De Ronde Tafel van Vlaanderen

Door Tom Van Imschoot, Wouter Hillaert, op Fri May 10 2013 20:28:18 GMT+0000

‘Zet uw tv af!’ KVS-directeur Jan Goossens bijt het literatuurwetenschapper Kevin Absillis toe, tijdens diens al even snedige betoog over de hautaine houding van de culturele wereld tegenover de Vlaming. En wij die dachten dat ‘de culturele verbeelding van Vlaanderen’ een gemoedelijke babbel zou worden. Ook historica Gita Deneckere en N-VA-woordvoerder Joachim Pohlmann botsen prompt, maar dan over de ‘nostalgische’ oorsprongsmythe van het Vlaams-nationalisme. Vlaanderen in actie, live rond één tafel!

Zoveel is wel duidelijk … Het onderwerp ‘Vlaanderen’ laat zich onmogelijk objectiveren tot wat het in essentie is: het grondgebied waarop we wonen, ofte 13.682 vierkante kilometer zand tussen De Panne en Maaseik. Vlaanderen is veeleer een beeld tussen onze oren, en daar wil het in de huidige politieke omstandigheden wel eens gaan tuiten. Zo veroorzaakt de beeldvorming van deze regio door artiesten steeds vaker robbertjes op de opiniepagina’s. Herinner je uit begin 2011 de column waarin Bart De Wever de ‘haat-liefdeverhouding’ van Brel jegens Vlaanderen vlotjes doorrekende aan de hele culturele goegemeente: ‘Brels striemende karikatuur van het bekrompen, onverdraagzame, provincialistische Vlaanderen dat het daglicht schuwt onder de schaduw van de kerktoren, is door een groot deel van de Vlaamse culturele en intellectuele elite grondig geïnternaliseerd.’ Korter in het geheugen was er Tom Lanoye die De Leeuw van Vlaanderen een ‘lachwekkend kutboek’ noemde, of de verschillende lezingen – door Guy Verhofstadt, door Gerard Mortier … – van het oeuvre van Hugo Claus als antinationalistisch. De culturele verbeelding van Vlaanderen is een strijdperk.

57_Hillaert_VImschoot_Jan Goossens.jpgDaags na de Ronde van Vlaanderen, ‘Vlaanderens mooiste’, verzamelen we vier betrokken beschouwers rond één tafel voor een meer rechtstreekse dialoog. Jan Goossens speelde ooit gastheer voor Niet in onze naam, maar maakt er bij de Brusselse KVS ook een punt van dat het zich expliciet verhoudt tot de V in zijn naam: de V van Vlaams. Kevin Absillis, docent Nederlandse letterkunde aan de UA, voer in zijn kerstessay in De Morgen uit tegen het al te hautaine gebruik van het clichébeeld ‘Arm Vlaanderen’ bij onder meer cultuurproducenten. ‘Wie zich vandaag Vlaming wil voelen, is het duidelijk beu van een intellectueel-artistieke kaste voornamelijk uitnodigingen te ontvangen om zichzelf uit te lachen.’ Hoogleraar Gita Deneckere onderwijst aan de UGent onder meer Belgische geschiedenis en ontving recent de Henriëtte de Beaufortprijs voor haar biografie van Leopold I. En Joachim Pohlmann debuteerde in 2012 met Altijd iets, een roman ‘over de leegte van mijn generatie in het Vlaanderen van na Groenten uit Balen’. Als speechschrijver van De Wever promoveerde hij dit jaar tot partijwoordvoerder van de N-VA. ‘Maar rond deze tafel’, wil Pohlmann duidelijk stellen, ‘spreek ik als burger met een bepaalde overtuiging; niet als N-VA’er.’

Als opwarmer: noem elk een roman, beeldend kunstwerk, tv-serie, theatervoorstelling … die of dat jouw beeld van Vlaanderen mee heeft gemaakt of mooi heeft weten te vatten.

