De strik van Foucault: cameo's in rockbands

Door Melle Kromhout, op Mon Oct 31 2011 12:56:53 GMT+0000

Het gebeurt steeds vaker: muziekbands die een bekende stem met autoriteit laten meezingen op hun nieuwe album. Het verschil van zo’n backing vocal is nochtans zelden met het blote oor te horen. Van een volwaardige samenwerking of duet is meestal geen sprake. Waarom gebeurt het dan?

Dat het enkel om marketing zou gaan, om meer plaatjes verkopen, is te makkelijk. Al is het maar omdat commerciële en artistieke motieven in de popmuziek altijd onontwarbaar met elkaar verstrengeld zijn. Recente albums van Arcade Fire en dEUS leren dat zo’n autoritaire stem vooral de ‘startext’, het bredere verhaal van de band, meer status verleent.

ARCADE FIRE: NOSTALGIEMACHINE

Op 27 juni van dit jaar bracht Arcade Fire een onvermijdelijke ‘deluxe’-editie uit van hun veelgeroemde derde album, The Suburbs uit 2010. Zoals het een goede deluxe-behandeling betaamt, werden er – naast een wat vage film van Spike Jonze en het verplichte luxe artwork – twee extra songs toegevoegd. Vooral het nummer ‘Speaking in Tongues’ wekte nieuwsgierigheid: een song met dezelfde titel als een Talking Heads-album uit 1983 en met niemand minder dan David Byrne op gastvocalen. Arcade Fire coverde bovendien al eerder het nummer ‘This Must Be the Place (Naive Melody)’ van datzelfde Talking Heads-album, met ook daarop een bijdrage van David Byrne zelf.

49_Kromhout380.jpgMaar ‘Speaking in Tongues’ bleek teleurstellend. Naast het feit dat het een niet erg sterk, eentonig, weinig dynamisch nummer is, blijft de bijdrage van Byrne beperkt tot een wat flets achtergrondkoortje aan het eind. Het timbre van Byrne is kenmerkend genoeg om meteen herkenbaar te zijn, maar los daarvan had elke willekeurige gastzanger – om niet te spreken van Win Butler (Arcade Fire) – deze bijdrage in tien minuten kunnen inzingen. Waarom dan toch David Byrne? Omdat hij past in het grotere plaatje dat Arcade Fire heet.

Een van de redenen waarom Arcade Fire zo succesvol is, is het raffinement van hun ‘startext.’ Cultuurwetenschapper Richard Dyer introduceerde deze sleutelterm in zijn analyses van filmsterren. Hierin ‘leest’ hij het totale spectrum aan publieke verschijningen (het werk zelf, optreden in de pers, aankleding, foto’s, etc.) rond één of enkele centrale thema’s. Een geslaagd artiest creëert een voor de buitenwereld coherent beeld. Zolang gedragingen, beslissingen, uitingen en nieuw werk met dat beeld corresponderen, worden contradicties, complexiteiten en veranderingen als logisch geaccepteerd.

Een van de redenen waarom Arcade Fire zo succesvol is, is het raffinement van hun ‘startext'

Al eerder schreef ik in onlinetijdschrift Hard//hoofd over het feit dat Arcade Fire, naarmate hun oeuvre groeit, steeds duidelijker een nostalgisch antivooruitgangsdenken aan de dag legt. Van hun bandnaam (zowel een ‘brandende zolder,’ als ‘Arcadisch vuur’: idylle en vergankelijkheid) tot hun kleding (een assemblage van jaren 1920-swing tot jaren 1970-punk) brengt de band een eenduidige boodschap: de moderne wereld deugt niet. Hun albums zijn vormgegeven volgens perfecte retroregels: fris, maar met een flinke scheut nostalgie. De nostalgische impuls manifesteert zich verder in de dromerige hang naar de kindertijd op debuut Funeral en The Suburbs (‘Now our lives are changing fast. Hope that something pure can last’). En muzikaal speelt de band een subtiel spel met verwijzingen: van Bruce Springsteen naar Blondie, en van Elvis naar Pavement, met vleugjes Depeche Mode en toefjes sixtiesfolk. Voor de schaarse elektronica halen ze de mosterd uit de jaren 1970 en 1980: de analoge synthesizer is inmiddels een ‘nostalgiegenerator’ geworden.

De keuze voor Byrne past perfect in dat beeld. De zanger opereert als ‘authenticator’: door zijn naam aan het nummer te verbinden, spreekt hij zijn goedkeuring uit en bekrachtigt hij het werk van Arcade Fire. De band plaatst zich via Byrne in een muzikale traditie die teruggrijpt naar de bloei-jaren van The Talking Heads, eind jaren 1970 en begin jaren 1980. Een tijd dat (pop)muziek nog (verondersteld) authentiek en onbezoedeld was, en artistieke vrijheid de norm. Belangrijk voor het succes van Arcade Fire waren de energieke, haast extatische optredens die de band gaf. Byrne opereert als autoriteit op dit gebied: hij kan het weten, hij is nog steeds een succesvol muzikant, met een omvangrijk oeuvre en een stevige reputatie, zowel live als in de studio. Iemand die zelf op geslaagde wijze artistieke autonomie aan commercieel succes wist te koppelen.

