap schoof aan en de scène kreeg een tint van mosselblauw licht over zich heen.

De oude toneelspeler stond roerloos op de tafel. Dezelfde tafel waaraan avond aan avond de drie zusters oeverloos hun vertrek naar Moskou bleven aankondigen in melancholische edoch scherpzinnige dialogen.

O wat was het zwijgen wonderschoon en wezenlijk voor al en alles.

Maar deze keer was alles anders: de toneelspeler zweeg. Zijn onverstoorbare stilte maakte indruk. ‘O zo waar en zo schoon! Zo goed en zo eeuwig treffend!’ zei de dichter. ‘Het zwijgen is het ultieme, het absolute. Dat weet iedere ware dichter. Het hoogtepunt waarnaar alle dichtkunst streeft: opgaan in het ene daar waar het kantelt in het gene.’ ‘Prachtig! Prachtig!’ riep de filosoof: ‘o die kunstenaars, zij kunnen op dierlijke, kinderlijke wijze zo treffend verwoorden wat wij wijsgeren klassiek het summum van het denken noemen: waarover men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen! De grootste filosofische wijsheid is het afbakenen van de grenzen van de rede. Dat wat buiten het kenbare valt, de kern of het hart aller vragen, moeten wij slechts met stilte tooien.’ Waarna de filosoof er slechts spreekwoordelijk het zwijgen toe deed want hij ging zo nog een tijdje door totdat de politicus het woord nam: ‘Bravo, bravo! Eminente dragers van cultuur en beschaving,’ sprak de politicus, ‘ik kan dat slechts beamen: ook wij politici moeten geen kans te zwijgen voorbij laten gaan. De ware politiek is die van het stille bestuur conform de wil van volk en markt. Over het hart van ons vak: het kneden van de ideale staatsvorm, de maakbare samenleving, daarover kunnen wij niet spreken, meer nog: daarover mogen wij niet spreken. Zwijgen! Krikkrak mondje toe, de buik van de burger dicteert en wij moeten zorgen dat des mensen wil werkelijkheid wordt en de staat zelf moet zich terugtrekken en zwijgen zwijgen zwijgen.’ Zo ontspon zich in begeesterde dialogen breed uitgesponnen klassieke loftuitingen op de stilte en het zwijgen waarover de dichter, de politicus en de filosoof het roerend eens waren.

De hele avond lang werd de heersende stilzwijgende moraal naar de mond gepraat, lof voor het allerhoogste ofte bek dicht en het beate zwijgen beamen.

De oude toneelspeler stond boven op de tafel en een traan liep langzaam over zijn wang. Tussen zijn benen door werden luidruchtig citaten uitgewisseld van Mallarmé, Immanuel Kant en Adam Smith, vergezeld van schotels rolmops, rijst en curry. O wat waren zij het eens. En de gasten tastten toe: eerst de dadels en patrijzen. O wat was het zwijgen wonderschoon en wezenlijk voor al en alles.

De buikjes rond gegeten ging het gezelschap taterend naar huis.

De oude toneelspeler bleef roerloos op de tafel staan.

Purgatorio

De oude toneelspeler deed niets dan in stilte op de tafel staan.

De dag nadien ging in de schouwburg het doek op voor een hedendaags theatervoorstellinkje. Iets met veel prentjes en weinig tekst, de zaal zat bijgevolg afgeladen vol. Wie beschrijft de verbazing van het publiek toen daar niet de Italiaanse danseressen verschenen in hun te duur decor maar boven op een oude tafel de oude toneelspeler stond. Een mantel over zijn schouder, rond zijn tenen restjes paté en rode bessen. De oude toneelspeler had van geen wijken willen weten. De compagnie van het hedendaagse toneelvoorstellinkje was genoodzaakt haar opvoering af te gelasten en was dan maar de brasserie ingedoken. Het publiek herkende de oude man en vond het wel aangenaam dat hij niets zei. Het kon gewoon stilletjes zitten kijken en dat deed het graag. Maar de stilte van de toneelspeler werd al gauw als lawaai gebrandmerkt. Wat zij hier zagen beantwoordde in niets aan het soort spektakel dat zij kenden. ‘Dit moet toch niet het sublieme zwijgen verbeelden zoals wij dat kennen van ware dichters, dit met die van de tafel lekkende ansjovis!’ ‘Laat ons hopen dat dit dodelijk saaie toneelstuk niet op metaforische wijze het heilige niets nog eens dunnetjes overdoet.’ ‘De grenzen van de rede zijn toch ook al op meer spectaculaire wijze verkend dan in dit ver-ve-lend schouwtoneel!’

En lawaai wordt met lawaai beantwoord. Er ontstond rumoer in de zaal. Er werd met schoenen gegooid, gezongen en geapplaudisseerd. De oude toneelspeler verroerde niet. Na een kleine 70 minuten ging het publiek er vanuit dat de vertoning afgelopen was en verliet de zaal. Maar over weinig werd meer gesproken dan over deze halsstarrige vertoning. De dag nadien kende de ticketverkoop een ongeziene piek. Ook de Italiaanse danseressen en hun regisseur besloten eens te komen kijken en zij waren met verstomming geslagen. Ook deze avond kende de vertoning een uitzinnig verloop. Doch: dit was enkel de toeschouwers te danken, de oude toneelspeler deed immers niets dan in stilte op de tafel staan. Er werd gelachen, gejubeld, gescholden, gejuicht en verontwaardigd geroepen, met het gemak van een bad dat leegloopt lukte dat alles deze toneelspeler.