Deneckere: ‘Mijn spontane associatie gaat naar dingen uit mijn kindertijd, zoals Een mens van goede wil, een serie van de BRT en de AVRO uit de jaren 1970, naar Gerard Walschap. Als je heel basic over de Vlaamse identiteit nadenkt, kan je daar niet omheen: dat dorpse platteland, met ruwe mensen van goede wil. Al ben ik zelf vrijzinnig opgevoed, dat katholieke Vlaanderen blijft een centrale topos.’

Pohlmann: ‘Voor mij werd mijn kindbeeld van Vlaanderen bepaald door de verhalen van De Leeuw van Vlaanderen, die mijn grootvader mij voorlas. In die tijd liep ook de campagne Vlaanderen leeft! van Patrick Dewael. Ik kon die twee beelden erg moeilijk laten rijmen. Pas tijdens mijn puberteit en mijn studies heb ik dat hele romantische flamingantisme uitgezweet. En toen kwam In de gloria op tv. Dat geeft natuurlijk een heel stereotiep beeld van Vlaanderen, maar je ontsnapt er niet aan om in die kleine kantjes ook iets van jezelf te herkennen. Zo vaak zie je iets gebeuren waarvan je denkt: “Pure In de gloria!”.’

Waarom denken we bij Vlaanderen vandaag aan Walschap, en niet aan iets wat aansluit op ons eigen leven?

Goossens: ‘Voor mij komt alles samen in What the Body Does Not Remember van Wim Vandekeybus, zijn eerste dansvoorstelling uit 1986. Het is een echt vernieuwende Vlaamse productie: Vandekeybus als exponent van de Flemish Wave, die hele generatie van grote podiumkunstenaars die vanaf de jaren 1980 hun kracht haalden uit het feit dat ze zich als Vlamingen niet moesten verhouden tot een traditie à la Shakespeare, Molière of Goethe. Zij konden vertrekken from scratch. Tegelijk zie je ook de danstaal van een boerenzoon uit de Kempen, die zijn hele jeugd paardreed in plaats van naar de dansschool te gaan. Het is een wat baldadige, maar ook heel sexy, stedelijke, wereldse voorstelling – zeker met de muziek van Peter Vermeersch en Thierry De Mey, die ook een nachtclub op stelten zou kunnen zetten. En dat wereldse zit ook in wie die danstaal uitvoert: op het podium zijn de Vlamingen in de minderheid. Dat is mijn Vlaanderen. Ik voel me volbloed Vlaming, maar alles wat ik aan Vandekeybus link, hoort daar voor mij ook echt bij. What the Body Does Not Remember kon enkel hier gemaakt worden.’

57_Hillaert_VImschoot_kevin absillis_koen broos.jpgAbsillis: ‘Bij dat kosmopolitische en “meerlagige” beeld van Vlaanderen wil ik me aansluiten. Alleen is het in de literatuur van de jongste twintig jaar ver zoeken naar een stukje Vlaanderen dat je niet enkel herkent omdat het je is overgeleverd vanuit die lange traditie van “daar staan weer sanseveria’s, het zal wel Vlaanderen zijn”, maar omdat je voelt: “O ja, dat kom ik elke dag tegen.” Een Paul Mennes of een Jan Van Loy gaat daar wel de dialoog mee aan, maar een nog interessanter voorbeeld vind ik Los van Tom Naegels. Ik ben opgeleid om daar geen al te grote literatuur in te herkennen, maar het is eindelijk een poging om “typisch Vlaamse” eenentwintigste-eeuwse ervaringen te beschrijven: meertalig, “pluricultureel”, grootstedelijk. Heb ik dan iets tegen In de gloria? Op zich niet, maar in populairdere vormen van identiteitsverbeelding is dat soort uitvergroting al te dominant. We moeten voortdurend voor een spiegel staan waarin we onszelf karikaturaal teruggespeeld krijgen.’

Dat terugkerende ‘Arm Vlaanderen’: waarom moeten we ons daar zo druk om maken?

