De schuld van de overlever: Kendrick Lamars Grammy 2016 Performance

Door Wannes Gyselinck, op Mon May 16 2016 08:31:46 GMT+0000

‘I’m the biggest hypocrite of 2015.’ De eerste verbale granaat die Kendrick Lamar het publiek ingooit tijdens zijn memorabele Grammy-performance in februari 2016 laat hij in zijn eigen gezicht ontploffen. Slaat de zelfbeschuldiging op zijn deelname – in gevangenisplunje, handen en voeten geketend – aan het jaarlijkse glittergala van de muziekindustrie? Of snijdt de hypocrisie dieper?

‘Survivor guilt’

To Pimp A Butterfly (2015), Lamars voorlopige magnum opus, is genomineerd in elf categorieën, waarvan hij er vijf wint. De topcategorie, die voor ‘Album of the Year’, wint hij niet. Die eer gaat naar Taylor Swifts kassucces 1989. Een onschuldige, onschadelijke, ondraaglijk lichte popplaat. De cash flow stroomt altijd naar het laagste punt.Want laat er geen twijfel over bestaan: To Pimp a Butterfly had de prijs moeten wegkapen. Muzikaal is het een ongehoorde legering van hiphop en jazz. Inhoudelijk een meerstemmige, dialectische poging om uit te drukken wat het is om zwart te zijn in het huidige Amerika, waar een zwarte jongere 32% kans heeft om later in de gevangenis te belanden (tegenover 6% als je blank bent), waar meer zwarte mannen in de gevangenis zitten dan er voortgezette studies volgen, waar het als jonge zwarte man negen keer waarschijnlijker is om door politie te worden neergeschoten dan wanneer je blank bent.

To Pimp a Butterfly brengt de psychische tol onder woorden van het geïnstitutionaliseerde, sociaal geïnternaliseerde en fysieke geweld waar Afro-Amerikanen dag in dag uit mee te maken krijgen. Maar even hard rapt Lamar over de G-Force-impact van zijn abrupte ‘opwaartse sociale mobiliteit’, van boy from the hood uit het straatarme Compton tot een van de belangrijkste muzikanten van zijn generatie. Over de verlokkingen van blingbling, prostituees, drugs, dure auto’s en narcisme. Over de onmogelijkheid om het systeem te bekritiseren zonder met datzelfde systeem te collaboreren. ‘Survivor guilt’ noemt Lamar het: het schuldgevoel van ‘overlevenden’ van de concentratiekampen tegenover zij die het niet haalden, vanuit het knagende vermoeden dat ze hun overleven te danken hebben aan collaboratie met het systeem dat die anderen juist vernietigde. In het geval van Lamar is dat systeem de zero-sum game die kapitalisme heet.

‘You hate me don’t you?’

Lamar rapt met een woeste trots, al smeult ook daar de zelfhaat. Of juister: het geïnterioriseerde racisme

Lamar opent zijn Grammy-performance met de eerste verses uit ‘The Blacker the Berry (the Sweeter the Juice)’, genoemd naar de gelijknamige roman uit 1929 van Wallace Thurman, een prominente figuur uit een van de eerste culturele uitingen van black pride, de ‘Harlem renaissance’. Een kleine eeuw en een zwarte president later is er niettemin weinig reden tot hoop. ‘The Blacker the Berry’ schreef Lamar net na de moord op Trayvon Martin, die op 26 februari 2012 door George Zimmerman werd neergekogeld omdat die zich door de zeventienjarige met een hoody bedreigd voelde. De razernij van Lamar is tastbaar, de black pride ontvlambaar. Hij borstelt een ruw zelfportret: ‘My hair is nappy’ – kroezelig – , ‘you know that it’s big’ – op de plaat noemt Lamar zijn stereotiepe troefkaart onbeschroomd bij naam – ‘my nose is round and wide’. Lamar rapt het met een woeste trots, al smeult ook daar de zelfhaat. Of juister: het geïnterioriseerde racisme. ‘You hate me don’t you? You hate my people, your plan is to terminate my culture.’ De ‘black genocide’-samenzweringstheorie is sinds de jaren 1970 gangbaar binnen de zwarte gemeenschap. Bekijk de statistieken, lees Ta-Nehisi Coates’ essay ‘A Case for Reparations’. Of luister naar een recente onthulling van de voormalige adviseur van Nixon over de ‘war on drugs’: ‘We knew we couldn’t make it illegal to be (…) black, but by getting the public to associate (…) blacks with heroin, and then criminalizing them heavily, we could (…) arrest their leaders, raid their homes, break up their meetings, and vilify them night after night on the evening news.’