De dichters gaven spontaan hun Staatsprijzen terug. Scholen herschreven hun leerprogramma’s, bedrijfsresultaten gingen door de papierversnipperaar

Het duurde niet lang vooraleer er door het hele land golven van commotie rolden. Cameraploegen kwamen langs, bloggers en columnisten konden hun passie niet op voor deze stomme. Al na de vierde vertoning begonnen muzikanten ter ere van hem te componeren, dichters schreven bevlogen sonnetten, schilders maakten portretten, de ene al conceptueler dan de andere, politici prezen hem en wezen op ’s mans pertinente vertoning. Maar ieder die zijn mond opendeed over wat hier gebeurde kreeg een stortvloed van tegenspraak over zich heen. Het publieke debat oversteeg de geplogenheden van het vertrouwde dispuut: hier werden fundamentele keuzes in de strijd gegooid. Een begaafd, beloftevol politicus sprong zich te pletter van het dak van het parlement: de goede man was door dit verbrijzelende zwijgen van de toneelspeler tot het pijnlijk parallelle inzicht gedwongen dat ook onze Staat zwijgt te midden van het getetter van de markt. Hier was men bereid — met goede luim en zin voor kolder maar volstrekt vrij van iedere ironie — de fundamenten van leven, spreken en verbeelden te herzien. Na negen dagen kon de regering niet anders dan zichzelf afschaffen. Het koningshuis begon een speelgoedwinkel. De dichters gaven spontaan hun Staatsprijzen terug. Scholen herschreven hun leerprogramma’s, bedrijfsresultaten gingen door de papierversnipperaar en kregen een nieuw leven als origamidierentuin, en niet in het minst de filosofen scheidden sindsdien een onstopbare stroom errata af.

En de oude toneelspeler, hij zweeg.

Paradiso

Negen maanden, negen dagen en negen uren na de eerste vertoning stond de toneelspeler weer tussen halfnegen en tien in zijn intussen mythische theater op de tafel te zwijgen. Toen geschiedde het dat twee knapen het podium opliepen. Ze fluisterden een en ander in het oor van de toneelspeler en het voltallige publiek kon zien hoe hij met een eenvoudige hoofdbeweging instemmend knikte. Vervolgens haalden de kerels een emmer en een zak boven, zetten die op de tafel en begonnen tussen het rottende fruit en de maden die uit de vleesresten kropen een mengsel van gips te maken. Ze gingen op de tafel staan, naast de oude toneelspeler, stopten een trechter in zijn mond en goten zijn mond langzaam vol met gips. Een kwartier later haalden ze de harde klomp uit zijn mond en haasten zich ermee het theater uit. Diezelfde nacht stookten ze een oude loodoven gloeiend heet. Ze maakten met de gipsen tong en mondholte van de toneelspeler een gietvorm. Ze smolten het lood en goten het in de matrijs. De volgende dag, de voorstelling was net weer begonnen, klauterden ze opnieuw het podium op. In hun hand hielden ze een hamer, het kopstuk gemaakt van de loden tong van de toneelspeler.

Het zwijgen van de toneelspeler heeft grondverschuivingen veroorzaakt die geen mens voor mogelijk had gehouden.

‘Dames en heren. De tijd is aangebroken. Het zwijgen van de toneelspeler heeft grondverschuivingen veroorzaakt die geen mens voor mogelijk had gehouden. Hiermee verklaren wij voor geëindigd het tijdperk van het monsterlijk verbond, het stilzwijgende triumviraat, de vuige drie-eenheid: de stilte van de Staat, de stilte van de taal, de stilte van de verbeelding waar de markt raast de rede raast het ongezegde raast. Gedaan met de laffe terugtrekking dan de Staat en het dappere gepraat. Gedaan! Gedaan! En met de loden tong als hamer sloeg hij op de tafel. Tong tongtong. Bij deze kondig ik af: de nieuwe wet. Wij zullen spreken van waar geen mens ooit met zijn alfabet geweest is!  Tong tongtong. Onverschrokken durven wij de tongen vuil te maken! Tong tongtong. De grenzen van de taal worden door ons niet meer ongemoeid gelaten! (Het is niet omdat iets buiten ons spraak- en denkvermogen valt dat het niet bestaat, dat het niet bestaan heeft of nooit zal bestaan. Laat staan dat we er beaat over zouden moeten zwijgen.) Wij zullen spreken van het ondenkbare! Tong tongtong. Op het ritme van de deze hamertong. Hier begint onze reis naar het welluidende land, hier begint de lachbergregering waar de universele vreugde rechtvaardig verdeeld is

tong tongtong waar het uiltje knapt van

zink en zonk

tong tongtong en recht viert als florerend spreektralie

en zelfs de wandluizen van deze wereld mogen zijn en alle geweld lekker in een grote vuilbek blijft fikfakken

tong tongtong

o lachbergregering

o knappend uiltje

o van zink

en zonk

tong

tongtong

o!

Pieter De Buysser is schrijver en theatermaker. Hij schreef deze tekst in opdracht van internationaal literatuurhuis Passa Porta en tijdschrift rekto:verso, voor de avond ‘Stil verzet’, Brussel, 3 juni 2014. © Pieter De Buysser, 2014.

Lees hier ook de bijdragen van Rebekka de Wit en Honoré d'O van die avond.