Absillis: ‘Wat me frappeert, is hoe alomtegenwoordig dat beeld van het traditionele, katholieke, conservatieve Vlaanderen nog altijd is. Waarom denken we bij Vlaanderen vandaag aan Walschap, en niet aan iets wat aansluit op ons eigen leven? Als je uit de fictie van Woestijnvis de props wegdenkt, kan die zich bijna net zo goed afspelen in de jaren 1950. Het is “distantietelevisie”. Woestijnvis maakte één fictiereeks waarin de makers zichzelf portretteren: De parelvissers. Waar speelt die zich af? Buiten Vlaanderen, in retraite. Als beelden van Vlaanderen het product zijn van verbeeldingsmechanismen, waarom kunnen we dan geen beelden bedenken waar we zelf deel van uitmaken, in plaats van steeds dezelfde clichés te reproduceren?’

57_Hillaert_VImschoot_Joachim Pohlmann.jpgPohlmann: ‘Maar het succes van zulke series geeft toch aan dat velen zich daar wel mee identificeren? Wat hier speelt, is een zekere path dependency: we komen van dat rurale Vlaanderen, hebben intussen die hele evolutie van de twintigste eeuw doorgemaakt, maar die oorsprong blijft ons mee bepalen – al was het maar in de verhalen die we aan elkaar doorgeven.’

Absillis: ‘Historisch bekeken is de dominante van dat rurale Vlaanderen onzin. Dit is altijd een van de dichtstbevolkte streken geweest. En in vergelijking met emigrantennaties die hun beeld van het onontgonnen, beloofde land pas in de negentiende eeuw zijn gaan opbouwen – zoals de VS, Canada, Nieuw-Zeeland, Australië … – valt het op dat zij nooit louter inzetten op die rurale pionierstijd. In hun verbeelding is die niet dominant gebleven. Waarom hier wel?’

Deneckere: ‘Dat beeld van “Arm Vlaanderen” is ook bij ons ontstaan in de negentiende eeuw, net in die spanning tussen de stad en het rurale. Voor de Vlaamse natievorming van vandaag blijft dat een zalig beeld: de emancipatie van de fiere Vlaming uit de klei, weg van de Franse overheersing. Dat is dé oorsprongsmythe van het Vlaanderen van het Vlaams-nationalisme.’

Pohlmann: ‘Ik vind dat beeld niet zo zalig, hoor! Maar op het moment dat er zich een Vlaamse gemeenschap begon te vormen, was dat arme Vlaanderen wel een realiteit. Conscience heeft daar een symboliek aan geschonken, en daarmee is die verbeelding geïnstrumentaliseerd. Is dat beeld dan fout? Oké, het is achterhaald. Financieel en geestelijk is Vlaanderen zeker niet meer arm. Maar we leven nog graag in dat “rurbane” Vlaanderen dat we ons verbeelden als “al die kleine, landelijke gemeentes”, zelfs nu de Vlaamse ruit eigenlijk één aaneengesloten stad is.’

Waarom blijven we onszelf dan graag zo landelijk verbeelden?

Goossens: ‘Dat is toch gewoon een politieke, en geen culturele kwestie? Vlaanderen heeft die stedelijkheid, en alles wat erbij hoort, nooit omarmd als iets positiefs. In de hele naoorlogse industrialisering van Vlaanderen heeft de CVP altijd ingezet op het behoud van het rurale en het suburbane, niet op de versterking van de steden. Mensen moesten vooral buiten de stad blijven wonen, en een uitgebreid spoorwegennet zou hen dan wel naar de stad brengen om er te werken. Dat idee speelt nog altijd: kijk naar de houding van Vlaanderen tegenover Brussel.’

Maar cultuurmakers dragen dat idee van ‘la Flandre profonde’ vandaag toch mee uit?

Goossens: ‘Wat jullie detecteren in tv-series, kan ik volgen. Maar als je dat beeld van de kleingeestige Vlaming op conto schrijft van een culturele elite, dan klopt er toch iets niet. Je ziet dat beeld evengoed in andere tv-programma’s, denk aan Jambers. En wat is eigenlijk het verschil tussen de fictiereeks De Ronde en de uitzending van de koers op tv? Die brengt de viptent, waar het chique en deels stedelijke Vlaanderen van zijn glas champagne staat te nippen, ook niet in beeld. Wel Jan Modaal, die met zijn vlag staat te zwaaien op de Oude Kwaremont.’