‘Big gold chain’

Lamar vervolgt: ‘You know you’re evil, I want you to recognize that I’m a proud monkey. / You vandalize my perception but can’t take style from me.’ Het zelfbeeld van zwarten is door eeuwen van ontmenselijkende karikaturalisering beschadigd, maar van hun ‘style’ – geloofwaardigheid, realness, muziek, authenticiteit – kunnen blanke hiphoppers alleen maar dromen. Ook hier, tijdens de Grammy’s, is het dat wat Kendrick doet, en hij weet het: street cred verlenen aan een establishment-feestje. ‘As we proceed / To give you what you need.’

Werden ze op basis van hun ‘zwartheid’ vroeger in de kettingen geslagen van de slavernij, nu pronken ze met kettingen van goud

En wat we nodig hebben tijdens de Grammy’s is geen preek maar een party. En Kendrick delivers the goods: een even wild als grimmig dansfeest barst los tijdens de gezongen chorus (featuring de Jamaicaan Assassin): ‘And man a say they put me in a chain, cah’ (= ’cause) we black / Imagine now, big gold chain full of rocks.’ Werden ze op basis van hun ‘zwartheid’ vroeger in de kettingen geslagen van de slavernij, nu pronken ze met kettingen van goud. In de analyse van Lamar leidt de schijnbare lotsverbetering hooguit tot een nieuwe knechting, de aanbidding van een nieuwe meester: geld. En dat geld kan enkel worden verdiend binnen een systeem waarin opnieuw geprivilegieerde white men aan de knoppen zitten. Of hoe de zwarte artiest zijn ziel verkoopt aan de corporate muziekindustrie, en zijn oorspronkelijke integriteit verruilt voor dollars die hem vastpinnen in een nieuwe karikatuur: de met goedkope rijkdom pronkende arrivist.

‘Forty acres and a mule’

Lamar schakelt ruw van dancehall-feestje naar een interludium waarin Afrikaanse percussie en tribal dance de boventoon voeren. Na de woede en de (zelf)haat van ‘The Blacker the Berry’ lijkt deze passage via het mythische Afrikaanse homeland een loutering te zullen opleveren. Lamar gooit er meteen erna ‘Alright’ tegenaan. De hook van dit nummer –‘We gon’ be alright’ – werd intussen een anthem dat door de ‘black lives matter’_-_beweging wordt gescandeerd tijdens protesten na de zoveelste door politiegeweld gedode zwarte medeburger. In de tweede verse spreekt Lamar vanuit het personage Lucy – aka Lucifer (naast Uncle Sam een van de vele alter ego’s die Lamar een stem geeft): ‘What you want, you a house, you a car? / 40 acres and a mule, a piano, a guitar? / Anything, see my name is Lucy, I’m your dog / Motherfucker you can live at the mall.’ Forty acres and a mule: wat land en een muilezel, dat is wat de zwarten na hun steun aan het noorden tijdens de Civil War hoopten te krijgen na het opheffen van hun slavernij. Tevergeefs. ‘I’m your dog’, verwijst naar Cerberus, de hellehond, maar is als omgekeerde spelling van ‘God’ ook zijn tegendeel. Satan dus, de verleider, aanbeden in de tempel van het kapitalisme, het shoppingcenter, the mall, waar ook Lamar zijn jonge jaren sleet. De hellehond is Lamars ‘pet dog’ geworden, rapt hij wat later: de duivel getemd tot schoothond. Of minder glorieus: hij heeft leren leven in het permanente gezelschap van zijn ‘black dog’, zoals ook Churchill zijn depressie aanduidde.

Zelden wist een kunstenaar het evenwicht tussen sarcasme en oprechtheid, moedeloosheid en waarachtige hoop op redding, zelfvervloeking en zelfverlossing zo pijnlijk accuraat te bespelen

‘I write 'til I’m right with God.’ To Pimp A Butterfly, en zijn titelloze opvolger untitled, unmastered vertellen over dezoektocht, met vallen, opstaan en terug vallen, naar spirituele integriteit, een zoektocht naar God. Het is die spirituele integriteit – Lamar noemt het ‘hiiipower’ – die het hem mogelijk maakt om te weerstaan aan de materiële verleidingen, de machtsfantasieën en andere begoochelingen van het sterrendom. ‘Nigga, and we hate po-po’ – politie dus – ‘wanna kill us dead in the street fo sho / Nigga, I’m at the preacher’s door / My knees gettin’ weak, and my gun might blow / But we gon’ be alright.’ Zelden wist een kunstenaar het evenwicht tussen sarcasme en oprechtheid, moedeloosheid en waarachtige hoop op redding, zelfvervloeking en zelfverlossing zo pijnlijk accuraat te bespelen.