Arcade Fire kiest welbewust artiesten die worden geassocieerd met de jaren 1970 en 1980 en zich langdurig hebben bewezen als authentieke, eigenzinnige, oprechte, maar zeer succesvolle muzikanten. Eerdere samenwerkingen met Bruce Springsteen, David Bowie en U2 bevestigen dat. De autoriteit van de gastartiest legitimeert de jongere band. Zie bijvoorbeeld ook de tweede stem die David Bowie verleende aan ‘Province’ van TV on the Radio (2006) of de bijdrage van Tom Waits aan ‘Going Fetal’ van Eels (2005): het verhaal waar de bijdragende artiest voor staat is doorslaggevend. En een goede inschatting van het eigen profiel en dat van de andere partij zijn cruciaal.

dEUS: TUSSEN HEDEN EN VERLEDEN

Naast het bevestigen en authenticeren van de status van een succesvolle band op de top van zijn kunnen is de gastbijdrage ook een middel om een onzekere positie te verstevigen en een band een nieuw aanzien te geven. dEUS blijkt op zijn laatste platen een groot fan van de muzikale cameo. Sinds de herleving in 2005 heeft de band moeite om het imago uit de jaren 1990 hetzij te behouden, hetzij van zich af te schudden. In die eerste periode was sprake van een anarchistische, artistiekerige club outsiders met voortdurende bezettingswisselingen. Ondertussen is de huidige bezetting een kleine zes à zeven jaar intact en draait de band in toenemende mate om Tom Barman. Maar de ‘arty’ experimenteerdrift en autonome zelfverzekerdheid (de bandnaam is veelzeggend) uit de beginjaren staan nog altijd centraal in het beeld van de band, en paradoxaal genoeg is veranderlijkheid de kenmerkende constante.

49_Kromhout2_380.jpgOmdat een groot deel van de reputatie van dEUS gebaseerd is op de incarnaties van voor de millenniumwisseling, moet de continuïteit bevestigd worden, want puur en alleen de aanwezigheid van Barman volstaat niet. Op het comebackalbum Pocket Revolution (2005) werd gekozen voor de meest voor de hand liggende optie: oudgediende en dEUS-lid van het eerste uur Stef Kamil Carlens werd opgetrommeld om op twee tracks achtergrondvocalen te zingen. De terugkeer van de in 1996 uit de band gestapte bassist legde na vijf jaar afwezigheid de link met de succesvolle bezetting uit de beginjaren. Een soortgelijk gebaar maakten ook Foo Fighters door op hun laatste album – niet helemaal toevallig twintig jaar na het verschijnen van Nevermind – Nirvana-bassist Krist Novoselic een nummer te laten meespelen.

dEUS blijkt op zijn laatste platen een groot fan van de muzikale cameo

Op het volgende album, Vantage Point (2008), zocht dEUS het iets verder van huis. Door gebrek aan spraakmakende bezettingswisselingen en tumultueuze opnameperiodes was er behoefte aan een andere impuls waar de vernieuwingsdrang en experimenteerzucht van de band mee kon worden geassocieerd. Met bijdrages van Guy Garvey (Elbow) en Karin Dreijer Andersson (The Knife) – twee acts die succesvol werden in de periode dat dEUS inactief was – presenteerde dEUS zich als oudgedienden die de aansluiting met recentere ontwikkelingen niet gemist hebben en zowel in avant-gardistische elektronica-act (The Knife) als melancholische britpop (Elbow) gelijkgestemden vinden.

Op het recent verschenen Keep You Close vormen de bijdrages van Greg Dulli van The Afghan Whigs de personificatie van de corrigerende beweging die Keep You Close ten opzichte van Vantage Point is: terug naar de basis. Waar Garvey en Dreijer Andersson aansluiting moesten zoeken met een nieuw publiek, is Dulli bekend bij de oude dEUS-fans. De keuze voor een gewaardeerd generatiegenoot bevestigt de status van dEUS als oudgediende. Het draagt bij aan een het beeld van een band die, wars van trends, al twintig jaar muziek maakt en een status heeft bereikt op basis waarvan ook een Amerikaanse rockster zich leent voor enkele gastvocalen. Daarmee is de subtekst ook: The Afghan Whigs bestaan niet meer, dEUS wel.

‘Speaking in Tongues’ van Arcade Fire had uiteraard zonder David Byrne kunnen bestaan, ‘The Vanishing of Maria Schneider’ van dEUS ook zonder Guy Garvey. Zij droegen compositorisch niets bij en de nummers dragen op geen enkele manier hun stempel. Het is geen volwaardige samenwerking of muzikale kruisbestuiving, maar ook geen kwestie van het verkopen van meer plaatjes. Zoals Foucault schrijft in “Wat is een auteur” (1969), is een auteur vooral een functie, een naam die indiceert dat een verzameling teksten een bepaalde eenheid vormt, ondanks de verschillen en tegenstrijdigheden die soms net zo in het oog springen als de overeenkomsten. De auteursfunctie trekt een strik om de mogelijke betekenissen en waarden die aan het werk kunnen worden gehangen. De beschreven muzikale gastbijdrages dienen geen muzikale doelen, maar helpen de strik strakker te trekken: de ene auteur verstevigt de andere, de ene ‘startext’ bekrachtigt de andere. Het is als de aanbeveling op de achterkant van een roman door een schrijver met wie men graag wordt geassocieerd of de aanbevelingsbrief van een invloedrijke relatie bij een sollicitatiebrief. Inspirerende cameo’s kunnen in het beste geval het intrigerende (na)gesprek tussen songs en over verwante artiesten op gang houden.

Melle Kromhout is musicoloog en muziekdramaturg. Hij promoveert aan de Universiteit van Amsterdam.