Absillis: ‘Maar zou je dan van cultuurproducenten niet verwachten dat ze alternatieven creëren voor dat homogene beeld van een overigens etnisch vrij zuiver Vlaanderen? Nee, wat ze doen, is die hardnekkige traditie projecteren op Vlaanderen en verpakken als halve uitlachtelevisie.’

Goossens: ‘Zet uw tv af! En ga kijken waar er andere verbeeldingen te vinden zijn. Een groot deel van de artistieke wereld heeft de jongste drie decennia net bij uitstek geprobeerd om zo’n tegengewicht te bieden. Zowel in eigen land als internationaal dragen vele artiesten een absoluut veelzijdig beeld van Vlaanderen uit, zonder dat Vlaamse te ontkennen of met de nek aan te kijken. Anne Teresa De Keersmaeker, Alain Platel, Jan Lauwers … Noem maar op. En niet alleen in de podiumkunsten, maar in elke discipline. De kunsten hebben altijd een Vlaanderen uitgedragen dat niet geborneerd is; dat zeer Vlaams, maar ook zeer werelds is.’

Absillis: ‘Zeker, de alternatieve beelden zijn voorradig. Alleen dringen veel kunstenaars niet echt door tot de mainstream. En precies die mainstream is een belangrijk domein, waarvan het noodzakelijk is dat het rijk geschakeerd is. Terwijl het publiek dat naar Vandekeybus gaat kijken, kwantitatief en sociologisch beperkt blijft: cultureel geprivilegieerd, hoger opgeleid, met beter verdienende ouders … We moeten niet naïef zijn.’

Zowel in eigen land als internationaal dragen vele artiesten een absoluut veelzijdig beeld van Vlaanderen uit

Goossens: ‘Is het niet vooral naïef om ervan uit te gaan dat de lezers van Naegels zo anders zijn dan het toch wel ongelooflijk diverse publiek dat Vandekeybus of De Keersmaeker hebben opgebouwd door nu al twee, drie decennia langs alle cultuurcentra van Vlaanderen te toeren? Als je daar met wat minder dedain naar kijkt, ontstaat er meteen een interessanter evenwicht met alles waar jij je aan ergert. De mainstreammedia hebben ook maar de macht die we hun allemaal geven. Het zou juister en moediger zijn om het in het debat ook af en toe te hebben over wat die media soms onderbelichten. Dan zou men er minder gemakzuchtig mee wegkomen om Vandekeybus en Platel in de hoek te zetten van “de elitairen die niemand bereiken”.’

Absillis: ‘Dat doe ik niet. Ik vraag me alleen af of kunstenaars de jongste tien jaar wel altijd zo gelukkig gecommuniceerd hebben over hun project. Maken ze in hun publieke discours niet keer op keer dezelfde strategische fouten, die een paar lastige percepties juist bevestigen? Denk aan Gerard Mortier, die in zijn Claus-lezing nog maar eens uitkwam bij de verheerlijking van wereldse kunstenaars die zich als een voorhoede bevrijd hebben van allerlei premoderne complexen. Zo speel je je tegenstanders net in de kaart.’

Tegelijk zijn er ook nog theatermakers als Arne Sierens of Johan Heldenbergh, en fotografen als Jimmy Kets of Stefan Vanfleteren. Verbeelden zij niet juist hetzelfde volkse en folkloristische Vlaanderen als dat vanop tv?

Goossens: ‘Ik zie minstens één belangrijk nuanceverschil: het element identificatie. Sierens en Heldenbergh tonen die arme achtergestelde Vlaming wel, maar zonder hem te kijk te zetten of de broek af te doen. Dat is net hun bijzondere artistieke talent: dat ze hun “kleine” figuren zo schetsen, dat je je toch met hen identificeert. Zij overstijgen dat beeld. En naast elke Vanfleteren staat er ook een Carl Dekeyser: die fotografeert gewoon een ander Vlaanderen, punt.’