71_Gyselinnck_Kendrick Lamar_afrikaans_700.jpg

‘I’m living with anxiety’

Maar net als je denkt het vertrouwde verhaalsjabloon te herkennen dat loopt van kwetsuur en onrecht, over kwaadheid en wraakverlangens, naar verlossing en loutering-door-God-en-kunst, gooit Lamar het over een meer sinistere boeg. ‘On February twenty sixth I lost my life too.’ Op 26 februari werd Trayvon Martin neergekogeld. ‘That was me yelling for help when he drowned in his blood.’ De schreeuw van Trayvon Martin is de schreeuw van een hele gemeenschap.‘And for our community do you know what this does? / Add to a trail of hatred (…) / Set us back another four-hundred years / This is modern-day slavery.’ Waar het doden van een politieagent een gevangenisstraf tussen tien en dertig jaar oplevert – zeker als de dader zwart is – werd Zimmerman, de moordenaar van Martin, vrijgesproken op grond van zelfverdediging volgens de ‘stand your ground’-wet. Het is niet erg ver verwijderd van de complete rechteloosheid van vrijgelatenen aan het begin van de twintigste eeuw. De compassie kantelt in een verontrustende wraakfantasie: ‘The reason why I’m by your house / You threw your briefcase all on the couch’ – Lamar, die weliswaar het bendeleven kent vanuit zijn jeugd in Compton maar zelf nooit lid was, laat staan gemoord heeft, kruipt in de huid van een moordenaar die zijn slachtoffer vanuit de wagen bespiedt. ‘I plan on creeping through your damn door and blowing out / Every piece of your brain / ‘Til your son jumps in your arms / Cut off the engine then sped off in the rain.’ De moordfantasie is niet louter een orgie van wraak en geweld. Ook het slachtoffer blijft menselijk, een vader met een zoontje.

De schreeuw van Trayvon Martin is de schreeuw van een hele gemeenschap

Lamar toont ons, wat later een flashback zal blijken: ‘See I’m living with anxiety / Giving up sobriety.’ Angst, depressie, alcoholisme, druggebruik: ze blijken allemaal symptomen van diezelfde survivor guilt, ook gelinkt aan PTSD of Post Traumatic Stress Disorder. Het leven in de hoods, als lid van een gangmag dan vaak worden geglorifieerd in hiphop, in realiteit laat het gelijkaardige littekens na als een oorlog. De hood als oorlogszone. Armoede en sociale achterstelling als uitzichtloos loopgravengevecht.

71_Gyselinck_Kendrick_dak_700.jpg

‘Hiiipower’

Ook hierop slaat de ‘hypocrite’ in zijn openingszin, al moeten we daarvoor de slotwoorden uit de (langere) plaatversie van ‘The Blacker the Berry’ erbij nemen: ‘So why did I weep when Trayvon Martin was in the street / when gang banging make me kill a nigga blacker than me? / Hypocrite!’ Of hoe de gangsta rappers de schietgrage agenten tot vijand maken, terwijl ze zelf rivaliserende – zwarte – bendeleden neerknallen (‘gang banging’).

De hood als oorlogszone. Armoede en sociale achterstelling als uitzichtloos loopgravengevecht

Hierna worden de rhymes hoekiger. De loutering lijkt alweer verspeeld, de nuchterheid verruild voor alcohol, verlichting voor wraakzucht. ‘Once upon a time, I go to church and talk to God / Now I’m thinking to myself: Hollow tips’ – kogels – is all I got. / Now I’m drinking by myself / At the end of Section Park / Caught you when you walk besides your house / You threw your briefcase all on the couch’. En de flashback is voorbij, de verse bereikt haar koortsachtig hoogtepunt. Moord, wraak, maar ook verlossing. ‘I said Hiiipower’ – verwijst naar the higher power, een staat van verlichting die te bereiken is via zelfonderzoek en de erkenning van de eigen zwakte (‘power’ kan worden uiteengetrokken tot ‘poor we are’).

In de slotzin zoomt Lamar abrupt uit: ‘Conversation for the entire nation this is bigger than us.’ Ergens op de achtergrond zingt Taylor Swift intussen haar eigen droevig lied: ‘We cry tears of mascara in the bathroom. Honey, life is just a classroom. (…) We are too busy dancing, to get knocked off our feet. (…) The best people in life are free.’

In Zonder Klank zetten we het volume op 0 en onze leesvaardigheid op 11.

Wannes Gyselinck schrijft over cultuur, geeft les aan de School of Arts/KASK, maakt theater en is kernredacteur van rekto:verso.