57_Hillaert_VImschoot_Gita-Deneckere-koen-broos-klein.jpgDeneckere: ‘Op tv mikt men op herkenning in dienst van succesbejag en kijkcijferwinst. Alles wat daar een beetje buiten valt, ligt meteen een stuk moeilijker. En dat heeft niets te maken met dat valse onderscheid tussen “het volk” en hogeropgeleiden. Als ik zie wat studenten in Gent soms maar meepikken aan kunst … Dat geeft te denken.’

Absillis: ‘Toch zie je schematisch twee soorten benaderingen in de media. Aan de ene kant heb je commerciële zenders die mikken op de onderkant van de mainstream, op het “VTM-publiek”. Zij spelen op herkenning én op uitnodiging tot identificatie. Aan de andere kant heb je Humo, Woestijnvis, Radio 1, Studio Brussel … Zij spelen bij hun hogeropgeleide publiek ook op herkenningsmechanismen, maar daarbij wordt de identificatie meestal gesaboteerd. Ze schetsen mensen die we kennen: het is de ‘zatte nonkel’ op het trouwfeest, de bekrompen kleine zelfstandige, de lokale wielerheld. Maar op zulke figuren willen we zeker zelf niet lijken. We lachen met hen. En op zich kan dat spel met herkenning en afstoting ook heel zinvol zijn. Denk aan Randy Newman, South Park, Married With Children … Maar in Amerika is die humor niet dominant. Naast Newman staat Bruce Springsteen, naast South Park pakweg Six Feet Under. The Simpsons verenigt zelfs beide tradities. Dat ligt hier helemaal anders.’

Pohlmann: ‘Maar het draait in de mainstreammedia toch niet allemaal om uitlachen of om negatieve identificatie? Wat Herman Selleslags lang fotografeerde in Humo: dat is datzelfde Vlaanderen, maar wel liefdevol en met respect in beeld gebracht.’

Zijn er voor jullie ook wezenskenmerken van Vlaanderen die ondervertegenwoordigd blijven? Wat missen we allemaal in het klassieke Vlaanderen-beeld?

Goossens: ‘Een van de zaken die ik ongelooflijk mis, is alles wat in Brussel zeer verdicht aanwezig is: meertaligheid, superdiversiteit, internationalisering … Je leeft in een stad waar je maar van één ding zeker bent: dat je geen geschiedenis deelt, dat je op geen enkel collectief verleden een beroep kan doen om samen een toekomst uit te denken. Toch moet je die toekomst samen concipiëren. Maar intussen kijken wij naar die Vlaamse series uit nostalgie.’

Absillis: ‘En om ons echt te identificeren met fictiepersonages, consumeren we dan maar Amerikaanse reeksen: Six Feet Under, Lost, In Treatment, The Wire … Daarin figureren namelijk wel personages die ook hun trekjes en fouten hebben, maar die tenminste op een herkenbare manier omgaan met de problemen die wij vandaag ook ervaren. Wat de roman betreft, is de situatie niet zo verschillend: waarom zijn er amper Vlaamse equivalenten van Dave Eggers, Zadie Smith, Douglas Coupland, Jonathan Safran Foer?’

In de roman Altijd iets zegt het hoofdpersonage ergens het volgende over de Vlaams-nationalistische jeugdbeweging VNJ: ‘Het enige wat ze deden, was lullen over een ingebeeld Vlaanderen en hun eigen veilige subcultuurtje in stand houden. (…) Ze bleven allemaal blind en doof voor het echte Vlaanderen.’ Wat is dat dan, het ‘echte Vlaanderen’?

Pohlmann: ‘In de context van die passage is dat gewoon het Vlaanderen van Borgerhout, het Vlaanderen van kleine dorpen, het Vlaanderen van alledag. Hét Vlaanderen bestaat niet. Dat is een gegeven dat in onze hoofden identificatieprocessen op gang brengt, waar wij dan een reëel bestaan aan toekennen.’

Absillis: ‘Wie bedoel je met “wij”?’

Pohlmann: ‘Tja, wat is een natie? Voor mij is dat een sociaal construct dat door de historische evolutie tot stand is gekomen en dat zich baseert op een bepaalde consensus. Het situeert zich in een tijd en een ruimte, en verbeeldt zichzelf door instituties, door massamedia, door cultuurproducten. Zo is ook Vlaanderen een verbeelding die is omgezet in een institutionele realiteit. En dan zegt mijn politieke overtuiging dat er een zekere mate van overeenstemming moet zijn tussen die gemeenschap en de politieke structuren waarin ze vervat zit. Op dat vlak ben ik overigens een dubbelnationalist, want ook voor Europa vind ik dat er overeenstemming moet zijn tussen de gemeenschap en de structuur.’

De beeldvorming van Brussel is een beetje uit Vlaanderen weggeslopen

Goossens: ‘Oké, maar dan heb ik een vraag. Ik ben zonder enige terughoudendheid Vlaming, ik werk in een Vlaams cultuurhuis en ik woon in een stad waar meer dan 50% van de bevolking niet eens de Belgische nationaliteit heeft. Stel dat de grote dag komt, de dag dat Vlaanderen onafhankelijk wordt, behoor ik er dan toe? Als je dat natiedenken en dat idee van gemeenschap doordenkt – wat toch een zekere homogeniteit en waarschijnlijk ook eentaligheid impliceert – dan kom je er toch niet, voor Brussel? En steeds minder voor al je grote steden?’

Pohlmann: ‘Dat natiedenken per definitie homogeniteit en eentaligheid zou impliceren, klopt volgens mij niet. Dat is afhankelijk van hoe je de natie verbeeldt. En ik droom ook niet van dé dag; laat dat duidelijk zijn. Ik zie dat niet op die manier gebeuren. Brussel zal altijd een apart statuut krijgen, in welke constellatie ook. Dat is nu eenmaal de politieke realiteit van België. Nu klopt het wel dat de beeldvorming van Brussel een beetje uit Vlaanderen weggeslopen is. Er is een negatieve houding van de Vlaming tegenover Brussel: het is dan ook de plaats waar hij gaat werken, waar hij in de file staat … Hoe los je dat op? Het goede aan beeldvorming is dat ze tegen te gaan valt.’

Hoe doe je dat, zo’n alternatieve verbeelding creëren? Kan dat bijvoorbeeld met andere verhalen uit de geschiedenis, die je opnieuw mobiliseert? Als ‘productieve’ fictie?

Deneckere: ‘Vanuit mijn kritische instelling sta ik huiverachtig tegenover het mobiliseren van geschiedenis voor een politiek project in het heden of voor de toekomst. Geschiedenis is juist al te zeer verbonden geweest met natiebouw. Dat hebben we net tot in het oneindige leren deconstrueren. En nu wordt er gevraagd: hoe schrijf je geschiedenis in? Academisch gesproken, zijn er geen historici die zich bezighouden met het construeren van Vlaanderen.’

Absillis: ‘Niet meer! Henri Pirenne deed als historicus niets anders dan de Belgische natie construeren. Jullie, historici, hebben je discipline verengd tot een autonoom, objectiverend discours dat de illusie wil koesteren dat geschiedschrijving losgeknipt kan worden van die mobiliserende krachten. Geschiedenis zal altijd gemobiliseerd worden!’

Deneckere: ‘Weet je, ik ga daar voor een stuk in mee: al te veel deconstrueren maakt de functie van geschiedenis kapot, en dat is nu een beetje het geval. Wij moeten als academici kritisch blijven, maar ook ergens aan bouwen. Alleen ga ik me vanuit mijn overtuiging niet aansluiten bij de Vlaamse natiebouw. Ik denk veeleer dat het vandaag de stadsgeschiedenis is die ertoe doet. Stedelijkheid: die is mobiliseerbaar!’

Wat zijn dan wervende discoursen? En welke rol kunnen kunstenaars daarin spelen?

Pohlmann: ‘Voor kwesties als superdiversiteit, meertaligheid en stedelijkheid geloof ik niet in een Belgisch, maar vooral in een Europees verhaal. Wil je die onomkeerbare ontwikkeling legitimeren naar meer politieke eenduidigheid op Europees niveau, dan moeten we Europees durven denken. En dat ontbreekt op dit moment.’

Absillis: ‘Ach, Europa is voor de N-VA toch maar een alibi om jullie Vlaamse project verkocht te krijgen aan een wat ruimdenkender publiek? Welke discursieve invulling hebben jullie al aan Europa gegeven die jullie kiespubliek electoraal zal mobiliseren?’

Pohlmann: ‘Sorry, maar dat klopt niet. Onze basisfilosofie is dat regionalisering en globalisering niet tegengesteld zijn, maar elkaar aanvullen. Wij zitten in een proces waar wij bevoegdheden overdragen naar de regio’s én naar Europa. Dat is een traag en evolutionair gegeven, maar het zal resulteren in een slagkrachtige Europese politieke structuur. Wat je niet moet doen, is de nationale identiteiten uitvlakken voor één superstaat, zoals Guy Verhofstadt denkt. Ze zullen altijd de bouwstenen van Europa blijven, je moet ze erin meenemen. Maar daarvoor heb je Europese media nodig, en cultuurproducten die dat Europa verbeelden.’

Deneckere: ‘Hoe dan ook zal je met een veel kosmopolitischer verhaal moeten komen. En dus moet je mensen er ook niet in laten geloven dat de nationale identiteit aan alle andere identiteiten voorafgaat. Het nationalisme is een politieke kracht die als geen andere het wij-zij-denken bevorderd heeft, en dat doet het nog steeds. Het kosmopolitisme is een veel moeilijker verhaal. Juist daarom is het zo belangrijk dat het met verve gebracht wordt.’

Absillis: ‘Zelf geloof ik sterk in de wervende kracht van het concept solidariteit. Alleen wordt daarvoor zelden een beroep gedaan op een gedeeld verleden of waardenpatroon. Terwijl je een stuk van de erfenis van de Vlaamse beweging perfect zou kunnen mobiliseren om meer mensen aan te spreken met een links verhaal. Zelfs met De Leeuw van Vlaanderen kan je zo’n verhaal vertellen. Wat Conscience in zijn roman deed, was Vlaanderen in de voorhoede van de moderniteit plaatsen. Hij schetste Jan Breydel en Pieter De Coninck als vertegenwoordigers van een nieuwe stedelijke elite, en Brugge als een economische metropool, waarvoor immigranten verrijkend waren. Een hedendaagse evenknie van Conscience zou mensen echt emotioneel kunnen uitnodigen, in plaats van hen te veroordelen als bekrompen nationalisten of racisten. Van die morele superioriteit moeten we af. Roep niet “Niet in onze naam!”, maar probeer andere groepen zo voor te stellen dat de Vlaming er zich extra bij betrokken voelt.’

Goossens: ‘Ik doe niet anders. Maar wat ik nu al de hele tijd als ondertoon hoor, is dat er een linkse kerk zou zijn. Als er al een kerk is, dan is dat juist het pleidooi voor een doorgedreven scheiding van het land, met het argument dat het dan economisch en organisatorisch beter zal gaan? Dát is de dominante stem in de mainstreammedia, met predicaten als “ bijdetijds” en “vooruitziend”. Terwijl wie daartegen durft in te gaan, zoals een paar artiesten dat doen, opzijgezet wordt als een oubollige, superieure, linkse belgicist. Waar slaat dat op? Veel artiesten hebben er geen enkel probleem mee om in binnen- en buitenland gezien te worden als Vlaamse artiesten. Zij beleven de Vlaamse identiteit zelfbewust. Het enige waar ze niet in willen meestappen, is een politiek project van natievorming, en een discours dat er uiteindelijk toch op neerkomt dat je een betere Vlaming zou zijn binnen een autonoom Vlaanderen.’

Wouter Hillaert is freelance theatercriticus, Tom Van Imschoot docent aan LUCA Gent. Allebei zijn ze redacteur bij rekto:verso.